Uitspraak 201200094/1/A1


Volledige tekst

201200094/1/A1.
Datum uitspraak:17 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Afferden, gemeente Bergen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 november 2011 in zaak nr. 11/569 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

college van burgemeester en wethouders van Bergen.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2009 heeft het college aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het veranderen van een gedeelte van een overkapping in een berging aan de [locatie] te Afferden (hierna: het perceel).

Bij besluit van 14 februari 2011 heeft het [appellant] ter uitvoering van een uitspraak van de rechtbank van 30 juni 2010 bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van de overkapping door het plaatsen van een muur.

Bij uitspraak van 23 november 2011 heeft de rechtbank het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en dat van 16 juli 2009 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [wederpartij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2012, waar het college, vertegenwoordigd door drs. E.R.M. Kuiper, werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is daar [wederpartij], bijgestaan door mr. J.H.M. Verjans, gehoord.

Overwegingen

1. Het college heeft krachtens artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze wet ten tijde van belang luidde, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening, zoals dat ten tijde van belang luidde, ontheffing verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor het veranderen van een gedeelte van de overkapping door het plaatsen van een muur.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college niet in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen, omdat evident is dat het bouwplan deels op het perceel van [wederpartij] is verwezenlijkt, heeft miskend dat het bouwplan blijkens de aanvraag uitsluitend is voorzien op het perceel dat hem in eigendom toebehoort.

2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2012 in zaak nr. 201109752/1/A1), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van ontheffing in de weg staat, slechts aanleiding, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan een activiteit in de weg staat.

Een privaatrechtelijke belemmering is eerst evident in evenbedoelde zin, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het bouwplan voorzien is op grond die in eigendom aan een ander toebehoort en die ander daarin niet berust en niet hoeft te berusten.

Uit de aanvraag, noch uit de door [wederpartij] overgelegde kadastrale tekening, kan zonder meer worden afgeleid dat het bouwplan is voorzien op grond van [wederpartij]. De door [wederpartij] gestelde privaatrechtelijke belemmering is daarom niet evident. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat het college in redelijkheid geen ontheffing heeft kunnen verlenen, omdat een privaatrechtelijke belemmering aan realisering van het bouwplan in de weg staat.

Het betoog slaagt.

3. Het betoog [appellant] dat hij er vanwege de verlening van de bouwvergunning op mocht vertrouwen dat hij het bouwwerk mocht realiseren faalt, reeds omdat de op 16 juli 2009 verleende bouwvergunning niet in rechte onaantastbaar is.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van 14 februari 2011 ongegrond verklaren.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 november 2011 in zaak nr. 11/569;

III. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartij] ingestelde beroep ongegrond;

IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Huijben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012

313-700.