Uitspraak 200905661/1/T1/R1


Volledige tekst

200905661/1/T1/R1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DANA International B.V. en anderen, gevestigd onderscheidenlijk wonend te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
3. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
4. [appellante sub 4], gevestigd te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,

en

de raad van de gemeente Zuidplas, voorheen gemeente
Zevenhuizen-Moerkapelle,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle, thans: Zuidplas, het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" en de exploitatieplannen "Zuidplas Noord deel Wonen Moerkapelle" en "Zuidplas Noord deel Glastuinbouw & Bedrijven" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2009, DANA International en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2009 en [appellant sub 3] en [appellante sub 4] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 24 september 2009.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Daarop hebben [appellant sub 3], [appellante sub 4] en de raad hun zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2011, waar DANA International en anderen, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, werkzaam bij Bureau Rechtsbescherming, [appellant sub 3] en [appellante sub 4], in de persoon van [appellant sub 3 A], en de raad, vertegenwoordigd door A. de Vries, drs. W.N. Zwama, E.J. Greving en mr. A. van der Ven, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

De Afdeling heeft de behandeling van de beroepen van [appellant A], [appellant B], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SO Group B.V., [appellanten C], [appellanten F] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [appellant D], [appellanten E], [appellanten F], de stichting Stichting bevordering zelfrealisatie Knibbelweg, [appellant G], [appellant H], [appellant I], [appellant J], [appellanten K] en de vereniging Vereniging van Eigenaren Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere tegen het besluit van 16 juni 2009 afgesplitst en voortgezet onder zaak nr. 200905661/5/R1.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Het beroep van [appellant sub 1]

2.2. [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1", dat voorziet in realisering van de woonwijk Moerkapelle-Oost ten westen van zijn perceel [locatie 1].

Hij betoogt dat de uitwerkingsregels te globaal zijn en dat daarin aan het college van burgemeester en wethouders te veel beslissingsruimte wordt gelaten. Hij voert in dit verband aan dat het precieze aantal te realiseren ontsluitingswegen ten onrechte niet is vastgelegd. Verder voert hij aan dat onvoldoende inzichtelijk is waar ontsluitingswegen zullen worden gesitueerd. Weliswaar staat in artikel 19, lid 19.4.2, onder c, van de planregels dat de ontsluitingsstructuur zoveel mogelijk overeenkomstig of in de nabijheid van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - ontsluitingsstructuur indicatief" wordt gerealiseerd, maar onduidelijk is hoeveel ruimte voor afwijking wordt geboden met de gehanteerde termen 'zoveel mogelijk' en 'in de nabijheid van'. [appellant sub 1] betoogt verder dat ten onrechte niet inzichtelijk wordt gemaakt wat moet worden verstaan onder het begrip 'stedenbouwkundige dragers' in artikel 19, lid 19.4.3, onder g, van de planregels. Dit klemt temeer, nu de situering van ontsluitingswegen en de uitleg van het begrip ‘stedenbouwkundige dragers’ bepalen of en waar bebouwing in gestapelde vorm en bebouwing tot een hoogte van 13 m zijn toegestaan.

[appellant sub 1] betoogt voorts dat het maximumaantal woningen dat in gestapelde vorm kan worden gebouwd in de woonwijk Moerkapelle-Oost ten onrechte afhankelijk is gemaakt van woningbouw in Moerkapelle-Zuid. Daarnaast is het te realiseren voorzieningenniveau in Moerkapelle-Oost ten onrechte afhankelijk van het te realiseren voorzieningenniveau in de kern Moerkapelle.

[appellant sub 1] betoogt dat de uitwerkingsregels om voornoemde redenen in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel dan wel artikel 3.1.4 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

2.2.1. Ingevolge artikel 19, lid 19.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Woongebied - Uit te werken 1" aangewezen gronden onder meer bestemd voor woningen in de vorm van gestapelde woongebouwen, kleinschalige bedrijfsactiviteiten, maatschappelijke voorzieningen, wegen, parkeervoorzieningen, watergangen, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, voorzieningen voor waterzuivering en infiltratie, voorzieningen van algemeen nut en leidingenzones.

Ingevolge artikel 19, lid 19.4, werkt het college van burgemeester en wethouders de bestemming uit in meerdere bestemmingen afgestemd op de geprojecteerde en te realiseren functies op de desbetreffende gronden in het uitwerkingsgebied overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en met inachtneming van de in artikel 19, lid 19.4, volgende bepalingen.

Ingevolge lid 19.4.3, onder a, voor zover van belang, worden in het uitwerkingsgebied ten minste 500 en ten hoogste 750 woningen gebouwd.

Ingevolge lid 19.4.1, onder g, en lid 19.4.3, onder c, zal maximaal 10% van de te bouwen woningen in het uitwerkingsgebied in gestapelde vorm worden gerealiseerd, met dien verstande dat dit percentage hoger of lager kan zijn afhankelijk van het exacte aantal te realiseren gestapelde woningen in het woongebied Moerkapelle-Zuid ("Woongebied - Uit te werken 2").

Ingevolge artikel 20, lid 20.1, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, zijn de voor "Woongebied - Uit te werken 2" aangewezen gronden bestemd voor woningen in de vorm van gestapelde woongebouwen.

Ingevolge lid 20.4.3, onder a, voor zover van belang, worden in dat uitwerkingsgebied ten minste 100 en ten hoogste 300 woningen gebouwd.

Ingevolge lid 20.4.3, onder b, zal maximaal 10% van de te bouwen woningen in het uitwerkingsgebied in gestapelde vorm worden gerealiseerd, met dien verstande dat dit percentage hoger of lager kan zijn afhankelijk van het exacte aantal te realiseren gestapelde woningen in het woongebied Moerkapelle-Oost ("Woongebied - Uit te werken 1").

Ingevolge artikel 19, lid 19.4.1, onder h, worden de aard, het aantal en de omvang van de te accommoderen voorzieningen in het woongebied afgestemd op het te realiseren voorzieningenniveau voor de kern Moerkapelle.

Ingevolge lid 19.4.2, onder a, worden de situering alsmede de aard en omvang van (ontsluitings)wegen, woonstraten en de overige inrichting van het openbaar gebied afgestemd op de omgeving.

Ingevolge het bepaalde onder b worden in het uitwerkingsplan de zogenoemde stedenbouwkundige dragers ruimtelijk bepaald en wordt bij de bebouwingsopzet rekening gehouden met zichtlijnen.

Ingevolge het bepaalde onder c wordt in het uitwerkingsplan de exacte ligging van de (ontsluitings)weg(en) en langzaamverkeersverbindingen vastgelegd, waarbij:

- de ontsluitingsstructuur in het gebied zoveel mogelijk overeenkomstig de ter plaatse of in de nabijheid van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-ontsluitingsstructuur indicatief" wordt gerealiseerd;

- de langzaamverkeersverbinding tussen Bredeweg en Noordeinde zoveel mogelijk overeenkomstig de ter plaatse of in de nabijheid van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaamverkeersroute indicatief" wordt gerealiseerd.

Ingevolge lid 19.4.3, onder g, bedraagt de bouwhoogte van woningen ten hoogste 10 m en voor bebouwing aan de stedenbouwkundige dragers alsmede voor gestapelde woningen ten hoogste 13 m.

2.2.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, het plan moet uitwerken.

Ingevolge artikel 3.1.4 van het Bro geeft een bestemmingsplan voor een op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wro uit te werken deel van het plan op een zodanige wijze de doelstellingen aan, dat voldoende inzicht wordt verkregen in de toekomstige ontwikkeling van het desbetreffende gebied.

2.2.3. Voor het antwoord op de vraag of in een concreet geval voldoende inzicht is geboden in de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkeling van een bepaald gebied, is onder meer van belang op welke wijze het desbetreffende gebied is ingericht. Naarmate de gevestigde belangen in een bepaald gebied groter of talrijker zijn, dient uit een oogpunt van rechtszekerheid meer gedetailleerd inzicht in de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkeling van dat gebied te worden geboden. Een uit te werken plan dat betrekking heeft op een verstedelijkt gebied zal in het algemeen dus aan meer stringente uitwerkingsbepalingen moeten voldoen dan een uit te werken plan dat betrekking heeft op een open nieuw in te richten buitengebied.

2.2.4. In de uitwerkingsregels is onder meer bepaald binnen welke bandbreedtes woningen, ontsluitingwegen en andere functies waarop de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1" betrekking heeft, mogen worden gerealiseerd en welke bouwregels bij het uitwerkingsplan in acht moeten worden genomen. De Afdeling is van oordeel dat, hoewel de uitwerkingsregels in de artikelen 19, lid 19.4.1, onder g en h, 19.4.2, onder a en c, en 19.4.3, onder c, van de planregels voor de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1" globaal zijn en het college van burgemeester en wethouders bij de uitwerking flexibiliteit bieden, de aan het college van burgemeester en wethouders gegeven ruimte niet zodanig is dat voornoemde uitwerkingsregels in strijd zijn met het bepaalde in artikel 3.1.4 van het Bro. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de uitwerkingsregels betrekking hebben op een open gebied dat geheel zal worden heringericht voor de realisatie van de woonwijk Moerkapelle-Oost. Het betoog dat het aantal te realiseren woningen in gestapelde vorm ten onrechte afhankelijk is van woningbouw in gestapelde vorm in Moerkapelle-Zuid, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Hiertoe wordt overwogen dat de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1" maximaal 750 woningen mogelijk maakt. Gelet op het bepaalde in de artikelen 19, lid 19.4.1, onder g, en lid 19.4.3, onder c, kunnen in dit gebied derhalve als uitgangspunt maximaal 75 woningen in gestapelde vorm worden gebouwd. De bestemming "Woongebied - Uit te werken 2" maakt ingevolge artikel 20, lid 20.4.3, onder a, gelezen in samenhang met artikel 20, lid 20.4.3, onder b, maximaal 300 woningen mogelijk, waarvan 30 woningen in gestapelde vorm. Derhalve leidt de verwijzing in de artikelen 19, lid 19.4.1, onder g, en lid 19.4.3, onder c , van de planregels ertoe dat het aantal woningen in gestapelde vorm dat in Moerkapelle-Oost wordt gerealiseerd naar boven kan worden bijgesteld met maximaal 30 woningen. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze planregels tot onduidelijkheid zullen leiden, noch anderszins onderbouwd waarom de raad niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van een bandbreedte tot 105 woningen in gestapelde vorm op gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1".

Voorts wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten in artikel 19, lid 19.4.1, onder h, van de planregels vast te leggen dat het voorzieningenniveau in Moerkapelle-Oost en de kern Moerkapelle op elkaar moeten worden afgestemd. Hiertoe wordt overwogen dat de vaststelling van een dergelijke planregel tot de beleidsvrijheid van de raad behoort.

Uit artikel 19, lid 19.4.3, onder g, van de planregels volgt dat de definiëring van het begrip 'stedenbouwkundige dragers' bepaalt op welke locaties in afwijking van de maximale bouwhoogte van 10 m tot 13 m hoog mag worden gebouwd. De Afdeling is van oordeel dat hiermee aan het college van burgmeester en wethouders niet een zodanige ruimte wordt gegeven dat dit in strijd is met het bepaalde in artikel 3.1.4 van het Bro. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat uit artikel 19, lid 19.4.2, onder b, van de planregels volgt dat de stedenbouwkundige dragers in het uitwerkingsplan nader worden bepaald, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat dit begrip tevens in het nu voorliggende plan had moeten worden gedefinieerd. Belanghebbenden kunnen zo nodig daartegen in het kader van het uitwerkingsplan rechtsmiddelen aanwenden.

Met betrekking tot het betoog dat onvoldoende zeker is waar ontsluitingswegen worden gerealiseerd wordt overwogen dat de ontsluitingsstructuur is ingetekend op de verbeelding. Uit artikel 19, lid 19.4.2, onder c, van de planregels volgt dat ontsluitingswegen zoveel mogelijk ter plaatse of in de nabijheid van deze structuur moeten worden gerealiseerd. Dat de term ‘zoveel mogelijk’ enige ruimte voor afwijking biedt en niet uit de planregels noch de verbeelding volgt welke afwijking van de indicatieve ontsluitingsstructuur maximaal toelaatbaar is, leidt niet tot het oordeel dat onvoldoende is bepaald waar ontsluitingswegen kunnen worden gerealiseerd. Hiertoe wordt overwogen dat, gelet op de gehanteerde terminologie, duidelijk is dat slechts ruimte wordt geboden voor een beperkte afwijking. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de exacte ligging in het uitwerkingsplan wordt bepaald. Belanghebbenden kunnen zo nodig daartegen in het kader van de uitwerking van het bestemmingsplan rechtsmiddelen aanwenden.

2.3. [appellant sub 1] betoogt dat ten behoeve van het uit te werken woongebied Moerkapelle-Oost ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de aspecten luchtkwaliteit en geluid.

2.3.1. De raad stelt dat in het kader van het uitwerkingsplan akoestisch onderzoek zal worden verricht. Wat betreft het aspect luchtkwaliteit verwijst hij naar het rapport "Ontwikkeling Zuidplaspolder, Luchtkwaliteitstoets" van DHV van 10 december 2008.

2.3.2. In het rapport "Ontwikkeling Zuidplaspolder, Luchtkwaliteitstoets" van DHV van 10 december 2008 staat dat de luchtkwaliteit is vastgesteld in het kader van de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. In het onderzoek is het totale effect van alle projecten ten gevolge van emissies van het wegverkeer in beeld gebracht. Daarin is vermeld dat de jaargemiddelde concentraties na de planrealisering in 2015 en 2020 voldoen aan de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10. Het voorgaande in aanmerking genomen wordt in het betoog van [appellant sub 1] geen aanleiding gezien voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de luchtkwaliteit.

2.3.3. Ingevolge artikel 74, eerste lid, onder b, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), voor zover van belang, heeft een weg bestaande uit een of twee rijstroken een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot 200 m in stedelijk gebied en 250 m in buitenstedelijk gebied aan weerszijden van de weg.

In het tweede lid, aanhef en onder b, is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.

Ingevolge artikel 76, eerste lid, zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit en voor zover van belang, worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone van een weg als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, op de gevel van woningen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

Ingevolge het tweede lid, onder a, voor zover hier van belang, worden in afwijking van het eerste lid, bij de vaststelling van een bestemmingsplan als in dat lid bedoeld, hogere waarden in acht genomen, voor zover met toepassing van artikel 83 voor de vaststelling van het bestemmingsplan zodanige waarden zijn vastgesteld.

Ingevolge artikel 77, eerste lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, of bij het voorbereiden van een besluit als bedoeld in artikel 76a, vanwege het college van burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld […].

Ingevolge artikel 82, eerste lid, voor zover hier van belang, is behoudens het in artikel 83 bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.

Ingevolge het tweede lid kan bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd, voor de aanwezige of te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.

2.3.4. De raad heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de maximumsnelheid op de Julianaweg en de Middelweg meer dan 30 km per uur bedraagt. Gelet hierop en nu ter plaatse van het plandeel "Woongebied - Uit te werken 1" woningbouw is voorzien op een afstand van minder dan 200 of 250 m vanaf de wegkant van voornoemde wegen, is in het onderhavige geval de Wgh van toepassing en was de raad op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wgh gehouden tot het verrichten van akoestisch onderzoek. De raad heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat slechts in het kader van het uitwerkingsplan akoestisch onderzoek behoeft te worden verricht.

2.3.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1" is vastgesteld in strijd met artikel 77, eerste lid, van de Wgh.

2.4. [appellant sub 1] voert verder aan dat er in artikel 19, lid 19.4.3, onder i, van de planregels ten onrechte in is voorzien dat in het uitwerkingsplan een ontheffingsbevoegdheid kan worden neergelegd waarmee de maximaal toegestane bouwhoogtes van 10 m en 13 m kunnen worden verruimd. Hij voert in dit verband aan dat het plan daarmee ten onrechte kan worden gewijzigd op meer dan ondergeschikte punten.

2.4.1. Ingevolge artikel 19, lid 19.4.3, onder i, van de planregels kan in het uitwerkingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is onder voorwaarden ontheffing te verlenen voor verhoging van de maximale toegestane bouwhoogte met maximaal 3 m mits:

1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden aangetast;

2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatig en/of efficiënt gebruik van de bebouwing op het bouwperceel;

3. dit noodzakelijk wordt geacht om het aantal woningen te realiseren conform de gemeentelijke woonvisie en het gemeentelijke woningbouwprogramma.

2.4.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van de vaststelling van het plan en voor zover van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, van bij het plan aan te geven regels ontheffing kan verlenen. In een bestemmingsplan kan de mogelijkheid worden opgenomen de bevoegdheid ontheffing te verlenen op te nemen in een uitwerkingsplan.

Met voornoemde bepaling kan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid worden gegeven op ondergeschikte onderdelen van het plan af te wijken. Een ontheffingsregeling kan slechts betrekking hebben op planregels. Geen ontheffing kan worden verleend van de in de verbeelding opgenomen bestemmingen.

2.4.3. De Afdeling overweegt dat de in artikel 19, lid 19.4.3, onder i, van de planregels opgenomen ontheffingsmogelijkheid, een algemeen gebruikelijke flexibiliteitsbepaling betreft. De toegestane afwijking is, de reeds toegestane bouwhoogtes van 10 m en 13 m in aanmerking genomen, niet van zodanige omvang dat de raad niet in redelijkheid voor de mogelijkheid van deze ontheffingsbevoegdheid heeft kunnen kiezen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat bij toepassing daarvan de voorwaarden in artikel 19, lid 19.4.3, onder i, van de planregels in acht moeten worden genomen.

2.5. [appellant sub 1] voert verder aan dat zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast. Hij vreest voor een vermindering van het uitzicht vanuit zijn woning en een vermindering van daglichttoetreding in zijn woning vanwege bebouwing met een hoogte tot maximaal 13 m. [appellant sub 1] betoogt voorts dat op korte afstand van zijn woning na wijziging sportvelden kunnen worden gerealiseerd. Hij vreest daarvan overlast te zullen ondervinden. De ligging van de sportvelden had volgens [appellant sub 1] bovendien reeds in het onderhavige plan moeten worden bepaald.

[appellant sub 1] vreest verder voor een onaanvaardbare verkeerstoename op de Middelweg, een afname van de bereikbaarheid van zijn perceel alsmede het ontstaan van een verkeersonveilige situatie op de Middelweg ter hoogte van zijn perceel ten gevolge van drie ontsluitingswegen van de woonwijk op de Middelweg die in het uitwerkingsplan mogelijk kunnen worden gemaakt.

2.5.1. Ingevolge artikel 19, lid 19.4.1, onder c, van de planregels dient voor de vaststelling van het uitwerkingsplan vast te staan dat een milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd. Dit betekent onder andere dat de milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieubelemmeringen zijn bepaald, genoegzaam dienen te zijn weggenomen en/of voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving betreffende relevante leefmilieuaspecten.

Ingevolge lid 19.4 wordt in het uitwerkingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, ten behoeve van het aanleggen dan wel bouwen van sportvelden met de daarbij behorende additionele voorzieningen, waaronder begrepen een kantine, was- en kleedruimten en ruimten ten dienste van beheer, met dien verstande dat:

a. in het wijzigingsplan een bouwvlak wordt opgenomen, waarbinnen gebouwen dienen te worden gebouwd;

b. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 6 m bedraagt;

c. in het wijzigingsplan de gronden voorzien worden van een op de functie toegesneden bestemming of specifieke functieaanduiding, met de daarbij behorende en op de functie afgestemde gebruiks- en bouwregels.

Ingevolge artikel 50, lid 50.22, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming binnen de gebiedsaanduiding

"wro-zone - wijzigingsgebied 9" te wijzigen ten behoeve van de aanleg en instandhouding van een weg, die het woongebied Moerkapelle-Oost extern ontsluit op de Middelweg, met inbegrip van de daarbij behorende verkeerstechnische uitrusting en infrastructurele voorzieningen.

2.5.2. Niet valt uit te sluiten dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] ter plaatse van zijn woning aan de [locatie 1] in enige mate kan worden aangetast door de voorziene (woon)bebouwing met een hoogte tot 13 m en eventueel de aanleg van sportvelden op gronden nabij zijn perceel. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van het woongenot niet dusdanig zal zijn dat hieraan op voorhand een doorslaggevende betekenis moet worden toegekend in die zin dat het uit te werken plandeel met de wijzigingsbevoegdheid niet aldus had mogen worden vastgesteld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het een relatief groot uit te werken woongebied betreft, de uitwerkingsregels ruimte laten voor een nadere invulling van het gebied en het bepaalde in artikel 19, lid 19.4.1, onder c, van de planregels, dat waarborgt dat omwonenden niet onevenredig zullen worden benadeeld. Genoemd lid 19.4.1, onder c, heeft immers de strekking enerzijds te waarborgen dat alleen bestemmingen die een woonfunctie toestaan in een uitwerkingsplan toegekend mogen worden, indien zeker is dat aan het beschermingsniveau dat de milieuwetgeving voor die functie beoogt, kan worden voldaan en anderzijds dat alleen milieubelastende functies in het uitwerkingsplan mogen worden opgenomen indien zeker is dat aan het bedoelde beschermingsniveau voor woonfuncties zal kunnen worden voldaan. In het kader van het uitwerkingsplan alsmede het wijzigingsplan kunnen zo nodig rechtsmiddelen worden aangewend tegen de dan aan de orde zijnde invulling.

2.5.3. De raad heeft ter zitting voorts verklaard dat ten behoeve van de ontsluiting van het woongebied alleen een hoofdaansluiting op de Zuidplasstraat behoeft te worden gerealiseerd en dat bij nader inzien aan de uitwerkingsregel in artikel 50, lid 50.22, van de planregels, geen behoefte bestaat. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De overige beroepsgronden van [appellant sub 1] gericht tegen de uitwerkingsregel in artikel 50, lid 50.22, van de planregels behoeven gelet hierop geen bespreking.

De beroepen van [appellant sub 3], [appellante sub 4] en DANA International en anderen

2.6. [appellant sub 3], [appellante sub 4] en DANA International en anderen richten zich in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer - Uit te werken 1", voor zover de Zuidplasstraat daardoor kan worden ingericht als ontsluitingsweg voor de nieuw te bouwen woonwijk Moerkapelle-Oost en een deel van de bestaande kern van Moerkapelle. Zij richten zich voorts tegen het plandeel "Verkeer - Uit te werken 1", voor zover een wijziging van de aansluiting van de Zuidplasstraat met de Bredeweg mogelijk wordt gemaakt.

2.6.1. [appellant sub 3] voert aan dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning aan de [locatie 2] zal verslechteren. Hij vreest in dit verband voor geluidhinder en stofoverlast, veroorzaakt door een toename van het verkeer. Hij vreest verder voor privacyvermindering als gevolg van filevorming ter hoogte van zijn woning, door een toename van inkijk vanaf de rijbaan. Volgens [appellant sub 3] treden voornoemde nadelen niet dan wel in mindere mate op als een voorrangsregeling wordt gecreëerd vanaf de Zuidplasstraat linksaf de Bredeweg op. Bovendien is dat alternatief goedkoper, aldus [appellant sub 3].

[appellante sub 4] vreest voor een belemmering in haar bedrijfsvoering, omdat onvoldoende ruimte beschikbaar blijft tussen haar bedrijf en de Zuidplasstraat. Hierdoor zullen laden, lossen en kort parkeren bij het bedrijf, mede gelet op de te verwachten verkeerstoename, worden bemoeilijkt, aldus [appellante sub 4].

[appellant sub 3] en [appellante sub 4] betogen verder dat ten onrechte een fiets- en voetgangerspad ter plaatse van de Zuidplasstraat mogelijk wordt gemaakt. Hiertoe voeren zij aan dat op de Zuidplasstraat veel vrachtverkeer rijdt en dat de combinatie met fietsverkeer en voetgangers leidt tot een gevaarlijke situatie. Zij betogen ten slotte dat de weegbrug behorend bij het garagebedrijf ten onrechte niet kan worden behouden vanwege de aanleg van een invoegstrook, welke ter plaatse mogelijk wordt gemaakt.

2.6.2. DANA International en anderen betogen dat het gebruik van de laad- en losdeuren van hun bedrijfspand aan de zijde van de Zuidplasstraat ernstig zal worden beperkt, omdat het niet langer mogelijk zal zijn te laden en lossen zonder het voet- en fietspad te blokkeren. Voorts betogen zij dat de gebruiksmogelijkheden van de laad- en losdeuren aan de kant van de Bredeweg ernstig worden beperkt. Hiertoe stellen zij dat voor vrachtwagens onvoldoende ruimte beschikbaar blijft om bij het oprijden van het perceel Bredeweg 29 de insteek te kunnen maken. Zij betogen voorts dat een verkeersonveilige situatie ontstaat, omdat vrachtwagens het terrein nog slechts kunnen oprijden onder een dode hoek. Het voorgaande klemt temeer, nu de Bredeweg nog maar van één kant benaderbaar zal zijn, aldus DANA International en anderen.

Verder vrezen zij voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat, doordat het verkeer op de hoek Zuidplasstraat/Bredeweg op een nog kortere afstand hun perceel zal passeren, hetgeen zal leiden tot verkeershinder en een waardedaling van hun eigendommen.

DANA International en anderen betogen verder dat het plandeel met de bestemming "Verkeer - Uit te werken 1" niet uitvoerbaar is, omdat een gedeelte van de infrastructuur is voorzien op de gronden ter plaatse van hun tuin. De raad heeft hen niet benaderd over de verwerving van de gronden. Evenmin heeft hij een oplossing geboden voor het probleem dat wordt veroorzaakt door de noodzakelijke verplaatsing van het trafohuis waarvan hun bedrijf voor de koeling van levensmiddelen afhankelijk is.

2.6.3. De raad betoogt dat de beroepsgrond van [appellant sub 3] omtrent het vervallen van de weegbrug behorend bij [appellante sub 4] buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat hij deze in zijn zienswijze niet naar voren heeft gebracht.

2.6.4. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 3] het plandeel in zijn zienswijze heeft bestreden. Binnen de door de wet, in het bijzonder artikel 6:13 van de Awb, en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

2.6.5. In de zienswijzennota staat dat het verkeer op de Zuidplasstraat zal toenemen. De raad stelt dat in het kader van het uitwerkingsplan zal worden ingegaan op de gevolgen van de herinrichting van de Zuidplasstraat voor [appellant sub 3], [appellante sub 4] en DANA International en anderen.

2.6.6. Ingevolge artikel 17, lid 17.1, voor zover van belang, zijn de voor "Verkeer - Uit te werken 1" aangewezen gronden bestemd voor onder meer de aanleg en instandhouding van infrastructuur met een lokale ontsluitingsfunctie, bermen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen van algemeen nut en overige kleinschalige infrastructurele voorzieningen.

Ingevolge lid 17.4 werkt het college van burgemeester en wethouders de bestemming uit in een bestemming "Verkeer" overeenkomstig het bepaalde in de Wro en met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. bij de uitwerking van de infrastructuur wordt aangesloten bij de bestaande infrastructuur in de bestaande situatie, reeds uitgewerkte of nog uit te werken aangrenzende gebieden;

b. het college van burgemeester en wethouders stelt het uitwerkingsplan niet vast voordat een definitief inzicht bestaat over de inrichting van de infrastructuur in het gebied;

c. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd voor de omgeving. Dit betekent onder andere dat voorwaarden in acht worden genomen zoals neergelegd in de toepasselijke relevante wet- en regelgeving en dat voorafgaand aan de uitwerking van het deelgebied zal worden aangetoond dat de geproduceerde geluidsbelasting op de gevel van geluidgevoelige objecten in de omgeving kan voldoen aan de wettelijke normen volgens de Wgh dan wel maatregelen of besluiten genomen kunnen worden conform de wettelijke mogelijkheden;

d. de geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten in de naastliggende bestemmingen niet meer zal bedragen dan de voorkeursgrenswaarde volgens de Wgh dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde door het bevoegde gezag conform de Beleidsregel Hogere waarden van de regio Midden-Holland.

2.6.7. De Zuidplasstraat heeft mede ten behoeve van de realisering van de woonwijk Moerkapelle-Oost met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1" een uit te werken verkeersbestemming gekregen. Aan een uitwerkingsplicht dient gevolg te worden gegeven. Daarbij dienen de uitwerkingsregels te worden toegepast. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Het voorgaande brengt met zich dat door het onherroepelijk worden van het onderhavige plandeel de aanvaardbaarheid van de uit te werken verkeersbestemming in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd bij de toetsing van een op grond van dit bestemmingsplan vast te stellen uitwerkingsplan. Dit betekent dat nu het uit te werken plandeel een beperkte omvang heeft en de uitwerkingsplicht voor het college van burgemeester en wethouders weinig ruimte laat voor een andere invulling dan ten behoeve van gebruik door het wegverkeer, reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan diende te worden bezien in hoeverre de uit te werken bestemming in alle facetten, waaronder mede de akoestische gevolgen, in overeenstemming is met relevante wetgeving en strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

2.6.8. Door zich op het standpunt te stellen dat pas in het kader van de vaststelling van het uitwerkingsplan behoeft te worden ingegaan op de bezwaren van [appellant sub 3], [appellante sub 4] en DANA International en anderen gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer - Uit te werken 1" heeft de raad het vorenstaande niet onderkend. De raad heeft ten onrechte niet bezien of de met deze uitwerkingsplicht beoogde ontwikkeling gelet op de betrokken belangen van [appellant sub 3], [appellante sub 4] en DANA International en anderen aanvaardbaar is.

2.6.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3], [appellante sub 4] en DANA International en anderen hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer - Uit te werken 1" en daarmee gelet op de samenhang ook het plandeel met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1", is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid op grond van artikel 3:2 van de Awb.

Slotconclusies

2.7. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen de gebreken in het bestreden besluit, voor zover deze zien op de plandelen met de bestemmingen "Woongebied - Uit te werken 1" voor de woonwijk Moerkapelle-Oost en "Verkeer - Uit te werken 1" ter plaatse van de Zuidplasstraat en de hoek Bredeweg/Zuidplasstraat, binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen in 2.3.4. en in 2.6.7. en 2.6.8. is overwogen alsnog akoestisch onderzoek te verrichten en het plandeel met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1" toereikend te motiveren onderscheidenlijk de vereiste onderzoeken te doen en de bij het plandeel met de bestemming "Verkeer - Uit te werken 1" betrokken belangen van [appellant sub 3], [appellante sub 4] en DANA International en anderen af te wegen, dan wel het besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.

De Afdeling ziet geen aanleiding om de raad het zorgvuldigheidsgebrek met betrekking tot artikel 50, lid 50.22, van de planregels te laten herstellen, nu aan de desbetreffende uitwerkingsregel geen behoefte meer bestaat. De Afdeling zal deze planregel in de einduitspraak vernietigen.

2.8. De Afdeling ziet aanleiding de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen.

2.9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. draagt de raad van de gemeente Zuidplas op om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van hetgeen in 2.3.4. is overwogen akoestisch onderzoek te doen ten behoeve van het plandeel met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 1" voor de woonwijk Moerkapelle-Oost en het plandeel toereikend te motiveren;

- met inachtneming van hetgeen in 2.6.7. en 2.6.8. is overwogen ten behoeve van het plandeel met de bestemming "Verkeer - Uit te werken 1" ter plaatse van de Zuidplasstraat en de hoek Bredeweg/Zuidplasstraat de vereiste onderzoeken te doen en de bij het plandeel betrokken belangen van [appellant sub 3], [appellante sub 4] en DANA International af te wegen;

- dan wel het besluit van 16 juni 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;

- de Afdeling de uitkomst mede te delen;

II. treft de voorlopige voorziening dat de plandelen met de bestemmingen "Woongebied - Uit te werken 1" en "Verkeer - Uit te werken 1" worden geschorst totdat de Afdeling een einduitspraak heeft gedaan in deze zaak.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011

371-646.