Uitspraak 201703748/1/R2


Volledige tekst

201703748/1/R2.
Datum uitspraak: 2 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te IJsselstein,

en

1. de raad van de gemeente IJsselstein,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2016 heeft de raad de coördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing verklaard op de voorbereiding en de bekendmaking van het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Noordoost, Roba Metals" en op een omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, een beperkte milieutoets en veranderen voor de activiteit "milieu" en voor de actualisatie van de bestaande omgevingsvergunning (hierna in enkelvoud: de omgevingsvergunning) voor het perceel Zomerdijk 27-33 te IJsselstein.

Bij besluit van 2 februari 2017 heeft de raad het plan vastgesteld.

Bij besluit van 29 maart 2017 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.

Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2018, waar [appellant] en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. A.T. de Wildt, ing. Y. Smeets en J.A.M. van Mourik, bijgestaan door R.J. Sluiszen, zijn verschenen. Voorts is daar Roba Metals B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.

Overwegingen

1. Het op de zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.

Inleiding

2. Het plan ziet op een deel van het bedrijfsperceel van bedrijf Roba Metals, gelegen op het industrieterrein Zomerdijk, aan de Hollandsche IJssel. Roba Metals is een bedrijf gericht op staal, RVS, aluminium, non-ferro halffabricaten en metaalafval. Het plan voorziet in de uitbreiding van het bouwvlak, om zo de vervangende nieuwbouw en verplaatsing van een bedrijfshal, een kantoorpand en een hal voor de technische dienst mogelijk te maken. Daarbij wordt het terrein heringericht, zodat werkzaamheden efficiënter kunnen worden uitgevoerd. Een aantal werkzaamheden dat nu buiten op het terrein plaatsvindt, zal gaan plaatsvinden in de voorziene bedrijfsgebouwen, aldus de plantoelichting.

De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen, voor een beperkte milieutoets, voor het veranderen van de activiteit "milieu" en voor de actualisatie van de bestaande omgevingsvergunning.

[appellant] woont aan de overzijde van de Hollandsche IJssel, nabij het bedrijfsperceel. Hij is het niet eens met het plan en de omgevingsvergunning, omdat die volgens hem onaanvaardbare overlast zullen veroorzaken.

Algemeen

3. [appellant] stelt dat op geen enkele manier inhoudelijk is gereageerd op bezwaren van omwonenden. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij het niet eens is met wijze waarop is ingegaan op de zienswijzen.

3.1. In de nota van zienswijzen, die deel uitmaakt van het vaststellingsbesluit van het plan, en in de beantwoording van de zienswijzen in de definitieve beschikking omgevingsvergunning, is ingegaan op de bezwaren van omwonenden. Niet gebleken is dat de bezwaren of argumenten van [appellant] niet inhoudelijk in de besluitvorming zijn betrokken. Dat [appellant] het niet eens is met de beantwoording, betekent niet dat daarmee de beantwoording onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Het betoog faalt.

Toetsingskader bestemmingsplan

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Geluid

Akoestisch onderzoek

5. [appellant] bestrijdt de uitkomsten van het aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek, omdat Roba Metals de opdrachtgever is van dat onderzoek en baat heeft bij een voor haar gunstige uitkomst.

Volgens [appellant] bevat de beschrijving van de huidige situatie in het akoestisch onderzoek onjuistheden. Ook vinden in de toekomstige situatie meer overschrijdingen plaats van de grenswaarden in de bestaande vergunning en van de aangehouden grenswaarde van 45 dB(A) dan in het akoestisch onderzoek zijn genoemd. Verder is volgens [appellant] bij de berekening van de geluidbelasting in de nieuwe situatie uitgegaan van een te grote afstand tussen het bedrijf en de woningen aan de Veerschipper en is ten onrechte gesteld dat de aantallen vrachtwagenbewegingen niet zullen wijzigen.

5.1. Bureau Tauw heeft akoestisch onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan en de omgevingsvergunning. In het onderzoeksrapport van 2 maart 2016 (hierna: het akoestisch onderzoek) concludeert bureau Tauw dat, uitgaande van de nieuwe bedrijfssituatie, de geluidgrenswaarden uit de vigerende vergunning op meerdere punten worden overschreden. Als de onderzoeksresultaten van de toekomstige situatie worden getoetst aan de richtwaarde van 45 dB(A) uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998 (hierna: de Handreiking) voor een rustige woonwijk met weinig verkeer, wordt op één waarneempunt, in de dagperiode, deze richtwaarde overschreden. Als het omliggende gebied wordt getypeerd als "gemengd gebied" zoals in een akoestisch onderzoek van bureau Peutz van 21 juni 2011 ook is gedaan voor de aangrenzende woonwijk, geldt een richtwaarde van 50 dB(A). Deze richtwaarde wordt in de toekomstige situatie nergens overschreden, aldus het akoestisch onderzoek.

5.2. Dat het akoestisch onderzoek in opdracht van Roba Metals is uitgevoerd betekent niet dat reeds daarom aan de resultaten ervan moet worden getwijfeld. Het akoestisch onderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst regio Utrecht en is voldoende bevonden voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit.

Wat betreft de stelling van [appellant] dat het akoestisch onderzoek feitelijke onjuistheden bevat, overweegt de Afdeling als volgt.

Voor zover de gestelde onjuistheden betrekking hebben op de bestaande situatie en de vorige vergunning, zoals het aantal berekende overschrijdingen van de geluidgrenswaarden in die vergunning, de overlast tussen 05:00 uur en 07:00 uur van laad- en losactiviteiten en het gebruik van de zuidelijke inrit door vrachtwagens, overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, dit geen betrekking heeft op de nieuwe, aangevraagde situatie waarop de bestreden besluiten zijn gebaseerd. Ten aanzien van het laden en lossen, heeft het college toegelicht dat geen laad- en losactiviteit tussen 05:00 uur en 07:00 uur is aangevraagd, zodat dit niet is vergund. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde onjuistheden in de beschrijving van de bestaande situatie relevante gevolgen hebben voor de uitkomsten van het onderzoek naar de gevolgen van de toekomstige situatie. Daarbij is in aanmerking genomen dat bij de beoordeling van de bedrijfsontwikkeling weliswaar overschrijdingen zijn geconstateerd van de geluidgrenswaarden in de bestaande vergunning en van de richtwaarde van 45 dB(A) uit de Handreiking, maar dat deze geluidgrenswaarden, noch de richtwaarde van 45 dB(A) aan de nieuwe vergunning ten grondslag liggen.

De raad heeft desgevraagd uiteengezet dat in de nieuwe situatie, anders dan in het akoestisch onderzoek staat, het aantal vrachtwagenbewegingen ten opzichte van de vergunde situatie in 2007 toeneemt met 10 in de dagperiode. De raad heeft echter met verwijzing naar het akoestisch onderzoek toegelicht dat in de modellen en berekeningen van dat onderzoek wel rekening is gehouden met deze toename. De onjuiste vermelding in het akoestisch onderzoek dat de aantallen vrachtwagenbewegingen niet zullen wijzigen heeft derhalve geen gevolgen voor de uitkomsten van dat onderzoek.

Ten aanzien van de afstand tot de woningen aan de Veerschipper, is in het akoestisch onderzoek vermeld dat deze woningen liggen op circa 40 meter van Roba Metals. Deze afstand heeft, zo heeft de raad ter zitting bevestigd, betrekking op de afstand tussen het plangebied en de woningen aan de Veerschipper, en niet op de afstand van deze woningen tot delen van het bedrijf die niet in het plan zijn opgenomen. Voor een beoordeling van de gevolgen van het plan is derhalve van een juiste afstand uitgegaan.

[appellant] heeft gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek zodanige onjuistheden bevat dat het niet aan de bestreden besluiten ten grondslag kon worden gelegd.

Het betoog faalt.

Typering gebied

6. [appellant] voert aan dat de te hanteren normen ten aanzien van het geluid in het akoestisch onderzoek ten onrechte zijn opgerekt van maximaal 45 dB(A)-etmaalwaarde naar 50 dB(A)-etmaalwaarde.

6.1. De raad stelt dat het gebied anders is getypeerd dan voorheen. Van een gebiedstype "rustige woonwijk", waarvoor volgens de Handreiking een richtwaarde geldt van 45 dB(A), is volgens de raad geen sprake.

De raad heeft de andere typering van het gebied gemotiveerd met verwijzing naar de onderzoeken van bureau Peutz en bureau Tauw. Omdat het gebied is gelegen nabij het centrum van IJsselstein en in de buurt van bedrijven en drukke ontsluitingswegen, acht de raad een typering van "wijk in de stad" en "gemengd gebied" met een volgens de Handreiking bijbehorende maximale geluidbelasting van 50 dB(A) meer passend. Daarom is de aanvaardbare geluidbelasting bepaald op 50 dB(A). Deze waarde wordt in de nieuwe situatie niet overschreden. Volgens het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting niet hoger dan 46 dB(A).

Gelet op de door de raad gegeven onderbouwing acht de Afdeling deze gebiedstypering niet onredelijk. Het college heeft dan ook de in de vergunning opgenomen geluidgrenswaarde van maximaal 46 dB(A) in redelijkheid toereikend kunnen achten om geluidhinder te voorkomen dan wel voldoende te beperken.

De raad heeft zich gezien de onderbouwing ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij [appellant].

Ten overvloede overweegt de Afdeling dat, zelfs als het gebied wordt getypeerd als "rustige woonwijk" met een bijbehorende maximale geluidbelasting van 45 dB(A), ter hoogte van de woning van [appellant] ook aan deze grenswaarde wordt voldaan.

Het betoog faalt.

Geluidsvoorschriften

7. [appellant] stelt dat hij nu al geluidsoverlast ervaart vanaf 06:00 uur ’s ochtends. Het college heeft volgens hem ten onrechte geen aanvullende geluidsvoorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning om geluidsoverlast te beperken.

7.1. Zoals hiervoor is overwogen, zijn geen laad- en losactiviteiten vergund tussen 05:00 uur en 07:00 uur en heeft het college de in de vergunning opgenomen geluidgrenswaarde van maximaal 46 dB(A) in redelijkheid toereikend kunnen achten om geluidhinder te voorkomen dan wel voldoende te beperken. Gelet hierop bestond geen aanleiding voor het opnemen van aanvullende voorschriften met betrekking tot geluid.

Het betoog faalt.

Gevolgen zwaar vrachtverkeer

8. [appellant] stelt dat het plan resulteert in een toename van het bruto vloeroppervlak van 15% en dat daardoor het zwaar vrachtverkeer zal toenemen. De effecten die deze toename zal hebben voor zwevende deeltjes (PM10) - ook wel fijnstof genoemd - en verkeersveiligheid zijn volgens [appellant] niet beoordeeld.

8.1. In de nieuwe situatie zal volgens de raad sprake zijn van een geringe toename van verkeersbewegingen van personenauto’s en van een toename van maximaal 10 vrachtwagenbewegingen in de dagperiode.

De raad is in paragraaf 4.1.4.2 van de plantoelichting ingegaan op de gevolgen van het plan voor PM10. Tevens heeft de raad een nieuwe berekening overgelegd die bevestigt dat de toename van het verkeer, waaronder de extra vrachtbewegingen, niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

De gevolgen van het plan voor de verkeersveiligheid zijn in paragraaf 4.5 van de toelichting afgewogen, waar de raad aangeeft dat gezien het snelheidsregime en de bestaande ontsluitingen geen negatieve effecten te verwachten zijn.

Gelet op het voorgaande mist het betoog dat de effecten van de toename van het vrachtverkeer voor PM10 en verkeersveiligheid niet zijn beoordeeld feitelijke grondslag.

Het betoog faalt.

Milieueffectrapport

9. [appellant] stelt dat aan het plan en de vergunning ten onrechte geen milieueffectrapport (hierna: MER) ten grondslag ligt. Hij stelt dat, gegeven de ligging van het bedrijf in een woonwijk en de verwerking van meer dan 10.000 ton schroot, ten minste een m.e.r.-beoordeling nodig is. Volgens [appellant] is niet duidelijk of aan de zogeheten vergewisplicht in artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Besluit milieueffectrapportage zoals dat luidde ten tijde van belang (hierna: Besluit m.e.r.), waartoe het gemeentebestuur zich heeft beperkt, is voldaan. De uitgevoerde beperkte milieutoets ziet volgens [appellant] ten onrechte alleen op de bedrijfsactiviteiten en niet mede op de woonomgeving. [appellant] voert aan dat de veranderde woonomgeving en het potentiële effect van geluid daarop niet zijn betrokken bij de milieutoets.

9.1. De Afdeling stelt vast dat de activiteit volgens de aanvraag voor de omgevingsvergunning ziet op de opslag van maximaal 9.900 ton schroot. Deze capaciteit is in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a sub 1, van de planregels van het bestemmingsplan ook als maximum vastgelegd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat deze aangevraagde 9.900 ton schroot het gehele bedrijf omvat. De raad en het college zijn bij de beoordeling van het plan en de aanvraag voor de omgevingsvergunning dan ook terecht van een maximum opslagcapaciteit van 9.900 ton schroot uitgegaan.

De activiteit wordt genoemd in kolom 1, categorie 18.8 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. De voor die activiteit genoemde drempelwaarde van 10.000 ton opslagcapaciteit in kolom 2 wordt niet overschreden. Nu het gaat om een plan dat genoemd is in kolom 3 en een besluit dat genoemd is in kolom 4 van het Besluit m.e.r. dient het bevoegd gezag op grond van artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder b van het Besluit m.e.r. te beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Anders dan [appellant] stelt, is het effect van het geluid op de woonomgeving wel onderzocht en beoordeeld. In paragraaf 4.1.6 van de plantoelichting heeft de raad beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Bij deze beoordeling heeft de raad de gevolgen voor wat betreft water, ecologie, bodem, archeologie, verkeer, luchtkwaliteit en geluid betrokken. In het kader van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets is door het college onderzocht of de aangevraagde activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Bij deze beoordeling is tevens de omgeving van de activiteit betrokken. Onderdeel van de beperkte milieutoets en van de omgevingsvergunning voor de activiteit "milieu" is het onderzoek naar het geluid, zoals blijkt uit pagina 23 en pagina 25 en verder van de omgevingsvergunning. De raad en het college concluderen op basis van het verrichte onderzoek dat het plan en de activiteit geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat niet aan de vergewisplicht in artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder b van het Besluit m.e.r. is voldaan.

Het betoog faalt.

Alternatieven

10. [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte niet heeft gekeken naar de verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein aan de rand van de gemeente IJsselstein, in plaats van het mogelijk maken van nieuwbouw op de huidige locatie, midden in een woonwijk. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat de raad volgens hem ten onrechte niet de algehele bedrijfsontwikkeling in het plan heeft betrokken. Daarbij had volgens [appellant] ook rekening moeten worden gehouden met de uitbreiding van het personeelsbestand en de aankoop van aangrenzende terreinen.

10.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

De raad stelt dat geen sprake is van uitbreiding van de productiecapaciteit van het bedrijf. Er zal een herinrichting van het terrein plaatsvinden, waardoor werkzaamheden efficiënter kunnen worden uitgevoerd. Een aantal werkzaamheden zal van buiten naar binnen worden verplaatst. De raad heeft in de nota van zienswijzen toegelicht de mogelijkheid tot verplaatsing van het bedrijf als alternatief te hebben meegewogen en heeft in dat verband gesprekken gevoerd met Roba Metals. Gebleken is dat Roba Metals wil blijven op de huidige locatie. De raad heeft in hoofdstuk 4 van de plantoelichting beoordeeld of de in het plan voorziene wijzigingen ruimtelijk inpasbaar zijn. Gelet op de in het plan voorziene wijzigingen, het verrichte onderzoek, waaronder het geluidsonderzoek, acht de raad het plan ruimtelijk inpasbaar. Daarbij heeft de raad de activiteit op het gehele bedrijfsterrein betrokken voor zover dit nodig is voor de beoordeling van het plan. Volgens de raad zijn er geen ontwikkelingen binnen het bedrijf die tot de conclusie zouden moeten leiden dat dit bedrijf binnen de planperiode ruimtelijk niet meer op deze locatie zou passen. Voor een verplaatsing is dan ook geen aanleiding.

Gelet op het voorgaande heeft de raad verplaatsing van Roba Metals voldoende in zijn afweging betrokken.

Het betoog faalt.

11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Pans w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018

429-865.


Bijlage

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3:30

1. Bij besluit van de gemeenteraad kunnen gevallen of categorieën van gevallen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat:

a. de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten worden gecoördineerd, of

b. de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld onder a.

2 Bij de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, wordt de procedure beschreven in de artikelen 3.31 en 3.32, respectievelijk die procedure in samenhang met hetzij, in geval van een bestemmingsplan, de procedure beschreven in artikel 3.8, hetzij, in geval van een omgevingsvergunning, de uitgebreide procedure beschreven in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toegepast.

3 Voor zover onder de besluiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, mede een omgevingsvergunning is begrepen wordt bij de toepassing van de artikelen 2.1, eerste lid, onder c, 2.10 en 2.11 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in plaats van bestemmingsplan gelezen: bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, onder b.

Wet Milieubeheer

Artikel 7.2

1 Bij algemene maatregel van bestuur worden de activiteiten aangewezen:

a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;

b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

2 Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, worden bij de maatregel de categorieën van plannen aangewezen bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Een plan wordt slechts aangewezen indien het plan het kader vormt voor een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid. Een plan vormt in elk geval het kader voor een zodanig besluit indien in dat plan:

a. een locatie of een tracé wordt aangewezen voor die activiteiten, of

b. een of meerdere locaties of tracés voor die activiteiten worden overwogen.

3 Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden de categorieën van besluiten aangewezen bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

4 Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

5 Bij de maatregel kan een plan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid, mits dat plan voor de desbetreffende activiteit niet is aangewezen op grond van het tweede lid.

6 Tot de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, kunnen mede activiteiten behoren, die in samenhang met andere activiteiten belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.

7 Tot de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, behoren activiteiten waarvoor bij de maatregel categorieën van plannen en besluiten worden aangewezen en die plaatsvinden in de exclusieve economische zone.

8 Bij de maatregel kan worden bepaald dat de aanwijzing van een activiteit, dan wel van een plan of besluit slechts geldt in daarbij aangewezen categorieën van gevallen.

Artikel 7:16

Indien degene die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, deelt hij dat voornemen schriftelijk mee aan het bevoegd gezag.

2 Bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval de volgende informatie verstrekt:

a. een beschrijving van de activiteit, met in het bijzonder:

1°. een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en, voor zover relevant, van sloopwerken;

2°. een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;

b. een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben;

c. een beschrijving, voor zover er informatie over deze gevolgen beschikbaar is, van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben ten gevolge van:

1°. indien van toepassing, de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen;

2°. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.

3 Bij het verstrekken van de informatie, bedoeld in het tweede lid, houdt degene die de activiteit wil ondernemen rekening met de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn en, voor zover relevant, met de beschikbare resultaten van andere relevante beoordelingen van gevolgen voor het milieu.

4 Bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, kan degene die de activiteit wil ondernemen een beschrijving verstrekken van de kenmerken van de voorgenomen activiteit en van de geplande maatregelen om waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen.

5 Bij een mededeling als bedoeld in het eerste lid kan degene die de activiteit wil ondernemen, verklaren dat hij bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport maakt.

Besluit milieueffectrapportage

Artikel 2

1. Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven, met uitzondering van activiteiten die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.

2 Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven, alsmede activiteiten die in onderdeel C van de bijlage zijn omschreven en die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.

Indien een activiteit behoort tot een categorie van activiteiten die zowel in onderdeel C als in onderdeel D van de bijlage omschreven is en zij tevens voldoet aan de in de daarbij aangegeven categorieën van gevallen genoemde criteria, behoort zij tot de in onderdeel C omschreven categorie van activiteiten.

3 Als categorieën van plannen als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, van de wet, worden aangewezen de categorieën die in kolom 3 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven, voor zover die plannen een kader vormen voor een besluit dat behoort tot een categorie die is aangewezen op grond van het vierde lid, en voor zover die plannen niet zijn aangewezen als categorieën van besluiten als bedoeld in dat lid.

4 Als categorieën van besluiten als bedoeld in artikel 7.2, derde en vierde lid, van de wet, worden aangewezen de categorieën die in kolom 4 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven.

5 Voor zover in de bijlage, onderdeel C, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport in zodanige gevallen. Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt:

a. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 en 7.20a van de wet in zodanige gevallen, en

b. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16, 7.17, eerste tot en met vierde lid, 7.18, 7.19, eerste en tweede lid, en 7.20a van de wet in overige gevallen, uitgezonderd de gevallen, bedoeld in de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit.

6 Voor de vaststelling of een activiteit valt binnen de in het vijfde lid bedoelde categorieën van gevallen, wordt de totale activiteit beschouwd, inclusief eventuele grensoverschrijdende onderdelen.

Onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de wet van toepassing is

Onderdeel_D

 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

d. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen,

e.

1°. het oprichten,

2°. het veranderen of veranderen van de werking of

3°. het in werking hebben

van een inrichting of mijnbouwwerk,

f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,

g. het slopen van een bouwwerk in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is bepaald,

h. het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht of

i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.

2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen wordt verstaan onder de in het eerste lid bedoelde activiteiten.

3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.

Artikel 2.17

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken algemene maatregel van bestuur.

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.2a, eerste lid en onder b

1 Als categorieën activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, voor zover deze plaatsvinden binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer worden aangewezen:

[…]

b. de activiteit, bedoeld in categorie 18.8 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, met dien verstande dat deze aanwijzing niet van toepassing is in de gevallen waarin artikel 7.18 van de Wet milieubeheer van toepassing is;

Artikel 5.13a

Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit die is aangewezen in artikel 2.2a worden geen voorschriften verbonden.