Uitspraak 201109887/1/A3


Volledige tekst

201109887/1/A3.
Datum uitspraak: 5 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Venlo,

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 juli 2011 in zaak nr. 11/489 in het geding tussen:

[appellant] en [wederpartij]

en

de burgemeester van Venlo.

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2011 heeft de burgemeester [appellant] en [wederpartij] gelast de woning en bijgebouwen aan de [locatie] te Venlo (hierna: de woning) gedurende één jaar te sluiten.

Bij besluit van 2 maart 2011 heeft de burgemeester het door [appellant] en [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] en [wederpartij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 oktober 2011.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 31 juli 2012 aan de orde gesteld.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

In lijst I is cocaïne, zijnde een harddrug, vermeld.

Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerst lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester de Beleidsregels ter voorkoming en bestrijding van drugsoverlast, -handel en -productie (hierna: de Beleidsregels) vastgesteld. Volgens paragraaf 1 "Inleiding" van de Beleidsregels, voor zover thans van belang, wordt in de gemeente Venlo regelmatig geconstateerd dat vanuit illegale verkooppunten verdovende middelen worden verhandeld. Om deze ontwikkeling een halt toe te roepen is in april 2009 het "one strike you're out" principe ingevoerd, gekoppeld aan een langere sluitingsduur. Illegale verkooppunten krijgen onder dit systeem bij constatering van een overtreding slechts in beperkte gevallen eerst een waarschuwing. Deze gevallen betreffen de handel in kleine hoeveelheden softdrugs. In alle overige, als dringend te kwalificeren gevallen volgt direct een sluitingsmaatregel op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De duur van deze sluiting bedraagt 1 jaar. Deze periode wordt nodig geacht om de ongewenste (bij)verschijnselen tegen te gaan. De illegale situatie wordt beëindigd en tevens wordt de loop uit het pand gehaald en de bekendheid als (illegaal) verkooppunt ongedaan gemaakt. Als dringend geval is volgens de Beleidsregels in elk geval -maar niet uitsluitend- te beschouwen de verkoop, aflevering of verstrekking, dan wel het daartoe aanwezig zijn van harddrugs.

Volgens paragraaf 3 "Andere lokalen en woningen" is vanzelfsprekend de handel in en verkoop van verdovende middelen in en vanuit woningen niet toegestaan. Deze leidt vaak tot onaanvaardbare overlast voor omwonenden. Tegen deze handel zal dan ook -ongeacht of de exploitant/leidinggevende van de zaak en/of eigenaar/gebruiker/bewoner van de woning daarbij betrokken is- streng worden opgetreden. Volgens de in deze paragraaf opgenomen handhavingsmatrix zal op elke overtreding ten aanzien van harddrugs in woningen/andere lokalen een sluiting voor de duur van één jaar volgen.

2. Aan de sluiting van de woning heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat bij een onderzoek van de woning op 28 oktober 2010 een handelshoeveelheid cocaïne, te weten 131,8 gram, in de woning is aangetroffen. Op grond van informatie van de politie kan volgens de burgemeester als vaststaand worden aangenomen dat in de woning verdovende middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet worden verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Hem komt dan ook de bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toe, aldus de burgemeester. Onder verwijzing naar de Beleidsregels heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat dit een dringend geval betreft en heeft hij [appellant] en [wederpartij] gelast de woning voor de duur van één jaar te sluiten. Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat zijn buurman zonder zijn medeweten de cocaïne in zijn woning had geplaatst, heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat die omstandigheid er, wat daar ook van zij, niet aan kan afdoen dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich met juistheid, onder verwijzing naar de aangetroffen hoeveelheid cocaïne tijdens het onderzoek van de woning, op het standpunt heeft gesteld dat in de woning is gehandeld in harddrugs.

[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zich geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, nu hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de aangetroffen cocaïne en hiervoor dan ook niet verantwoordelijk kan worden gehouden.

Ten slotte heeft de rechtbank miskend dat de burgemeester geen belangenafweging heeft gemaakt in het kader van proportionaliteit en subsidiariteit.

3.1. Vaststaat dat op 28 oktober 2010 tijdens een onderzoek van de woning 131,8 gram cocaïne in de woning is aangetroffen. Gelet op deze hoeveelheid, die de 0,5 gram die volgens het Openbaar Ministerie als voorraad voor eigen gebruik kan worden aangemerkt, ruim overschrijdt, en de omstandigheid dat de cocaïne in afgemeten eenheden was verpakt, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aangetroffen cocaïne voor handel was bestemd.

Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 21 maart 2012 (zaak nr. 201104719/1/A3) heeft overwogen is voor het ontstaan van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk harddrugs in de woning zijn verhandeld. Uit het woord "daartoe" in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting van een woning. Dit brengt tevens met zich dat de omstandigheid dat [appellant], naar hij stelt, geen wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de woning, niet afdoet aan de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de woning. Gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is voor het ontstaan van de in dit artikel neergelegde bevoegdheid voorts niet noodzakelijk dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de aanwezigheid van harddrugs in de woning overlast heeft veroorzaakt.

3.2. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de burgemeester in de Beleidsregels het belang van sluiting van een woning voor de duur van één jaar bij constatering van een overtreding waarbij harddrugs zijn betrokken, afgewogen tegen het belang van de eigenaar van de woning. Gelet op het doel van de sluiting, te weten het voorkomen dat illegale drugshandel vanuit de woning kan blijven plaatsvinden, heeft de rechtbank met juistheid de sluiting van één jaar niet onredelijk geacht.

De burgemeester heeft in overeenstemming met de Beleidsregels [appellant] en [wederpartij] gelast de woning voor de duur van één jaar te sluiten. Dat in de woning niet eerder harddrugs zijn gevonden en dat [appellant] niet eerder is veroordeeld voor handel in harddrugs zijn geen omstandigheden op grond waarvan de burgemeester aanleiding had moeten zien geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid de woning te sluiten. Voorts is de omstandigheid dat [appellant] geen gebruik kon maken van de woning gedurende de sluiting het directe gevolg van de sluiting en moet deze omstandigheid daarom worden geacht bij de vaststelling van de Beleidsregels te zijn meegewogen.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012

176-591.