Uitspraak 201109861/1/A2


Volledige tekst

201109861/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juli 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Blaricum,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2011 in zaak nr. 10/2482 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dupon Vastgoedontwikkeling B.V. (hierna: Dupon), gevestigd te Haarlem, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fas Veen B.V. (hierna: Fas Veen), gevestigd te Heemskerk en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Villa Nederheem B.V. (hierna: Villa Nederheem), gevestigd te Hoofddorp (hierna ook tezamen: Dupon en anderen)

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2009 heeft het college aan Villa Nederheem onder voorwaarden een monumentenvergunning verleend voor het verbouwen tot appartementen van het voormalige gemeentehuis aan de Torenlaan 50 te Blaricum.

Bij besluit van 30 maart 2010 heeft het college het door Dupon en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 augustus 2011, verzonden op 3 augustus 2011, heeft de rechtbank het door Dupon en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 oktober 2011.

Dupon en anderen hebben een verweerschrift ingediend.

Ter uitvoering van die uitspraak heeft het college bij besluit van 1 november 2011 het door Dupon en anderen tegen het besluit van 21 september 2009 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de aan de monumentenvergunning verbonden voorwaarde geschrapt en een vergoeding toegekend voor de bij hen in bezwaar in verband met juridische bijstand opgekomen kosten.

Dupon en anderen hebben hierop een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.W. Bos, advocaat te Amsterdam, en mr. H. de Jong, werkzaam in dienst van de gemeente, en Dupon en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.L.C. Zaaier en mr. R.J.G. Bäcker, beiden advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenverordening 2005 van de gemeente Blaricum is het verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.

2.2. Dupon en Fas Veen zijn ieder voor de helft eigenaar van het voormalige gemeentehuis. Zij zijn commanditaire vennoten in de commanditaire vennootschap Villa Nederheem C.V., waarvan Villa Nederheem de beherend vennoot is. Het project tot het verbouwen van het voormalige gemeentehuis tot appartementengebouw is in deze vennootschap ondergebracht.

2.3. Het voormalige gemeentehuis is aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.

Het bouwplan ziet onder meer op het vervangen van de oude kapconstructie door een nieuwe, met dien verstande dat de originele dakpannen en dakgoten worden teruggeplaatst.

Het college heeft de monumentenvergunning verleend onder de voorwaarde dat de oorspronkelijke kapconstructie van het gebouw niet mag worden verwijderd, met uitzondering van de getoonde uitsparingen voor loggia's en dakkapellen. Aan dit besluit ligt het advies van de monumentencommissie van 2 september 2009 ten grondslag.

Bij het besluit op bezwaar van 30 maart 2010 heeft het college het bestreden besluit gehandhaafd, met dien verstande dat de voorwaarde betreffende het niet tijdelijk verwijderen van de kapconstructie wordt geschrapt. Daaraan heeft het ten grondslag gelegd dat het beschermenswaardige exterieur van het gebouw als gevolg van het tijdelijk verwijderen van de kap niet zal worden aangetast, terwijl realisering van het bouwplan zonder tijdelijke verwijdering van de dakconstructie voor Dupon en anderen een kostenpost van € 260.000,00 oplevert.

2.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat dat besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu de aanvraag ziet op het geheel vervangen van de kapconstructie en het college niet heeft gemotiveerd waarom daarvoor geen vergunning kan worden verleend. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het verzoek van Dupon en anderen om vergoeding van de bij hen in bezwaar opgekomen proceskosten ten onrechte heeft afgewezen.

2.5. In het besluit van 1 november 2011 heeft het college de voorwaarde dat de kapconstructie niet mag worden verwijderd volledig geschrapt. Het college heeft de Afdeling verzocht dit besluit niet in de beoordeling te betrekken. Het wenst uitsluitend een oordeel van de Afdeling over de beslissing van de rechtbank.

Het college heeft thans nog belang bij een oordeel over de aangevallen uitspraak, nu niet onaannemelijk is dat het daarin vervatte oordeel dat het besluit van 30 maart 2010 onrechtmatig is, kan leiden tot aansprakelijkheid van het college voor door Dupon en anderen mogelijkerwijs geleden schade.

2.6. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 30 maart 2010 onvoldoende is gemotiveerd. Daartoe voert het aan dat geen aanleiding bestond te motiveren waarom voor het geheel vervangen van de kapconstructie geen vergunning kan worden verleend, omdat het bezwaar uitsluitend was gericht op het verkrijgen van de mogelijkheid de kapconstructie tijdelijk te verwijderen. Omdat in dier voege aan Dupon en anderen tegemoet is gekomen, had de rechtbank het door hen ingestelde beroep bovendien niet-ontvankelijk moeten verklaren, aldus het college.

2.6.1. Uitgangspunt van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is dat op grondslag van het bezwaarschrift een volledige heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Dat neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich bij het nemen van een besluit op bezwaar mag beperken tot de in bezwaar aangevoerde gronden, indien, gelet op de in geding zijnde belangen, geen klemmende redenen bestaan voor een verderstrekkende heroverweging.

In bezwaar hebben Dupon en anderen te kennen gegeven dat het hun bedoeling is door middel van tijdelijke verwijdering van de kapconstructie constructieve elementen in het pand aan te brengen. In dat kader hebben zij aangevoerd dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom tijdelijke verwijdering van de kap leidt tot aantasting van de monumentale waarde en in strijd is met de restauratie-ethiek. Het verzoek aan het slot van het bezwaarschrift de voorwaarde in de vergunning dat de kapconstructie niet mag worden verwijderd te schrappen, moet worden bezien in het licht van deze door hen aangevoerde gronden. Nu bij het bouwplan geen belangen van derden waren betrokken en ook uit het oogpunt van monumentenzorg geen belang bestond bij een verderstrekkende heroverweging, mocht het college zich in bezwaar beperken tot het nemen van een besluit over de door Dupon en anderen gewenste mogelijkheid tot het tijdelijk verwijderen van de kapconstructie. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, was het college dan ook niet gehouden te motiveren waarom het geheel vervangen van de kapconstructie niet kan worden vergund.

Het betoog van het college slaagt.

2.6.2. Gelet op hetgeen onder 2.6.1 is overwogen, is het college aan het bezwaar van Dupon en anderen om tijdelijke verwijdering van de kap mogelijk te maken, tegemoetgekomen. Anders dan het college betoogt, betekent dat niet dat zij geen belang meer hadden bij een uitspraak van de rechtbank en het beroep daarom niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Dupon en anderen zijn in beroep ook opgekomen tegen de afwijzing van hun verzoek om vergoeding van de bij hen in bezwaar opgekomen proceskosten. Reeds daarom hadden zij belang bij een uitspraak van de rechtbank.

2.7. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij het verzoek van Dupon en anderen om vergoeding van de bij hen in bezwaar opgekomen proceskosten ten onrechte heeft afgewezen.

2.7.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden op verzoek van de belanghebbende de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Uit het verslag van de vergadering van de monumentencommissie van 2 september 2009 blijkt dat het vernieuwen van de kapconstructie voor de monumentencommissie onaanvaardbaar was. Dupon en anderen hebben daarop aangegeven naar een andere oplossing te zoeken en het college verzocht een monumentenvergunning te verlenen onder de voorwaarde dat de kapconstructie niet wordt gesloopt. Na verlening van de monumentenvergunning onder de voorwaarde dat de kapconstructie niet wordt verwijderd, hebben Dupon en anderen tegen die voorwaarde bezwaar gemaakt, nu daardoor ook tijdelijke verwijdering niet is toegestaan. Naar aanleiding van het bezwaar heeft het college de voorwaarde gewijzigd.

Het college heeft het besluit van 30 maart 2010 aldus herroepen naar aanleiding van een door Dupon en anderen gevonden alternatieve oplossing voor het geheel vernieuwen van de kapconstructie en niet wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid. Anders dan Dupon en anderen in hun verweerschrift hebben betoogd, kan uit de vergaderverslagen van de monumentencommissie niet worden afgeleid dat zij reeds vóór de verlening van de monumentenvergunning als alternatieve oplossing hebben voorgesteld de kapconstructie tijdelijk te verwijderen.

Het betoog slaagt.

2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door Dupon en anderen ingestelde beroep tegen het besluit van 30 maart 2010 alsnog ongegrond verklaren.

2.9. Door de vernietiging van de aangevallen uitspraak herleeft het besluit van 30 maart 2010. Nu twee besluiten op hetzelfde bezwaar niet naast elkaar kunnen bestaan en het college de Afdeling heeft verzocht het besluit van 1 november 2011 niet in de beoordeling te betrekken, moet het ervoor worden gehouden dat het college het besluit van 30 maart 2010 heeft ingetrokken.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2011 in zaak nr. 10/2482;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012

362-686.