Uitspraak 201201266/1/A1 en 201201266/2/A1


Volledige tekst

201201266/1/A1 en 201201266/2/A1.
Datum uitspraak: 29 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], wonend te Enschede,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 26 januari 2012 in zaak nr. 11/541 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2010 heeft het college aan Wooncorporatie Ons Huis bouwvergunning verleend voor het bouwen van 24 appartementen en twee logiesruimten op het perceel, plaatselijk bekend Minkmaatstraat hoek Leliestraat te Enschede.

Bij besluit van 21 april 2011 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 januari 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2012, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 februari 2012, waar [appellante A], bijgestaan door mr. K.A. Luehof, en het college, vertegenwoordigd door M.H.J. Hassink, B. Steenhuis en M.J.C. Hümmels, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar Wooncorporatie Ons Huis, vertegenwoordigd door [manager vastgoed], als partij gehoord.

Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. Het bouwplan voorziet in de bouw van een appartementencomplex ten behoeve van cliënten van het Leger des Heils. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het voorgenomen gebruik van het bouwplan in strijd is met de op het perceel ingevolge het bestemmingsplan "De Laares 2003" geldende bestemmingen, aangezien geen sprake zal zijn van nagenoeg zelfstandig wonen. Zij voeren aan dat de toekomstige bewoners van het woongebouw, gelet op hun CIZ-indicatie voor een GGZ-zorgzwaartepakket beschermd wonen, voortdurend toezicht en begeleiding nodig hebben en dat deze zorg in het gebouw permanent aanwezig zal zijn. Gelet hierop is sprake van wonen met een overwegend verzorgend karakter, aldus [appellanten].

2.2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "De Laares 2003" rusten op het perceel de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Gemengde doeleinden IV". Blijkens de planvoorschriften zijn gronden met laatstgenoemde bestemming onder meer bestemd voor wonen.

Ingevolge artikel 1, onder 60, van de planvoorschriften wordt onder woongebouw verstaan: een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de al dan niet zelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens of van één of meer afzonderlijke personen.

2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 1 juli 2009 in zaak nr. 200806325/1, verdragen, naast zelfstandige bewoning door een gezin, ook minder traditionele woonvormen zich met een woonbestemming, indien daarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning.

Niet in geschil is dat het bouwplan voorziet in 24 appartementen, die elk beschikken over een eigen afsluitbare voordeur, kookgelegenheid, natte cel, slaapvertrek en woonkamer. Daarnaast voorziet het bouwplan in twee logeerruimten voor bezoekers van bewoners. Toezicht en begeleiding in het gebouw zijn afhankelijk van de behoeften van de afzonderlijke bewoners, waartoe een individueel begeleidingsplan wordt opgesteld, maar zijn gericht op algemene dagelijkse levensbehoeften. De gegeven begeleiding varieert van hulp bij schuldsanering tot onder meer hulp bij het doen van boodschappen, het huishouden, persoonlijke verzorging of het lid worden van een sportvereniging. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat daartoe overdag circa vijf medewerkers van het Leger des Heils in het gebouw aanwezig zijn die op afspraak vooraf, dan wel op afroep daar waar gewenst begeleiding en ondersteuning bieden. Deze aanwezigheid staat niet gelijk aan het bieden van continue begeleiding, maar is een praktische keuze, gelet op het aantal bewoners. Tevens is overdag en 's nachts een huismeester/portier aanwezig. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting vindt de bewoning op vrijwillige basis plaats, is deze voor onbepaalde tijd en maakt deze geen deel uit van een verplicht begeleidings- of behandelingstraject. Bewoners zijn vrij om te gaan en staan waar zij willen. Eventueel noodzakelijke medische behandeling vindt niet in het gebouw plaats, waar geen behandelruimte is voorzien. Nu, gelet op het vorenstaande in het gebouw de nadruk ligt op wonen en niet op het bieden van zorg of begeleiding, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat sprake is van nagenoeg zelfstandig wonen, hetgeen past binnen het bestemmingsplan. De voorzitter volgt de rechtbank in haar oordeel dat hieraan niet afdoet dat de bewoners in het bezit zijn van een CIZ-indicatie voor een GGZ (Geestelijke Gezondheidszorg)-zorgzwaartepakket zorg met verblijf. Deze indicatie houdt in dat zelfstandig kan worden gewoond, maar dat hierbij sprake is van begeleiding en/of toezicht. Ter zitting is door het college voorts onweersproken gesteld dat ook bewoners die niet langer een CIZ-indicatie hebben in beginsel in het gebouw kunnen blijven wonen tegen betaling van huur.

Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012

392.