Uitspraak 201107848/1/A1


Volledige tekst

201107848/1/A1.
Datum uitspraak: 11 april 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 juni 2011 in
zaak nrs. 10/463 en 10/464 in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ontwikkelingsmaatschappij Britannia B.V. in oprichting (hierna: Brittannia), gevestigd te Vlissingen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A.V.V. Beheer B.V., gevestigd te Middelburg (hierna: A.V.V.), en
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Loostad B.V. (hierna: Loostad), gevestigd te Apeldoorn (hierna tezamen: A.V.V. en andere),

en

het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft het college de op 9 maart 2004 aan Brittannia verleende bouwvergunning voor het bouwen van een hotel en het verbouwen van een bijbehorend zalencomplex (hierna: het bouwplan) op het perceel Boulevard Evertsen 244 te Vlissingen (hierna: het perceel) ingetrokken.

Bij afzonderlijk besluit van 14 oktober 2009 heeft het college de o 26 januari 2004 aan Loostad verleende vergunning voor het slopen van een hotelcomplex op het perceel ingetrokken.

Bij afzonderlijke besluiten van 27 april 2010 heeft het college de door Brittannia, A.V.V. en Loostad daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en de besluiten van 14 oktober 2009 in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering daarvan.

Bij uitspraak van 9 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Brittannia, A.V.V. en Loostad daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 27 april 2010 vernietigd, het bezwaar tegen de besluiten van 16 oktober 2009 (lees: 14 oktober 2009) gegrond verklaard, deze besluiten herroepen, en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2011, hoger beroep ingesteld.

A.V.V. heeft een verweerschrift en een aanvullend stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gelijktijdig met het hoger beroep in zaak nr. 201107845/1/A1, behandeld op 3 januari 2012, waar het college, vertegenwoordigd door M. Kavsitli en H.A.J.M. Peters, beiden werkzaam bij de gemeente, en A.V.V. en andere, vertegenwoordigd door J. Geurts en K. Timmermans, bijgestaan door mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden.

Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a, van de Bouwverordening van de gemeente Vlissingen (hierna: de bouwverordening), kan het college op grond van het gestelde in artikel 59 van de Woningwet de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt.

Ingevolge artikel 8.1.7, eerste lid, aanhef en onder b, kan het college een sloopvergunning intrekken indien binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de sloopvergunning geen begin met de werkzaamheden is gemaakt.

2.2. Vaststaat dat niet binnen de hiervoor genoemde termijn van 26 weken na het onherroepelijk worden van de sloop- en bouwvergunning met de sloop- en bouwwerkzaamheden een aanvang is gemaakt, zodat het college bevoegd was om de sloop- en bouwvergunning in te trekken.

2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet in redelijkheid de sloop- en bouwvergunning heeft kunnen intrekken. Daartoe voert het college aan dat het, anders dan de rechtbank heeft overwogen, een vaste gedragslijn hanteert met betrekking tot het intrekken van ongebruikte sloop- en bouwvergunningen, die ook in dit geval is gevolgd. Voorts voert het college aan dat de rechtbank heeft miskend dat hij de bij deze besluiten betrokken belangen op een inzichtelijke manier tegen elkaar heeft afgewogen en in redelijkheid tot intrekking van de vergunningen heeft kunnen komen.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 september 2010 in zaak nr. 201001622/1/H1; www.raadvanstate.nl), is de intrekking van een bouwvergunning geen verplichting, maar een bevoegdheid. Hetzelfde geldt voor de intrekking van de sloopvergunning. Bij de toepassing van die bevoegdheid komt het college beleidsvrijheid toe, hetgeen tot gevolg heeft dat de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Bij toepassing van voormelde bevoegdheden moeten alle relevante belangen worden geïnventariseerd en afgewogen. Daartoe behoren naast de door het college gestelde belangen ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. In dat kader dient tevens de vraag te worden beantwoord of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen.

Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juli 2009 in zaak nr. 200806325/1/H1; www.raadvanstate.nl), vormt de enkele omstandigheid dat de houder van een bouwvergunning niet aannemelijk weet te maken dat hij alsnog binnen korte termijn daarvan gebruik zal maken, een redelijk belang dat ten grondslag kan worden gelegd aan intrekking van een ongebruikte bouwvergunning.

2.3.2. Het college betoogt terecht dat nu A.V.V. en andere niet aannemelijk hebben kunnen maken dat het bouwplan alsnog binnen afzienbare tijd zal worden uitgevoerd, de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de sloop- en bouwvergunning voor het bouwplan niet in redelijkheid heeft kunnen intrekken. Het college heeft terecht van belang geacht dat A.V.V. en andere in januari 2009 nog altijd geen plan van aanpak met betrekking tot de sloop hadden ingediend en dat A.V.V. op 14 oktober 2009 een nieuwe bouwvergunning voor een ander bouwplan op dezelfde locatie heeft aangevraagd. Uit de stukken, alsmede uit het verhandelde ter zitting, is voorts naar voren gekomen dat reeds in het jaar 2007 tussen het college en A.V.V. en andere gesprekken zijn gevoerd over een alternatief bouwplan, omdat realisering van het bouwplan voor A.V.V. en andere toen reeds problematisch was en het bouwplan moest worden aangepast om het financieel uitvoerbaar te maken. Verder is van belang dat A.V.V. en andere in hun toelichting ter zitting desgevraagd niet aannemelijk hebben kunnen maken dat het bouwplan alsnog zal worden gerealiseerd.

Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college de beide vergunningen niet in redelijkheid heeft kunnen intrekken. Hetgeen A.V.V. en andere met betrekking tot hun belangen hebben aangevoerd, te weten dat het hen niet valt aan te rekenen dat van de vergunningen lange tijd geen gebruik is gemaakt, alsmede dat zij een groot financieel belang hebben bij het in stand blijven daarvan, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien deze omstandigheden er niet aan kunnen afdoen dat niet aannemelijk is dat binnen afzienbare tijd alsnog van de vergunningen gebruik zal worden gemaakt. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door A.V.V. en andere tegen de besluiten van het college van 27 april 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaren.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 juni 2011 in zaak nrs. 10/463 en 10/464;

III. verklaart het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ontwikkelingsmaatschappij Britannia B.V. in oprichting, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A.V.V. Beheer B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Loostad B.V. bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Spoel w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012

531-641.