Uitspraak 201009009/1/R3


Volledige tekst

201009009/1/R3.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], wonend te Beers, gemeente Cuijk,
2. de vereniging Tennisvereniging Play Back Beers en anderen, allen gevestigd, respectievelijk wonend te Beers, gemeente Cuijk,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Cuijk,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Beers NB" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2010, en de Tennisvereniging en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2010, beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 8 oktober 2010. De Tennisvereniging en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 8 oktober 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2011, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te Mill, de Tennisvereniging en anderen, in de personen van [drie van de appellanten sub 2], bijgestaan door mr. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te Mill, en de raad, vertegenwoordigd door M.W.C. Brugman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in een actualisering van de geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied. Hierbij is uitgegaan van de bestemmingen in de voorheen geldende bestemmingsplannen. Verder zijn ontwikkelingen waarvoor reeds een zelfstandige projectprocedure is doorlopen, vastgelegd in het plan. Indien de feitelijke situatie afwijkt van de voorheen geldende bestemming heeft de raad een afweging gemaakt en ontwikkelingen mogelijk gemaakt die wenselijk zijn en passen binnen het geldende beleid.

Het beroep van [appellanten sub 1]

2.2. [appellanten sub 1] voeren aan dat de raad ten onrechte aan het perceel [locatie a] geen drie bouwvlakken heeft toegekend, terwijl deze locatie gezien de grootte en ruimtelijke omgeving bij uitstek als inbreidingslocatie kan worden aangemerkt. [appellanten sub 1] wijzen in dit verband op de [locaties b], locatie c], de locatie Grotestraat ongenummerd en de locatie van de voormalige gemeentewerf.

2.2.1. De raad stelt dat voor de vaststelling van het plan de voorheen geldende bestemming het uitgangspunt is geweest. Nu het feitelijke gebruik op bedoeld perceel overeenstemt met de voorheen geldende bestemming "Eensgezinshuizen in dorpsbebouwing met bijbehorende erven (EDII)", was er geen aanleiding meer woningen toe te staan. Bovendien zijn er door [appellanten sub 1] geen concrete plannen kenbaar gemaakt. Verder stelt de raad dat drie bouwvlakken tot ongewenste verdichting van de stedenbouwkundige structuur zullen leiden. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel stelt de raad dat de door [appellanten sub 1] genoemde gevallen niet gelijk zijn aan hun geval.

2.2.2. In het plan heeft het perceel de bestemming "Wonen - 1" met de aanduiding "karakteristiek" gekregen. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden met die aanduiding bestemd voor wonen in cultuurhistorisch waardevolle woningen. Ingevolge lid 12.2 van dat artikel mogen hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" worden gebouwd. Op de verbeelding is één bouwvlak ingetekend.

2.2.3. In het voorheen geldende plan had het plandeel een woonbestemming. Gelet op hetgeen de raad onbetwist heeft gesteld, werd het perceel gebruikt overeenkomstig deze bestemming, zodat de raad in redelijkheid hiervan uit kon gaan, gelet op het in overweging 2.1. genoemde uitgangspunt. Vast staat dat ter plaatse één woning aanwezig is en dat er geen concrete bouwplannen zijn. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid één bouwvlak opgenomen.

2.2.4. Ten aanzien van de door [appellanten sub 1] gemaakte vergelijking met [locaties b], [locatie c], de locatie Grotestraat ongenummerd en de locatie van de voormalige gemeentewerf wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat in die situaties slechts sprake is van een functiewijziging en geen nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Verder was voor [locaties b] eerder al een vrijstellingsprocedure doorlopen. Ten aanzien van [locatie b1] heeft de raad onbetwist gesteld dat ter plaatse onder het vorige bestemmingsplan "Kern Beers" reeds woningbouw mogelijk was. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellanten sub 1] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

2.3. Verder voeren [appellanten sub 1] aan dat de raad ten onrechte perceel [locatie a] op de verbeelding niet heeft voorzien van de aanduiding "kantoor". In dat verband wijzen zij op de vergelijkbare [locaties d]. Volgens [appellanten sub 1] bestaan er geen ernstige bezwaren die aanduiding aan bedoeld perceel te geven.

2.3.1. Zoals hiervoor reeds overwogen wordt het perceel gebruikt in overeenstemming met de woonbestemming uit het voorheen geldende plan. Verder komt uit de stukken naar voren dat bij inventarisatie niet is gebleken dat ter plaatse een kantoorfunctie aanwezig was. Het toekennen van de aanduiding "kantoor" aan het perceel van [appellanten sub 1] betekent dat ter plaatse een nieuwe functie wordt mogelijk gemaakt, hetgeen de raad in redelijkheid onwenselijk heeft kunnen achten. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor de aanduiding "kantoor". Overigens is een ondergeschikt beroep of bedrijf aan huis ter plaatse toegestaan.

2.3.2. Ten aanzien van de door [appellanten sub 1] gemaakte vergelijking met de [locaties d] wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat daar sprake is van ruimtelijke gewenste situaties die niet als bedrijf of beroep aan huis kunnen worden aangemerkt, zodat een specifieke planologische regeling getroffen is. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellanten sub 1] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het beroep van de Tennisvereniging en anderen

2.4. [twee appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]) stellen dat de raad ten onrechte voor de percelen [locaties e] en [locatie f] niet de bestemming "Detailhandel" heeft vastgesteld, hoewel dit overeenkomt met het feitelijke gebruik.

2.4.1. Volgens de verbeelding hebben beide percelen de bestemming "Wonen - 1" met de aanduiding "vrijstaand". Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden met die aanduiding bestemd voor het wonen in vrijstaande woningen.

2.4.2. In het voorheen geldende plan hadden de plandelen een woonbestemming. Nu ten tijde van de voorbereiding van het plan geen sprake was van detailhandel, heeft de raad geen aanleiding gezien voor die bestemming. In verband met het beroep heeft de raad extra onderzoek gedaan en vastgesteld dat op de percelen [locatie e] en [locatie f] geen relevante bedrijven staan ingeschreven. Het door [appellant sub 2] ingediende uittreksel van de Kamer van Koophandel leidt niet tot een ander oordeel, aangezien die inschrijvingen zien op eerdere periodes en geen betrekking hebben op de periode rond vaststelling van voorliggend plan. Op [locatie e] staat weliswaar een bedrijf ingeschreven, maar dit bedrijf richt zich volgens de bedrijfsomschrijving op het beheren, beleggen en exploiteren van gelden en andere vermogensbestanddelen en derhalve niet op detailhandel. Ook verder zijn er geen aanwijzingen dat ter plaatse detailhandel plaatsvindt. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de percelen als zodanig worden gebruikt of dat er vrijstellingen dan wel ontheffingen zijn verleend. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor de bestemming "Detailhandel" voor bedoelde percelen.

2.5. [appellant sub 2c] voert aan dat de raad ten onrechte geen aanduiding "detailhandel" heeft vastgesteld voor het perceel sectie […], dat naast [locatie g] ligt.

2.5.1. Volgens de verbeelding is aan het perceel de bestemming "Wonen - 1" toegekend. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden met die aanduidingen bestemd voor het wonen.

2.5.2. Het perceel sectie […] maakte voorheen deel uit van het grotere perceel sectie […], dat bekend staat als locatie g]. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Gildeweg e.o." had het perceel [locatie g] de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "Wi2". Ingevolge artikel 4, lid 4.1 van de voorschriften van dat bestemmingsplan waren de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor wonen, groenvoorzieningen en winkel, alsmede overige bijbehorende voorzieningen. In de planperiode van dat plan is het perceel sectie […] afgesplitst en door [appellant sub 2c] in eigendom verworven. Op dat deel van het perceel stond geen bebouwing. Aangezien dit perceel ten tijde van de vaststelling van voorliggend plan nog steeds onbebouwd was en het perceel niet gebruikt werd voor detailhandel, heeft de raad gelet op het uitgangspunt dat bij dit plan is gehanteerd, in redelijkheid van een woonbestemming kunnen uitgaan en geen aanleiding hoeven zien voor het toekennen van de aanduiding "detailhandel". Het betoog faalt.

2.6. Voorts voert [appellant sub 2c] aan dat de raad ten onrechte voor het perceel sectie […] geen wijzigingsbevoegdheid heeft opgenomen, terwijl dat perceel volgens hem geschikt is voor een woning. In dat verband wijst [appellant sub 2c] op het nabij gelegen perceel [locatie c] dat de nadere aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 1" heeft gekregen.

2.6.1. Ingevolge artikel 12, lid 12.8, van de planregels, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 1" ex artikel 3.6, eerste lid, onder c (lees: a) van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) te wijzigen in die zin dat een bouwvlak kan worden aangegeven, mits aan de in dat artikel genoemde voorwaarden wordt voldaan.

2.6.2. Ten aanzien van de door [appellant sub 2c] gemaakte vergelijking met perceel [locatie c] wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat voor dat perceel al op 5 maart 2002 is besloten een wijzigingsbevoegdheid op te nemen. Voorts volgt uit de verbeelding dat dat perceel breder is dan het perceel van [appellant sub 2c] en aan die zijde van de straat, anders dan aan de zijde met de percelen van [appellant sub 2c], geen onbebouwde percelen meer zijn. In hetgeen [appellant sub 2c] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2c] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Ook verder heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om voor het perceel een wijzigingsbevoegdheid op te nemen. Het betoog faalt.

2.7. De Tennisvereniging en [appellant sub 2d] stellen dat de raad voor de gronden naast het tennispark ten onrechte de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 2" heeft vastgesteld. De Tennisvereniging vreest dat gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid tot beperkingen van het gebruik van het tennispark zal leiden, omdat toekomstige omwonenden lichthinder en geluidsoverlast zullen ondervinden, gelet op de korte afstand tussen het tennispark en de voorziene woningen. [appellant sub 2d], die woont aan de [locatie h], vreest voor haar woon- en leefklimaat, in het bijzonder voor dat deel van haar perceel dat grenst aan het gebied met de wijzigingsbevoegdheid en waar mogelijk de verkeersontsluiting ten behoeve van de woningbouw langs haar perceel gerealiseerd zal worden. Volgens de Tennisvereniging en [appellant sub 2d] is er geen noodzaak voor de wijzigingsbevoegdheid, omdat er geen noodzaak is voor woningbouw. Bovendien zijn er voldoende alternatieve mogelijkheden voor woningbouw via inbreiding, aldus de Tennisvereniging en [appellant sub 2d]. Verder stellen zij dat de wijzigingsbevoegdheid beperkt zou moeten blijven tot een kleiner gebied vanwege het uitgangspunt van zuinig ruimtegebruik. Hun belangen zijn onvoldoende meegewogen, aldus de Tennisvereniging en [appellant sub 2d].

2.7.1. De raad stelt dat er sprake is van een inbreidingslocatie en dat een eventuele woonbestemming niet conflicteert met een sportbestemming. Door voldoende afstand te houden tussen de tennisbanen en de woningen bij de concrete stedenbouwkundige invulling kan voldoende rekening worden gehouden met beide belangen. Ook zal rekening gehouden worden met de belangen van de omwonenden.

2.7.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.

2.7.3. Ingevolge artikel 6, lid 6.6, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 2" ex artikel 3.6, lid 1 onder c (lees: a), van de Wro te wijzigen in de bestemming "Wonen - 1", "Groen" en "Verkeer" mits:

a. de woning(en) past/passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma en het provinciaal volkshuisvestingsbeleid;

b. met onderzoek is aangetoond dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de volgende uitvoeringsaspecten:

1 water, in verband waarmee zonodig advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder (Waterschap Aa en Maas);

2 bodemverontreiniging;

3 geluidshinder;

4 milieuzonering (uitgaande van de richtlijnen in de meest recente VNG-handreiking 'bedrijven en milieuzonering');

5 externe veiligheid;

6 luchtkwaliteit;

7 archeologie;

8 flora en fauna;

9 financieel-economische uitvoerbaarheid;

c. de stedenbouwkundige structuur in acht wordt genomen;

d. het bepaalde in de artikelen 8 "Groen", 10 "Verkeer" en 12 "Wonen - 1" van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.

2.7.4. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het plan kan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemmingen binnen het gebied waarop die wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd indien voldaan wordt aan de bij het plan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Derhalve moet reeds bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid die woningbouw mogelijk maakt, worden beoordeeld of woningbouw in het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid rust, vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, in beginsel aanvaardbaar is. Uit de plantoelichting komt naar voren dat in Beers tot het jaar 2020 behoefte is aan een toename van 50 woningen. Verder geldt volgens de plantoelichting als uitgangspunt voor het realiseren van woningbouw dat dit gebeurt middels inbreiding in het kader van herstructurering. Daarbij heeft het de voorkeur om de ruimte te benutten die de voormalige gemeentewerf en directe omgeving biedt, aldus de plantoelichting. Niet gebleken is dat alternatieven voorhanden zijn. Met name gelet op het zuinige ruimtegebruik leent juist de voormalige gemeentewerf zich voor bedoelde wijzigingsbevoegdheid. De Tennisvereniging en [appellant sub 2d] hebben niet aannemelijk gemaakt dat andere locaties meer aangewezen zijn, zodat de raad in redelijkheid voor dit gebied heeft kunnen kiezen.

Verder wordt overwogen dat ter voorkoming van lichthinder voldoende afstand moet worden aangehouden tussen de woningen en het tennispark. Met hetgeen is bepaald in artikel 6, lid 6.6, onder b, sub 4, van de planregels kan ernstige lichthinder naar het oordeel van de Afdeling voldoende worden voorkomen. Met hetgeen is bepaald onder b, sub 3, van deze planregel is voldoende gewaarborgd dat geen onaanvaardbare geluidshinder zal ontstaan. Verder blijkt uit de verbeelding dat het gebied waar de wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast, voldoende omvang heeft om aan genoemde voorwaarden te kunnen voldoen. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat wordt overwogen dat [appellant sub 2d] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een woonbestemming een zodanige aantasting met zich brengt dat de raad niet in redelijkheid bedoelde wijzigingsbevoegdheid had mogen vaststellen. Datzelfde geldt voor een mogelijke verkeersontsluiting. Het betoog faalt.

2.8. In hetgeen [appellanten sub 1] en de Tennisvereniging en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestreden planonderdelen strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011

350-661.