Uitspraak 201007899/1/H1


Volledige tekst

201007899/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) van 30 juni 2010 in zaak nr. 09/1464 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Nederweert (hierna: het college).

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2006 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het gebruik van de agrarische bedrijfswoning op het perceel [locatie] te Ospel (hierna: het perceel) als burgerwoning afgewezen.

Bij besluit van 8 september 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 september 2010.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbenden] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2011, waar het college, vertegenwoordigd door P.J.M.F. Vos, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 juli 2009 in zaak nr. 200806627/1), is het gebruik van de bedrijfswoning op het perceel (hierna: de bedrijfswoning) als burgerwoning in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998", zodat het college daartegen handhavend kon optreden.

2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om daartegen handhavend op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het weigeren dat te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie mag worden afgezien.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in de omstandigheid dat ten tijde van het besluit op bezwaar een ontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" (hierna: het ontwerpbestemmingsplan) ter inzage was gelegd, waarmee het gebruik van de bedrijfswoning op het perceel als burgerwoning niet in strijd is, ten onrechte aanleiding heeft gezien om concreet zicht op legalisering aan te nemen, omdat de Afdeling het vaststellingsbesluit van het toen nog in de ontwerpfase verkerende bestemmingsplan zal vernietigen wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. De uitzondering die in de regels van het ontwerpbestemmingsplan wordt gemaakt voor bewoningssituaties die op 1 september 2007 bestonden, komt materieel gezien neer op het positief bestemmen van de woning op het perceel als burgerwoning, nu dat gebruik voor die datum is aangevangen. Als gevolg daarvan komt de woning ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij bescherming toe, zodat hij wordt geschaad in de uitbreidingsmogelijkheden van de door hem geëxploiteerde varkenshouderij, aldus [appellant].

2.3.1. Dat betoog faalt. De woning op het perceel is in het ontwerpbestemmingsplan bestemd als bedrijfswoning. Dat het gebruik van die woning als burgerwoning, dat is aangevangen voor 1 september 2007, is uitgezonderd van de in de regels van het ontwerpbestemmingsplan neergelegde verbodsbepaling, maakt dat niet anders. Zoals de Afdeling eerder in de voormelde uitspraak van 8 juli 2009 heeft overwogen, behoort de woning op het perceel planologisch gezien nog steeds bij de varkenshouderij, zodat haar geen bescherming toekomt tegen geuremissies van die varkenshouderij. Het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning vormt in zoverre dan ook geen beperking van de uitbreidings- en exploitatiemogelijkheden van de varkenshouderij. De enkele stelling van [appellant] dat hij door het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning in zijn uitbreidingsmogelijkheden wordt geschaad, omdat de varkenshouderij geluidoverlast en fijn stof veroorzaakt, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat hij het gestelde niet nader heeft toegelicht.

[appellant] betoogt evenzeer tevergeefs, onder verwijzing naar de Handreiking ruimtelijke ontwikkeling Limburg deel I, dat de bouw van een nieuwe burgerwoning of een nieuwe agrarische bedrijfswoning in het buitengebied in strijd is met het beleid dat volgens het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 wordt gevoerd, reeds omdat in dit geval geen nieuwe woning wordt opgericht.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011

543.