Uitspraak 201107432/2/R3


Volledige tekst

201107432/2/R3.
Datum uitspraak: 20 oktober 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekster], wonend te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg,

en

de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoge Hoek" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2011, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 september 2011, waar [verzoekster], in persoon en bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, en de raad, vertegenwoordigd door ing. R. Bravenboer, ir. H. Smith en D.J. Kersten, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Novaform Vastgoedontwikkelaars B.V. (hierna: Novaform), vertegenwoordigd door mr. B. de Haan, advocaat te Nijmegen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 275 woningen in Berkel-Enschot. Het plangebied ligt tussen de bestaande bebouwing van Berkel-Enschot en de spoorlijn tussen Tilburg en 's-Hertogenbosch.

2.3. [verzoekster] stelt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld en beoogt met haar verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding hiervan te voorkomen. Zij voert onder meer aan dat het plan in de weg staat aan haar bouwplannen voor haar perceel aan de [locatie]. Verder voert zij aan dat het plan onzorgvuldig is voorbereid omdat de raad haar inspraakreactie niet heeft beantwoord. [verzoekster] vreest als gevolg van het plan een ernstige toename van het verkeer op de Molenstraat en betoogt dat zonder de aanleg van een ontsluitingsweg dit plan geen doorgang mag vinden. Over de aanleg van deze weg bestaat geen zekerheid. [verzoekster] betoogt dat het aan het plan ten grondslag gelegde akoestische onderzoek gebreken vertoont en dat de gevolgen van de gecumuleerde geluidbelasting onvoldoende zijn onderzocht. Tot slot voert zij aan dat in strijd met het gemeentelijke beleid woningen zijn voorzien op 45 meter van een UMTS-mast, dat de Flora- en faunawet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan, omdat de groene specht en vleermuizen in het gebied voorkomen en dat er, gelet op de overprogrammering van woningbouw in Noord-Brabant, geen behoefte bestaat aan de woningen, waardoor de economische uitvoerbaarheid niet is verzekerd.

2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat voormelde ontsluitingsweg niet noodzakelijk is voor de ontsluiting van de wijk en pas noodzakelijk is als het gehele project van de Overhoeken, waar dit plan een onderdeel van is, zal zijn verwezenlijkt. Uit onderzoek is gebleken dat het extra verkeer van de voorziene woningen kan worden opgevangen op de bestaande wegenstructuur. Verder stelt de raad dat er geen ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoekster] zal plaatsvinden en dat er behoefte is aan met name grondgebonden woningen in de gemeente Tilburg. Ten aanzien van de woningbouwplannen van [verzoekster] stelt de raad dat het niet wenselijk is om op haar perceel 4 of 5 extra woningen mogelijk te maken en dat voor de bouw van één woning ter plaatse een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in het plan.

2.5. In het betoog van [verzoekster] dat in strijd met een toezegging van een wethouder haar aanvullende inspraaknotitie niet is betrokken bij de vaststelling van het plan ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Niet is gebleken dat de in de Wet ruimtelijke ordening vervatte bestemmingsplanprocedure onjuist is verlopen en dat onvoldoende op de zienswijze van [verzoekster] is ingegaan. Voor zover de als aanvulling op haar zienswijze bedoelde notitie meer behelst dan een nadere onderbouwing van of toelichting op deze zienswijze heeft de raad er terecht op gewezen dat deze notitie na de termijn voor het indienen van zienswijzen is ingekomen. Voorts kunnen in het algemeen geen rechten worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een wethouder, maar bij de raad. Gelet hierop is de voorzitter voorshands van oordeel dat de raad het plan op dit punt derhalve ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld.

2.5.1. Ten aanzien van de gevolgen van het plan voor het verkeer en de geluidbelasting overweegt de voorzitter dat uit nader onderzoek is gebleken dat het mogelijk is om het extra verkeer op te vangen op de bestaande wegenstructuur en dat het verkeer op de Molenstraat, ter hoogte van de woning van [verzoekster], met 50 motorvoertuigbewegingen per etmaal zal toenemen. [verzoekster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan dit onderzoek zodanige gebreken kleven dat hiervan in deze procedure geen gebruik mag worden gemaakt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [verzoekster] bedoelde ontsluitingsweg niet nodig is voor de voorziene woningen, maar dat de aanleg van deze weg pas in beeld komt indien het gehele project Overhoeken, dat voorziet in aanzienlijk meer woningen in Berkel-Enschot, zal worden verwezenlijkt. Als gevolg van het plan zal het verkeer op de Molenstraat enigszins toenemen, maar niet aannemelijk is dat dit het woon- en leefklimaat van [verzoekster] ernstig zal aantasten. Daarbij heeft de raad er op gewezen dat op de Molenstraat ter plaatse een maximale toegestane snelheid geldt van 30 kilometer per uur en dat er ter hoogte van de woning van [verzoekster] geen ernstige toename van geluidhinder is te verwachten. [verzoekster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voorgaande onjuist is.

2.5.2. In het betoog over de behoefte en de uitvoerbaarheid van het plan ziet de voorzitter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De raad heeft aangegeven dat het plan past binnen de met de provincie gemaakte afspraken over het terugdringen van overcapaciteit bij woningbouw en dat dit overigens een probleem is dat zich in Tilburg in mindere mate voordoet dan in de omliggende gemeenten en dan ook nog met name bij appartementen. [verzoekster] heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat gedurende de planperiode van

10 jaar geen behoefte zal zijn aan de voorziene en voornamelijk grondgebonden woningen. In het kader van de financiële uitvoerbaarheid heeft de raad onder meer aangevoerd dat een overeenkomst is gesloten met Novaform over de kosten van het plan en niet aannemelijk is dat geen van de bij deze overeenkomst betrokken partijen de kosten kan dragen.

2.5.3. Voor zover [verzoekster] schorsing van het bestreden besluit nastreeft omdat haar bouwplannen onder het vorige plan wel mogelijk zouden zijn en op basis van dit plan niet, overweegt de voorzitter dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen. Voorshands is niet gebleken dat deze afweging onzorgvuldig is geweest. Verder is niet in geschil dat de plannen van [verzoekster] op basis van het vorige plan niet bij recht mogelijk waren.

2.5.4. De voorzitter ziet in de overige beroepsgronden, waaronder die ten aanzien van de UMTS-mast, de verenigbaarheid van het plan met de Flora- en faunawet en de gecumuleerde geluidbelasting bij de voorziene woningen, geen aanleiding voor het oordeel dat er zodanige gebreken aan het plan kleven, dat deze in de hoofdzaak tot de conclusie zullen leiden dat het plan reeds hierom niet in stand zal kunnen blijven. Overigens is niet uitgesloten dat een aantal van deze beroepsgronden, als deze gegrond zouden zijn, gelet op artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet niet tot een vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.

2.6. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2011

459-656.