Uitspraak 201011371/1/H1


Volledige tekst

201011371/1/H1.
Datum uitspraak: 20 juli 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Hilversum,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2010 in zaak nr. 09/4643 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 26 mei en 4 juni 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster], vrijstelling onderscheidenlijk bouwvergunning verleend voor het oprichten van 41 woningen aan [locatie] te Hilversum.

Bij besluit van 1 september 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 14 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 december 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Vergunninghoudster heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door [directeur], en mr. J.G. Bos, advocaat te Rotterdam, is verschenen. Voorts is gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem.

2. Overwegingen

2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend. Zij stelt dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat de besluiten van 26 mei en 4 juni 2009 op 8 juni 2009 door toezending aan vergunninghoudster bekend zijn gemaakt. Zij voert daartoe aan dat niet vast staat dat voormelde besluiten daadwerkelijk op 8 juni 2009 zijn verzonden, nu de besluiten niet aangetekend zijn verzonden en voorts uit de internetpublicatie van 10 juni 2009 volgt dat de bouwvergunning op 9 juni 2009 is verleend.

2.1.1 De besluiten van 26 mei en 4 juni 2009 zijn voorzien van een stempel met de tekst "verzonden 8 juni 2009". Het college heeft [appellante] in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:43, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij brief van 8 juni 2009 meegedeeld dat de bouwvergunning en vrijstelling zijn verleend en afschriften van deze op 8 juni 2009 verzonden besluiten bijgevoegd. Niet in geschil is dat [appellante] de brief van 8 juni 2009 met beide afschriften heeft ontvangen op 9 juni 2009. Ook vergunninghoudster heeft op 9 juni 2009 de besluiten van 26 mei en 4 juni 2009 ontvangen. De rechtbank is derhalve terecht uitgegaan van de verzending van de besluiten van 26 mei en 4 juni 2009 aan vergunninghoudster op 8 juni 2009. Dat op de internetpublicatie de datum van 9 juni 2009 is vermeld, leidt niet tot een ander oordeel, nu deze datum duidt op de datum van opmaak van de internetpublicatie en niet op de verzenddatum van het besluit.

Nu de besluiten op de voet van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekend zijn gemaakt door verzending aan vergunninghoudster op 8 juni 2009, is de termijn voor het indienen van bezwaar op grond van artikel 6:8 van de Awb aangevangen op 9 juni 2009 en geëindigd op 20 juli 2009. Nu het bezwaarschrift van [appellante] op 21 juli 2009 per fax door het college is ontvangen en het bezwaarschrift op dezelfde dag per post is verzonden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het niet binnen de wettelijke termijn is ingediend.

Het betoog faalt.

2.2 [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank de termijnoverschrijding ten onrechte niet verschoonbaar heeft geacht. Zij voert daartoe aan dat haar toenmalige gemachtigde een fout heeft gemaakt door het bezwaarschrift een dag te laat in te dienen, ondanks haar dringende verzoek om tijdig bezwaar te maken. Zij stelt dat die fout haar niet aangerekend mag worden gelet op de belangen die op het spel staan.

2.2.1. Het betoog faalt. Een fout van de gemachtigde van [appellante] is een omstandigheid die voor haar rekening en risico dient te komen. De rechtbank heeft in deze omstandigheid derhalve terecht geen grond gezien voor een verschoonbare termijnoverschrijding.

2.3. [appellante] betoogt subsidiair dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar bezwaar toch inhoudelijk moest worden behandeld, omdat de besluiten van 26 mei 2009 en 4 juni 2009 haar inziens evident in strijd met het recht zijn.

2.3.1. Het betoog faalt. Uit het hetgeen hiervoor onder 2.1 tot en met 2.2.1. is overwogen, volgt dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Uit artikel 7:11 van de Awb volgt dat een heroverweging van een besluit slechts kan plaatsvinden, indien het bezwaar ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke beoordeling van het hetgeen [appellante] heeft aangevoerd omtrent de gevolgen voor haar bedrijfsvoering vanwege het bouwplan, kon het college derhalve niet toekomen.

2.4 Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011

17-374-702.