Uitspraak 201008682/1/H2


Volledige tekst

201008682/1/H2.
Datum uitspraak: 7 september 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister van Verkeer en Waterstaat (thans: de minister van Infrastructuur en Milieu),
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 juli 2010 in zaak nr. 09/3128 in het geding tussen:

1. [verzoeker sub 1],
2. [verzoekster sub 2],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Restaurant Den Tol B.V.

en

de minister.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2008 heeft de minister een verzoek van [verzoekers] om vergoeding van schade afgewezen.

Bij besluit van 17 juli 2009 heeft de minister het door [verzoeker sub 1] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 29 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 17 juli 2009 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 september 2010.

[verzoekers] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, vergezeld van A.J. van der Vecht, werkzaam bij het ministerie, en [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, vergezeld van [verzoeker sub 1], zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Volgens artikel 2, eerste lid, van de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute (Stcrt. 1996, nr. 189), voor zover hier van belang, kent de minister op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, als gevolg van het onherroepelijke Tracébesluit Betuweroute, alsmede hieruit voortvloeiende besluiten van bestuursorganen en rechtmatige uitvoeringshandelingen, een vergoeding naar billijkheid toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet, of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.

2.2. [verzoekers] stellen schade te hebben geleden ten gevolge van het vervallen van de noordelijke op- en afrit van Rijksweg A15 te Meteren in de nabijheid van café-restaurant Den Tol (hierna: het café-restaurant). Voorts stellen zij schade te hebben geleden als gevolg van de tijdelijke reconstructiewerkzaamheden ter hoogte van de zuidelijke op- en afrit. Zij stellen dat de bereikbaarheid van het café-restaurant hierdoor permanent dan wel tijdelijk is verhinderd.

2.2.1. De minister heeft aan het afwijzende besluit van 16 december 2008 ten grondslag gelegd dat [verzoeker sub 1] geen aanspraak kan maken op schadevergoeding omdat hij op de relevante peildata niet langer gerechtigd was tot de eigendom of winst uit exploitatie van het café-restaurant en tot de eigendom van het pand waarin het café-restaurant wordt geëxploiteerd. [verzoekster sub 2] en Restaurant Den Tol B.V. waren daartoe wel gerechtigd, maar komen niet voor schadevergoeding in aanmerking omdat de schadetoebrengende ontwikkelingen ten tijde van de overdracht van de onroerende zaak aan en van de inbreng van de activa en passiva van het café-restaurant in deze vennootschappen voorzienbaar waren en zij het risico daarvan hebben aanvaard.

De minister heeft aan het besluit van 17 juli 2009 ten grondslag gelegd dat het bezwaar tegen het besluit van 16 december 2008 enkel namens [verzoeker sub 1] is gemaakt en niet mede namens genoemde vennootschappen. De minister heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat [verzoeker sub 1] geen belanghebbende, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), is.

De rechtbank heeft dit besluit wegens strijd met artikel 7:11 Awb vernietigd omdat de minister heeft miskend dat [verzoeker sub 1] reeds als medegeadresseerde van het primaire besluit belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Voorts heeft de rechtbank kort gezegd overwogen dat het gemaakte bezwaar niet enkel namens [verzoeker sub 1], maar mede namens genoemde vennootschappen was gemaakt.

2.3. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister heeft miskend dat het bezwaar tegen het besluit van 16 december 2008 niet enkel namens [verzoeker sub 1], maar mede namens

[verzoekster sub 2] en Restaurant Den Tol B.V. is gemaakt. De minister voert aan dat deze vennootschappen niet als indieners van het bezwaarschrift zijn vermeld. Voorts stelt de minister dat sprake is van drie te onderscheiden (rechts)personen die beschikken over eigen, afzonderlijke vermogens en die voor wat betreft hun vermogensrechtelijke positie niet vereenzelvigd kunnen worden.

2.3.1. De minister, voor wie het duidelijk was dat [verzoeker sub 1] geen belang meer had om uitsluitend voor zichzelf bezwaar te maken, en die blijkens de gedingstukken ook zelf bij de beoordeling van het verzoek niet steeds duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen de verschillende (rechts)personen waarin de onroerende zaak en de exploitatie van het café-restaurant waren ingebracht en die door de minister ook wel gezamenlijk werden aangeduid als [verzoeker sub 1], had niet anders kunnen begrijpen dan dat [verzoeker sub 1] mede bezwaar maakte namens [verzoekster sub 2] en Restaurant Den Tol B.V. De rechtbank heeft het besluit van 17 juli 2009 aldus terecht wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, Awb vernietigd.

Het betoog faalt.

2.4. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om na vernietiging van het besluit van 17 juli 2009 zelf in de zaak te voorzien. De minister voert aan dat de rechtbank ten onrechte het standpunt heeft verworpen dat de voorzienbaarheid van de schadetoebrengende ontwikkelingen aan [verzoekster sub 2] en Restaurant Den Tol B.V. kan worden tegengeworpen.

2.4.1. Niet in geschil is dat de schadetoebrengende ontwikkelingen als gevolg van de aanleg van de Betuweroute voorzienbaar waren vanaf de tervisielegging op 4 maart 1996 van het Ontwerp Tracébesluit.

Bij akte van 30 maart 1999 heeft [verzoeker sub 1] alle activa en passiva van zijn sinds 1979 als eenmanszaak gedreven café-restaurant Den Tol geruisloos ingebracht in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid La Montagne B.V., later genaamd [verzoekster sub 2], waarvan hij directeur/ enig aandeelhouder was. Op dat moment waren de schadetoebrengende ontwikkelingen reeds voorzienbaar. Bij akte van 31 mei 2002 heeft [verzoekster sub 2] Restaurant Den Tol B.V. opgericht, waar de exploitatie van het café-restaurant eveneens geruisloos werd ingebracht. De Afdeling is van oordeel dat de geleden schade niet voor rekening van deze vennootschappen moet blijven, omdat zij het risico daarvan zouden hebben aanvaard. Evenals in de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011 in zaak nr. 201010194/1/H2 is de Afdeling van oordeel dat de geruisloze inbreng van het door [verzoeker sub 1] als eenmanszaak gedreven café-restaurant met de daartoe behorende onroerende zaak, in de besloten vennootschappen [verzoekster sub 2] en Restaurant Den Tol B.V. betekent dat er sprake is van eenzelfde entiteit, waarvan slechts de rechtsvorm is gewijzigd. De Afdeling is van oordeel dat nu het café-restaurant is ingebracht in de besloten vennootschappen en feitelijk ongewijzigd is voortgezet aan deze vennootschappen geen actieve risicoaanvaarding dient te worden tegengeworpen.

Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.6. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de minister van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en Restaurant Den Tol B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

III. bepaalt dat van de minister van Infrastructuur en Milieu een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011

344.