Uitspraak 201104166/1/A3


Volledige tekst

201104166/1/A3.
Datum uitspraak: 14 maart 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland, gevestigd te Haarlem,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 februari 2011 in zaak nr. 10/4940 in het geding tussen:

de stichting Stichting De Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2010 heeft het college de Faunabeheereenheid voor de periode van 15 februari 2009 tot 1 januari 2014 aangewezen om op de gronden waarover het werkgebied van de Faunabeheereenheid zich uitstrekt, de stand van de nijlgans te beperken met geweer en hond, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.

Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft het college het door de Faunabescherming daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 februari 2011, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door de Faunabescherming daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 31 augustus 2010 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Faunabeheereenheid bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2011, hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 11 april 2011 heeft het college, gevolggevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar van de Faunabescherming beslist.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Faunabeheereenheid heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2012, waar de Faunabeheereenheid, vertegenwoordigd door P.B. van Houten, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.A. Schoordijk B.A. en
J.A. van Dalen M.Sc, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de Faunabescherming, vertegenwoordigd door H.H. Niesen en A.P. de Jong.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 9 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

Ingevolge artikel 52 is het de houder van een jachtakte of valkeniersakte, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 65 tot en met 70 en 72, slechts toegestaan gebruik te maken van geweren of jachtvogels voor het uitoefenen van de jacht of het schieten van kleiduiven. Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat, in afwijking van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9, 11, 12, 50, 51, 53, 72, vijfde lid, en 74, door door hen aan te wijzen personen of categorieën van personen de stand van bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten of andere diersoorten of verwilderde dieren op door gedeputeerde staten aan te wijzen gronden kan worden beperkt ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.

Ingevolge artikel 2 van de Regeling beheer en schadebestrijding dieren zijn als diersoorten als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de Ffw aangewezen de soorten genoemd in bijlage 1 in bij (lees: bij) deze regeling.

In bijlage 1 is de nijlgans onder de categorie "andere diersoorten" opgenomen.

In hoofdstuk 6.12 van het Faunabeheerplan Noord-Holland is het volgende vermeld:

"De getelde populatieomvang nijlganzen in april was:

2006: 3307

2007: 3553

2008: 4049

(…)

In de periode 2004-2007 is de getaxeerde schade van nijlganzen als volgt geweest:

2004: € 309

2005: € 450

2006: € 2416

2007: € 656

De getaxeerde schade betreft een beperkt deel van de werkelijke schade die hoger ligt dan de genoemde bedragen. Dit omdat schade aangericht door nijlganzen slechts wordt getaxeerd als er ook sprake is van gelijktijdige schade door andere vogels. Daardoor wordt de schade door nijlganzen, als zij de enige schadeveroorzakende soort zijn, niet consequent gemeld door grondgebruikers, mede omdat het Faunafonds deze schade gewoonlijk niet betaalt. (…) In 2008 heeft er beperkt afschot van nijlganzen plaatsgevonden vanwege het sinds juli 2008 ontbreken van een grond voor de inzet van het geweer. De populatie groeit mede hierdoor gestaag verder en daardoor neemt de schade aan landbouw verder toe. In diverse publicaties wordt de verwachting uitgesproken dat de populatie op een vergelijkbare wijze zal groeien als die van de grauwe gans. Een zeer sterke groei dus.

De Faunabeheereenheid wil schade aan landbouwgewas door nijlganzen voorkomen. Hiervoor is in ieder geval noodzakelijk dat er op schadegevoelige locaties waar sprake is van (dreigende) schade intensief gebruik wordt gemaakt van afschot.

Vanwege de huidige groei van de populatie is de verwachting gewettigd dat er in toenemende mate sprake zal zijn van belangrijke schade. Er is dan ook een reële dreiging van belangrijke schade. Deze schade kan worden voorkomen door in te grijpen in de populatieomvang. Aangezien voor deze soort geen gunstige staat van instandhouding hoeft te worden verzekerd, is beleidsmatig bepaald dat de dreigende schade kan worden voorkomen door de soort zo mogelijk te elimineren.

De Faunabeheereenheid zal zich hiervoor inzetten door te stimuleren dat de populatie nijlganzen niet groeit en zo mogelijk in omvang wordt teruggebracht."

2.2. In het besluit van 24 maart 2010 stelt het college zich op het standpunt dat de Faunabeheereenheid de belangrijke schade aan gewassen voldoende heeft gemotiveerd. Daarbij betrekt het college hoofdstuk 6.12 van het Faunabeheerplan.

In het besluit van 31 augustus 2010 is vermeld dat uit cijfers van het Faunafonds blijkt dat in 2009 voor meer dan € 5300 aan schade door nijlganzen is getaxeerd. Deze cijfers zijn absolute minima, omdat schade door nijlganzen niet wordt vergoed en daarom doorgaans niet wordt gemeld.

2.3. De Faunabeheereenheid betoogt dat de rechtbank, door te oordelen dat niet kan worden geconcludeerd dat de nijlgans belangrijke schade aan gewassen veroorzaakt, noch dat voor zodanige belangrijke schade moet worden gevreesd, heeft miskend dat niet door middel van een schadehistorie behoeft te worden aangetoond dat belangrijke schade zich al heeft voorgedaan. Zij voert aan dat reeds uit het Faunabeheerplan van het Faunafonds en het rapport van Sovon "Overzomerende ganzen in Nederland: grenzen aan de groei" blijkt dat voor belangrijke schade aan gewassen moet worden gevreesd. In dit rapport wordt uitgegaan van een jaarlijkse groei van nijlganzen van twaalf procent.

2.3.1. Dit betoog faalt. In het kader van de toepassing van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw zal aannemelijk gemaakt moeten worden dat de nijlgans belangrijke schade aan gewassen veroorzaakt, of dat voor zodanige belangrijke schade moet worden gevreesd. De enkele omstandigheid dat het aantal nijlganzen jaarlijks met twaalf procent groeit, zoals de Faunabeheereenheid stelt, is daartoe onvoldoende. Daaruit blijkt de precieze aard en omvang van de schade niet. Daaruit kan evenmin worden afgeleid dat voor belangrijke schade in de gehele provincie Noord-Holland moet worden gevreesd.

2.3.2. In het bij de rechtbank bestreden besluit heeft het college in algemene zin verwezen naar cijfers van het Faunafonds waaruit blijkt dat in 2009 voor meer dan € 5300 aan schade door nijlganzen is getaxeerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de nijlgans belangrijke schade aan gewassen veroorzaakt, noch dat voor zodanige belangrijke schade moet worden gevreesd. Ook uit de later overgelegde cijfers kan de Afdeling dat niet afleiden. Volgens het verweerschrift van het college in hoger beroep ging het in 2009 om 65 schadegevallen en betrof de gemiddelde schade € 66,00. Deze cijfers zijn te weinig specifiek. Ook gaat het om een relatief klein aantal schadegevallen en relatief geringe schadebedragen. De omstandigheid dat er niet een meer precieze administratie voorhanden is omdat het Faunafonds door nijlganzen aangerichte schade niet vergoedt, komt voor risico van het college en brengt niet met zich dat het college het bij de rechtbank bestreden besluit niet deugdelijk behoefde te motiveren of niet zorgvuldig behoefde voor te bereiden.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Het besluit van 11 april 2011 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling zal dit besluit op voet van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrekken.

2.5.1. In het besluit van 11 april 2011 stelt het college zich op het standpunt dat het door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebrek niet op korte termijn kan worden hersteld. Het heeft daarom het bezwaar van de Faunabescherming gegrond verklaard en het besluit van 24 maart 2010 herroepen.

2.5.2. De Faunabeheereenheid stelt onder verwijzing naar het rapport van het Bureau Waardenburg "Gewasschade, nu en in de toekomst" van 29 juli 2011 dat het motiveringsgebrek wel kan worden hersteld omdat uit dat rapport blijkt dat de nijlgans nog grotere schade aanricht dan waarvan de Faunabeheereenheid uitging. Daarom moet voor belangrijke schade als bedoeld in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw worden gevreesd, aldus de Faunabeheereenheid.

2.5.3. Dit betoog faalt. Het rapport van Waardenburg is gebaseerd op theoretische berekeningen, waarbij omrekening heeft plaatsgevonden van getaxeerde schade door de grauwe gans naar schattingen van schade door de nijlgans. Omdat het gaat om schattingen en concrete gegevens en tellingen ontbreken, heeft de Faunabeheereenheid daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de nijlgans in de gehele provincie Noord-Holland belangrijke schade aan gewassen veroorzaakt, noch dat voor zodanige belangrijke schade moet worden gevreesd.

2.5.4. Het beroep van de Faunabeheereenheid tegen het besluit van 11 april 2011 is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep van de stichting Stichting Faunabeheereenheid tegen het besluit van 11 april 2011 ongegrond;

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012

280.