Uitspraak 201605965/1/R3


Volledige tekst

201605965/1/R3.
Datum uitspraak: 17 januari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], beiden wonend te Giethoorn, gemeente Steenwijkerland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te Giethoorn, gemeente Steenwijkerland,
3. [appellant sub 3], wonend te Giethoorn, gemeente Steenwijkerland, handelend onder de naam Partyschip Giethoorn (hierna: Partyschip Giethoorn),
4. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te Giethoorn, gemeente Steenwijkerland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]),

en

de raad van de gemeente Steenwijkerland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Tankstation Giethoorn Zuid" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], Partyschip Giethoorn en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft bij brief van 16 november 2016 verzocht om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ten aanzien van het bij de brief gevoegde bedrijfsplan van initiatiefnemer, te weten het rapport 'Tankstation [belanghebbende], Beulakerweg te Giethoorn (Zuid); inzake investering en exploitatie van een tankstation aan de Beulakerweg te Giethoorn (Zuid)'. Bij beslissing van 15 december 2016 heeft een andere kamer van de Afdeling het verzoek om geheimhouding ingewilligd voor zover het betreft de geldbedragen op pagina 2 en in de laatste alinea op pagina 3 van het rapport. Partijen is gevraagd om toestemming om mede op grondslag van het volledige rapport uitspraak te doen. Partijen hebben hiertoe toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. De Afdeling heeft kennisgenomen van het rapport.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2017, waar [appellant sub 1], bij monde van [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. P. Wieringa, advocaat te Zaandam, [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde A], Partyschip Giethoorn, bij monde van [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door drs. E.S. Fijma, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet in het verplaatsen van het bestaande tankstation aan de [locatie 1] te Giethoorn naar het perceel ten noorden van de [locatie 2] te Giethoorn. Initiatiefnemer voor deze verplaatsing is [gemachtigde B]. In de plantoelichting staat dat [belanghebbende] blijft gevestigd aan de [locatie 1]. Alleen de bestaande autobedrijfsactiviteiten mogen worden voorgezet op die locatie, zo staat in de plantoelichting. Dit betekent dat het vestigen van een tankstation ter plaatse niet meer mogelijk is. Het nieuwe tankstation zal worden gerealiseerd tussen de Beulakerweg en het kanaal Steenwijk-Beukers, waardoor naast wegverkeer ook waterverkeer gebruik kan maken van het tankstation.

Inleiding

2. [appellant sub 1], [appellant sub 2], Partyschip Giethoorn en [appellant sub 4] kunnen zich niet verenigen met de verplaatsing van het tankstation. [appellant sub 1] en [appellant sub 4] wonen in de nabijheid van de nieuwe locatie van het tankstation aan de [locatie 2] onderscheidenlijk [locatie 3] te Giethoorn. Partyschip Giethoorn ligt in de nabijheid van de nieuwe locatie van het tankstation afgemeerd. [appellant sub 2] is eigenaar van [appellant sub 2] tankstation voor zowel weg- als waterverkeer aan de Beulakerweg 137 te Giethoorn. [appellant sub 2] tankstation bevindt zich op een afstand van ongeveer 1 km van de nieuwe locatie van het in het plan voorziene tankstation.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Intrekking

4. [appellant sub 1] heeft ter zitting zijn beroepsgrond over het bestuurlijk vooroverleg met de provincie Overijssel ingetrokken. Voorts heeft [appellant sub 1] zijn beroepsgrond dat ten onrechte geen ecologisch en akoestisch onderzoek is uitgevoerd ter zitting ingetrokken. Verder heeft [appellant sub 1] ter zitting zijn beroepsgrond dat de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg" ten onrechte ook andere bedrijven dan een tankstation lijkt mogelijk te maken ingetrokken. Daarnaast heeft Partyschip Giethoorn zijn beroepsgrond over het verdwijnen van zijn parkeergelegenheid als gevolg van het plan ter zitting ingetrokken.

Behoefte

5. [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Nu voor het eerst in een bestemmingsplan op het perceel ten noorden van de [locatie 2] een tankstation wordt mogelijk gemaakt, is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, aldus [appellant sub 2]. Daarnaast wordt in tegenstelling tot het bestaande te verplaatsen tankstation voorzien in de verkoop van brandstof aan het waterverkeer. Volgens [appellant sub 2] had daarom beoordeeld moeten worden of daarmee wordt voorzien in een actuele regionale behoefte. Wat betreft het aanbieden van brandstof aan het waterverkeer voert [appellant sub 2] aan dat daar al in wordt voorzien door zijn tankstation. Volgens [appellant sub 2] is het aantal liter brandstof dat hij per jaar verkoopt al weinig voor één tankstation. Hij stelt dat de vraag naar brandstof is gedaald en nog steeds daalt door de toename van elektrische motoren en de afname van het watersportverkeer. Met betrekking tot het aanbieden van brandstof aan het wegverkeer voert [appellant sub 2] aan dat volgens de provincie de verkeersintensiteit op de Beulakerweg zal dalen en er in Nederland al te veel tankstations zijn. Volgens hem is van een te hoge prognose voor de brandstofomzet van beide tankstations uitgegaan. [appellant sub 2] voert verder aan dat niet aan de tweede trede van de ladder van duurzame verstedelijking wordt voldaan.

[appellant sub 1] en Partyschip Giethoorn betogen dat geen behoefte bestaat aan een tankstation. [appellant sub 1] en Partyschip Giethoorn wijzen op het al bestaande tankstation van [appellant sub 2] dat in de vraag naar brandstof voor waterverkeer voorziet. Daarnaast voert [appellant sub 1] aan dat ten onrechte niet is onderzocht hoeveel boten daadwerkelijk vanaf het water brandstof afnemen. Ten aanzien van het aanbieden van brandstof aan het wegverkeer voert [appellant sub 1] aan dat de raad de behoefte niet heeft onderbouwd. Volgens hem blijkt uit de publicatie 'Rabobank Cijfers en Trends' van 5 september 2016 dat het aantal tankstations en de behoefte aan brandstof afneemt. Hij stelt dat uit het feit dat [belanghebbende] de openingstijden van zijn huidige tankstation heeft beperkt, blijkt dat geen behoefte bestaat. Partyschip Giethoorn voert eveneens aan dat volgens Beta, de organisatie voor zelfstandige tankstationhouders, de helft van de tankstations in Nederland de komende jaren zal verdwijnen.

5.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. (…)."

Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

5.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

5.3. Bij de beantwoording van de vraag of het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met de rechtsregel neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro moet onderscheid worden gemaakt tussen de belangen die genoemde bepaling beoogt te beschermen en de belangen van de rechtzoekende die deze rechtsregel inroept. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1585), samengevat weergegeven, strekt artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro tot bevordering van zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder het voorkomen van onnodig ruimtebeslag, en het voorkomen van onaanvaardbare leegstand.

5.4. Zoals in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015 is overwogen, dient een concurrent zoals [appellant sub 2], als hij stelt dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, daarbij feiten en omstandigheden aan te voeren die het oordeel rechtvaardigen dat de voorziene ontwikkeling tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening voor hem relevante leegstand zal kunnen leiden. In dat geval staat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste niet aan inhoudelijke beoordeling van de gestelde strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in de weg. In het kader van die beoordeling kan aan de orde komen of het plan zodanige leegstandseffecten tot gevolg heeft dat dit tot een uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie zal kunnen leiden. Daarbij betrekt de bestuursrechter het oordeel van het betrokken bestuursorgaan over de onaanvaardbaarheid van die leegstandseffecten.

5.5. Voor het aannemen van voor een concurrent relevante leegstand als hiervoor bedoeld is onvoldoende dat de voorziene ontwikkeling leidt of kan leiden tot een verminderde vraag naar producten of diensten en daardoor tot daling van omzet en inkomsten van de eigen onderneming of de betreffende vestiging. Het enkele feit dat de voorziene ontwikkeling kan leiden tot beëindiging van de eigen bedrijfsactiviteiten ter plaatse en daardoor tot leegstand van het in gebruik zijnde bedrijfsgebouw, is op zichzelf eveneens onvoldoende om te concluderen dat zich relevante leegstand zal voordoen. Dit kan echter onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld indien het bedrijfsgebouw dermate bijzondere bouwkundige dan wel locatie-specifieke eigenschappen heeft, dat andersoortig gebruik - al dan niet door transformatie - niet of onder zeer bezwarende omstandigheden tot de mogelijkheden behoort, hetgeen niet licht zal kunnen worden aangenomen. Voorts zou relevante leegstand zich kunnen voordoen bij leegstand als gevolg van de voorziene ontwikkeling in de omgeving van het bij de concurrent in gebruik zijnde bedrijfspand.

5.6. De Afdeling is van oordeel dat weliswaar niet op voorhand is uitgesloten dat de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling kan leiden tot een verminderde vraag en daardoor tot daling van omzet en inkomsten van het tankstation van [appellant sub 2], maar zoals hiervoor is overwogen is dat op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat het plan tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand zal kunnen leiden. Dat is niet anders in het geval de omzetdaling leidt tot beëindiging van het tankstation van [appellant sub 2] ter plaatse en daardoor tot leegstand van de bij hem in gebruik zijnde bedrijfsgebouwen. Gesteld noch gebleken is dat de bedrijfsgebouwen van [appellant sub 2] dermate bijzondere bouwkundige dan wel locatie-specifieke eigenschappen hebben dat andersoortig gebruik, al dan niet door transformatie, niet of onder zeer bezwarende omstandigheden tot de mogelijkheden behoort. De Afdeling betrekt daarbij dat het tankstation van [appellant sub 2] bestaat uit enkele pompen met een kleine shop alsmede twee andere bedrijfsgebouwen waarin een grote winkel en een fietsenverhuurbedrijf is gevestigd. Voorts doet zich niet de situatie voor dat als gevolg van de voorziene ontwikkeling in de omgeving van het tankstation van [appellant sub 2] leegstand zal ontstaan. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat de voorziene ontwikkeling tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand zal kunnen leiden. Artikel 8:69a van de Awb staat dan ook aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond van [appellant sub 2] over de gestelde strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in de weg.

5.7. In verband met de betogen van [appellant sub 1] en Partyschip Giethoorn dat geen behoefte bestaat aan een tankstation heeft de raad ter zitting toegelicht dat sprake is van een verplaatsing van een bestaand tankstation binnen dezelfde bebouwde kom. Het tankstation op de huidige locatie wordt na de verplaatsing afgebroken en in de toekomst wordt het niet meer mogelijk op die locatie een tankstation te realiseren. Blijkens de verbeelding is aan de huidige locatie van het tankstation, de [locatie 1] te Giethoorn, de bestemming "Bedrijf" toegekend. Uit artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels volgt dat ter plaatse geen tankstation is toegestaan. De Afdeling stelt evenwel vast dat op grond van het in artikel 10 van de planregels opgenomen overgangsrecht het huidige tankstation aan de [locatie 1] mag worden voortgezet na de verplaatsing van het tankstation naar het perceel ten noorden van de [locatie 2]. Niet is gebleken dat de raad dit bij de vaststelling van het plan heeft onderkend, terwijl hij bij de afweging over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de toegekende bestemming aan het perceel ten noorden van de [locatie 2] die voorziet in het nieuwe tankstation de verplaatsing als uitgangspunt neemt. Gelet hierop heeft de raad, anders dan hij blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft beoogd, ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen inhoudende dat het tankstation op het perceel ten noorden van de [locatie 2] pas in gebruik mag worden genomen indien de exploitatie van het tankstation aan de [locatie 1] is beëindigd en niet meer wordt hervat. Dat het college van burgemeester en wethouders met [belanghebbende] een exploitatieovereenkomst heeft gesloten maakt niet dat de beëindiging en verwijdering van het huidige tankstation publiekrechtelijk is gewaarborgd. De Afdeling ziet derhalve aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover geen voorwaardelijke verplichting in de planregels is opgenomen die ertoe strekt dat de exploitatie van het huidige tankstation wordt beëindigd en niet meer wordt hervat, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

De raad heeft ter zitting desgevraagd verklaard geen bezwaar te hebben dat de Afdeling op dit punt zelf in de zaak voorziet. Voorts heeft [belanghebbende] ter zitting te kennen gegeven tegen een planregel als hiervoor bedoeld geen bezwaren te hebben. Verder is niet aannemelijk dat andere belanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, zodat de Afdeling geen beletsel ziet om op dit punt toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb en zelf in de zaak te voorzien. Of de Afdeling van deze bevoegdheid gebruik zal maken is echter mede afhankelijk van de vraag of er nog andere gebreken aan het bestreden besluit kleven en de aard daarvan. Daarover zal de Afdeling zich hierna eerst uitlaten.

De betogen van [appellant sub 1] en Partyschip Giethoorn slagen in zoverre.

5.8. De raad stelt dat behoefte bestaat aan het tankstation. Het plan voorziet in het verplaatsen van het bestaande tankstation van [belanghebbende] binnen de bebouwde kom van Giethoorn. Aan het plan ligt een concreet verzoek van [belanghebbende] ten grondslag terwijl [belanghebbende] ook eigenaar is van de betreffende locatie en hij het daarmee in zijn macht heeft zijn plan ook daadwerkelijk te realiseren. Gelet op de omstandigheid dat met het plan is beoogd de verplaatsing van een bestaand tankstation mogelijk te maken, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan het tankstation. Voor zover de faciliteiten van het tankstation op de nieuwe locatie worden uitgebreid door behalve voor het wegverkeer ook voor het waterverkeer bereikbaar te zijn, staat in de plantoelichting dat voor het bepalen van de behoefte is gekeken naar het aantal brugpassages in Giethoorn Noord en Giethoorn Zuid. Volgens tellingen van de provincie bedraagt het aantal vaarbewegingen bij opening van de bruggen hier de afgelopen jaren ongeveer 14.000 per jaar. Voorts zijn er de vaarbewegingen van boten die onder de brug in gesloten toestand doorvaren. Volgens ervaringscijfers van de provincie gaat het om ongeveer 40 tot 50% in Giethoorn Noord onderscheidenlijk 20 tot 25% in Giethoorn Zuid bovenop het aantal vaarbewegingen van 14.000 per jaar. Voorts staat in de plantoelichting dat in de nabijheid van het plangebied het park 'Bodelaeke' in ontwikkeling is dat voorziet in recreatiewoningen en woningen aan het water en dat het proces tot ontwikkeling van het 'Geel Gebied' Polder Giethoorn ter hand is genomen. Verder staat in de plantoelichting dat er nog steeds sprake is van progressie in de recreatieve watersport in Giethoorn. De raad stelt dat gelet hierop de vraag naar brandstof toeneemt en er behoefte bestaat aan het tankstation voor waterverkeer. Dat er al een tankstation is voor het waterverkeer, betekent niet dat er in de komende planperiode ten opzichte van het bestaande aanbod geen behoefte zal zijn aan een nieuw tankstation. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet op het voorgaande ook in zoverre in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan het tankstation en dat het plan kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

De betogen van [appellant sub 1] en Partyschip Giethoorn falen in zoverre.

Locatie

6. [appellant sub 1] en [appellant sub 4] kunnen zich niet verenigen met de beoogde locatie voor het tankstation. Daartoe voert [appellant sub 4] aan dat de verplaatsing van het tankstation in strijd is met de Welstandsnota 2004, omdat alle industriële activiteiten rond de Nering te Giethoorn dienen te worden geconcentreerd. Volgens [appellant sub 4] past een onbemand 24 uurs tankstation niet op deze locatie binnen de bebouwde kom. [appellant sub 1] voert in dit verband aan dat een tankstation op een bedrijventerrein thuishoort. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat de gemeente tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de bewoners van [locatie 4] tegen de eerder beoogde locatie voor het tankstation ten zuiden van de [locatie 4] te Giethoorn. [appellant sub 1] stelt dat hij tegen de thans beoogde locatie voor het tankstation dezelfde bezwaren heeft aangevoerd als de bewoners van [locatie 4] tegen de eerder beoogde locatie hebben aangevoerd en dat het willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel is om niet aan zijn bezwaren tegemoet te komen.

6.1. In paragraaf 2.4 van de plantoelichting is gemotiveerd waarom de locatie ten noorden van de [locatie 2] is gekozen voor het tankstation. In de plantoelichting staat dat het tankstation op deze locatie ruimtelijk inpasbaar is. De raad heeft toegelicht dat binnen de gemeente geen beleid bestaat op grond waarvan tankstations zich uitsluitend op bedrijventerreinen mogen vestigen. Wat betreft het betoog van [appellant sub 4] dat de verplaatsing van het tankstation in strijd is met de Welstandsnota 2004, heeft de raad uiteengezet dat de welstandsnota geen beleidskader is dat bepaalt welke functies waar toelaatbaar zijn. Voor zover [appellant sub 1] ter zitting heeft gewezen op de Bedrijventerreinvisie gemeente Steenwijkerland heeft de raad toegelicht dat uit die visie niet kan worden afgeleid dat tankstations zich uitsluitend op bedrijventerreinen mogen vestigen. [appellant sub 1] heeft dit niet bestreden.

Met betrekking tot de door [appellant sub 1] genoemde locatie ten zuiden van de [locatie 4] te Giethoorn, heeft de raad toegelicht dat in 2012 eerst deze locatie is onderzocht voor het tankstation. Nadat in 2014 het perceel ten noorden van de [locatie 2] beschikbaar is gekomen, is een vergelijking gemaakt tussen beide locaties als vestigingslocatie voor het tankstation. In de bijlage bij het besluit van de raad van 16 september 2014, betreffende een overzicht van gegevens van beide locaties, wordt geconcludeerd dat de locatie ten noorden van de [locatie 2] vanuit ruimtelijk- en verkeerstechnisch oogpunt de voor[appellant sub 3] heeft als vestigingslocatie voor het tankstation. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur heeft gehandeld.

Gelet op het voorgaande geeft hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor de locatie ten noorden van de [locatie 2] heeft kunnen kiezen.

Het betoog faalt.

Verhouding tot rijks- en provinciale regelgeving

7. [appellant sub 1] betoogt dat het plan zich niet verdraagt met regelgeving van de provincie en het rijk. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat het plan in strijd is met de Beheersverordening Giethoorn.

7.1. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het plan zich niet verdraagt met regelgeving van de provincie en het rijk, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] niet heeft geconcretiseerd waarom dit het geval is. Derhalve kan dit betoog niet slagen.

7.2. Wat betreft het betoog dat het plan in strijd is met de Beheersverordening Giethoorn overweegt de Afdeling als volgt. In paragraaf 3.4 van de plantoelichting is ingegaan op het gemeentelijk beleid. In de plantoelichting staat dat op 18 juni 2013 de voorgaande bestemmingsplannen "Hylkemaweg e.o." en "Giethoorn 1994" zijn samengegaan in de Beheersverordening Giethoorn. De Beheersverordening Giethoorn is bedoeld als overbrugging van de periode tot aan de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan. In de Beheersverordening Giethoorn is het realiseren van een tankstation op het perceel ten noorden van de [locatie 2] te Giethoorn niet toegestaan. Door middel van het onderhavige plan wordt dit mogelijk gemaakt. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Het betoog faalt.

Privaatrechtelijke overeenkomst

8. Partyschip Giethoorn betoogt dat bij de verkoop van de grond aan [gemachtigde B] sprake was van willekeur en ongelijke behandeling.

8.1. In het kader van deze procedure moet worden beoordeeld of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. Dit door Partyschip Giethoorn aangevoerde bezwaar heeft evenwel betrekking op de privaatrechtelijke procedure voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan waarbij het perceel waarop het tankstation is voorzien door de provincie Overijssel is verkocht aan de initiatiefnemer [belanghebbende]. De Afdeling kan in onderhavige procedure geen oordeel geven over de rechtmatigheid van de privaatrechtelijke procedure en de privaatrechtelijke overeenkomst, ter zake waarvan de burgerlijke rechter bevoegd is. Deze beroepsgrond kan niet de rechtmatigheid van het plan aantasten.

Rapporten

9. Partyschip Giethoorn betoogt dat de aan het plan ten grondslag liggende rapporten oppervlakkig zijn en de genoemde aantallen onjuist zijn.

9.1. In dit niet nader geconcretiseerde betoog van Partyschip Giethoorn ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de door de raad aan het besluit ten grondslag gelegde rapporten zodanige onjuistheden bevatten dat de raad zich daarop bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft mogen baseren.

Het betoog faalt.

Milieueffecten

10. [appellant sub 4] betoogt dat onvoldoende maatregelen worden getroffen om het lekken van brandstof in het oppervlaktewater te voorkomen. Volgens hem heeft dit schadelijke gevolgen voor het milieu en zorgt dit voor brand- en ontploffingsgevaar bij de nabijgelegen woningen. Hij wijst in dit verband op een krantenartikel. [appellant sub 4] stelt dat in het deskundigenbericht geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat het water stroomt richting het Beulakermeer langs de huizen. Partyschip Giethoorn betoogt dat de in de grond voorziene opslagtanks zullen gaan lekken met milieuvervuiling tot gevolg. Tevens zal het tanken van vaartuigen gelet op het onrustige water tot milieueffecten leiden, aldus Partyschip Giethoorn.

10.1. Ten aanzien van het betoog dat onvoldoende maatregelen worden getroffen om het lekken van brandstof in het oppervlaktewater te voorkomen heeft de raad uiteengezet dat het tankstation zal moeten voldoen aan milieuregelgeving die onder meer voorziet in maatregelen om het lekken van brandstof te voorkomen of zoveel mogelijk tegen te gaan. De raad stelt dat wat betreft het waterverkeer sprake is van een bemand tankstation en dat de techniek van het tanken voorkomt dat verlies van brandstof optreedt en brandstof in het oppervlaktewater terecht komt. [appellant sub 4] en Partyschip Giethoorn hebben hun betoog niet nader geconcretiseerd. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende maatregelen kunnen en zullen worden getroffen ten aanzien van het tanken van het waterverkeer om het lekken van brandstof en daardoor brand- en ontploffingsgevaar te voorkomen.

Het betoog faalt.

10.2. Wat betreft de stelling van Partyschip Giethoorn dat de in de grond voorziene opslagtanks zullen gaan lekken heeft de raad toegelicht dat de ondergrondse brandstoftanks dienen te voldoen aan milieuregelgeving. In de enkele, niet onderbouwde stelling van Partyschip Giethoorn bestaat geen aanknopingspunt voor het oordeel dat onaanvaardbare milieugevolgen te verwachten zijn als gevolg van de ondergrondse brandstoftanks.

Het betoog faalt.

11. [appellant sub 1] voert aan dat het perceel ten noorden van de [locatie 2], waar het tankstation zal worden gerealiseerd, in een Natura 2000-gebied ligt en dat een tankstation ter plaatse zich niet verdraagt met de regels die gelden voor een Natura 2000-gebied.

11.1. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting staat dat het plangebied in het Natura 2000-gebied De Wieden ligt. Ten behoeve van het bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd. Deze toets is neergelegd in het rapport 'Natuurtoets verplaatsing tankstation [belanghebbende]' van 18 november 2015 van Ecogroen B.V. In het onderzoek is beoordeeld of de beoogde ontwikkeling van een tankstation ten noorden van de [locatie 2] effecten heeft op het Natura 2000-gebied. In het rapport wordt geconcludeerd dat negatieve effecten op voorhand uit te sluiten zijn. Het niet nader onderbouwde betoog van [appellant sub 1] leidt niet tot het oordeel dat een tankstation ter plaatse zich niet verdraagt met de regels die gelden voor een Natura 2000-gebied.

Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid

12. [appellant sub 1] betoogt dat de locatie ten noorden van de [locatie 2], waar het tankstation is voorzien, verkeersonveiliger is dan de locatie waar het tankstation thans is gevestigd. Tevens zal het realiseren van een tankstation ten noorden van de [locatie 2] leiden tot een vergroting van de verkeersonveiligheid aldaar, aldus [appellant sub 1]. Daartoe voert hij aan dat de verkeersintensiteit op de nieuwe locatie niet lager is dan op de bestaande locatie. [appellant sub 1] betwist in dit verband dat door de provincie Overijssel verkeerstellingen zijn uitgevoerd. Volgens hem is de beoogde locatie een van de drukste verkeersknooppunten van Giethoorn. Voorts voert hij aan dat niet alleen ter plaatse van de bestaande locatie auto’s het fietspad dienen te kruisen, maar langs de gehele Beulakerweg. Verder is niet gebleken dat op de bestaande locatie zich ongelukken hebben voorgedaan. In het deskundigenbericht wordt bevestigd dat de bestaande locatie niet verkeersonveilig is, aldus [appellant sub 1]. [appellant sub 1] voert in dit verband aan dat in het deskundigenbericht wordt miskend dat de verkeersbelemmering aan de zuidkant van het perceel ten noorden van de [locatie 2] geen effect meer heeft ter plaatse van de beoogde locatie van het tankstation. Tevens voert hij aan dat zowel één- als tweerichtingsverkeer bij de in- en uitrit van het tankstation tot gevaarlijke verkeerssituaties zal leiden.

[appellant sub 2] betoogt dat de bestaande locatie waar het tankstation thans is gevestigd niet onveilig is dan wel dat die locatie niet onveiliger is dan de beoogde locatie voor het tankstation. [appellant sub 2] voert aan dat een onderzoek ontbreekt waaruit blijkt dat de huidige locatie van het tankstation verkeersonveilig is. Hij stelt dat het deskundigenbericht bevestigt dat ter plaatse van het bestaande tankstation geen verkeersonveilige situatie bestaat. Volgens hem zal het plan juist leiden tot vergroting van de verkeersonveiligheid ter plaatse van de beoogde locatie voor het tankstation. De beoogde locatie is juist nu al een van de drukste verkeersknooppunten van Giethoorn, aldus [appellant sub 2]. Volgens [appellant sub 2] is de conflictbelasting op de beoogde locatie veel groter dan bij de huidige locatie door de samenloop op de Beulakerweg van de Frensensteeg, de uitrit van restaurant Smit, het aanwezige informatiepunt en de beoogde in- en uitritten van het tankstation. Hij stelt dat in het deskundigenbericht hier ten onrechte geen rekening mee is gehouden. Daarnaast is in het deskundigenbericht ten onrechte geconcludeerd dat ter plaatse van de beoogde locatie van het tankstation sprake is van lage snelheden en zijn ten onrechte geen verkeerscijfers beschikbaar. Volgens [appellant sub 2] is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de verkeersveiligheid op de beoogde locatie voor het tankstation.

Partyschip Giethoorn betoogt dat de komst van een tankstation naar het perceel ten noorden van de [locatie 2] leidt tot een verkeersonveilige situatie ter plaatse. Daartoe wijst hij op de verkeersaantrekkende werking van het tankstation en de bestaande verkeerssituatie ter plaatse. Voorts betoogt Partyschip Giethoorn dat de komst van het tankstation leidt tot een onveilige situatie op het water ter plaatse.

[appellant sub 4] betoogt dat niet is aangetoond dat de locatie ten noorden van de [locatie 2], waar het tankstation is voorzien, verkeersveiliger is dan de bestaande locatie waar het tankstation is gevestigd. Volgens hem is ten onrechte geen onderzoek verricht naar de verkeersveiligheid op de bestaande locatie. Hij voert aan dat de doorstroming ter plaatse van de [locatie 2] als gevolg van de komst van het tankstation zal worden gehinderd. Voorts betoogt [appellant sub 4] dat verkeersonveilige situaties op het water zullen ontstaan met de beroepsvaart door de lichte onoverzichtelijke curve in het kanaal.

12.1. Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

12.2. [appellant sub 2] exploiteert een tankstation op een afstand van ongeveer 1 km van het in het plan voorziene tankstation. Het belang van [appellant sub 2] is gelegen in het gevrijwaard blijven van een nieuw tankstation in zijn verzorgingsgebied. Het belang van verkeersveiligheid houdt geen verband met dit belang van [appellant sub 2]. Gelet hierop staat 8:69a van de Awb eraan in de weg dat het besluit tot vaststelling van het plan vanwege de beroepsgronden van [appellant sub 2] met betrekking tot het aspect verkeersveiligheid wordt vernietigd. De Afdeling ziet daarin aanleiding om inhoudelijke bespreking van deze beroepsgronden van [appellant sub 2] achterwege te laten.

12.3. Het deskundigenbericht vermeldt over de Beulakerweg dat deze weg een functie als gebiedsontsluitingsweg heeft en een 50 km/uur weg is. Op ongeveer 35 m van de locatie ten noorden van de [locatie 2], waar het tankstation is voorzien, bevinden zich volgens het deskundigenbericht verkeersremmende maatregelen in de vorm van een slinger in de weg en een wegversmalling. Dezelfde maatregel bevindt zich op een afstand van ongeveer 350 m zuidelijk van de voorziene locatie voor het tankstation, zo staat in het deskundigenbericht. Voorts is in het deskundigenbericht vermeld dat zich ter plaatse van de locatie ten noorden van de [locatie 2] een verharde parkeerstrook aan de oostzijde van de weg ten behoeve van een gemeentelijk informatiebord bevindt alsmede een kruispunt met de doodlopende weg de Frensensteeg en de in- en uitrit van het bedrijf 'Smit Giethoorn'. In het deskundigenbericht is verder vermeld dat het vestigen van een tankstation op het perceel ten noorden van de [locatie 2] tot gevolg heeft dat er meer in- en uitvoegend verkeer zal zijn ter hoogte van het kruispunt met de Frensensteeg ten opzichte van de bestaande situatie. Volgens het deskundigenbericht is het aantal bezoekers van het tankstation klein ten opzichte van de totale doorgaande verkeersstroom, maar mogelijk wel vergelijkbaar met het overige afslaand verkeer naar 'Smit Giethoorn' en de Frensensteeg. In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat nu de locatie ten noorden van de [locatie 2] is gelegen in de bebouwde kom en verkeersremmende maatregelen aanwezig zijn, het verkeer zal anticiperen op de aanwezige in- en uitrit zoals bij het tankstation. Volgens het deskundigenbericht horen de diverse in- en uitritten op een gebiedsontsluitingsweg tot de gebruikelijke verkeerssituatie binnen de bebouwde kom. Weliswaar kan tijdens het toeristenseizoen sprake zijn van grote drukte bij het kruispunt met de Frensensteeg tegenover het tankstation, maar dit leidt volgens het deskundigenbericht vanwege de daarmee samenhangende lage snelheid niet tot verkeersonveilige situaties maar vooral tot hinder. Gelet op hetgeen in het deskundigenbericht is vermeld ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel de raad zich wat betreft het wegverkeer in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een verkeerssituatie ter plaatse van het perceel ten noorden van de [locatie 2] die vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbaar is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verkeersremmende maatregel ten zuiden van de beoogde locatie voor het tankstation niet bijdraagt aan het beperken van de snelheid in het gebied tot de maximum snelheid van 50 km/uur. Voor zover [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat zowel één- als tweerichtingsverkeer bij de in- en uitrit van het tankstation tot gevaarlijke verkeerssituaties zal leiden, overweegt de Afdeling dat een omgevingsvergunning benodigd is voor het aanleggen dan wel wijzigen van een uitrit op een provinciale weg en dat ter zitting is gebleken dat de provincie één inrit en één uitrit vanaf het terrein van het tankstation wenst. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een veilige inrichting van de in- en uitrit vanaf het terrein van het tankstation niet mogelijk is.

12.4. Wat betreft de veiligheid op het kanaal Steenwijk-Beukers ter plaatse van het perceel ten noorden van de [locatie 2] staat in de plantoelichting dat het perceel is gelegen aan een belangrijke vaarroute op ruime afstand van de brug vanaf Beulakerwijde en dat het een overzichtelijke locatie en tracé voor waterverkeer betreft. De raad heeft toegelicht dat ter plaatse een maximum vaarsnelheid van 9 km/uur geldt. De afstand tussen het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg" en de ligplaats van het Partyschip Giethoorn is volgens de raad ongeveer 35 m. De raad stelt dat er gelet op deze afstand voldoende manoeuvreerruimte is voor het partyschip passerende pleziervaartuigen van en naar de aanlegsteiger van het tankstation. Partyschip Giethoorn en [appellant sub 4] hebben naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat als gevolg van het plan geen gevaarlijke situaties op het water zullen ontstaan. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de provincie de gevolgen voor de veiligheid op het water op de gekozen locatie heeft beoordeeld en deze aanvaardbaar heeft bevonden. Tevens neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende maatregelen kunnen worden getroffen om gevaarlijke situaties te voorkomen.

12.5. Gezien het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1], Partyschip Giethoorn en [appellant sub 4] naar voren hebben gebracht, daargelaten of de locatie ten noorden van de [locatie 2] dan wel de bestaande locatie van het tankstation verkeersveiliger is, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege de verkeersveiligheid het plan niet in redelijkheid op deze wijze heeft kunnen vaststellen.

De betogen falen.

Externe veiligheid

13. Partyschip Giethoorn en [appellant sub 1] betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbaar risico voor hun fysieke veiligheid. Partyschip Giethoorn en [appellant sub 1] voeren aan dat het tankstation te dicht bij de afmeerlocatie van het schip onderscheidenlijk de woning van [appellant sub 1] wordt mogelijk gemaakt. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat tussen zijn perceel en het perceel waarop het tankstation is voorzien een gasverdeelstation ligt dat een gevaar is voor de veiligheid.

13.1. In artikel 4, lid 4.1.1, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat de voor "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg" aangewezen gronden zijn bestemd voor de opslag en verkoop van motorbrandstoffen exclusief lpg. In de plantoelichting is vermeld dat nu geen sprake is van een lpg-tankstation, het tankstation geen inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is. Bij het bepalen van de milieuzonering in het plangebied heeft de raad aansluiting gezocht bij de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) die indicatieve richtafstanden bevat voor milieuzonering. De raad heeft toegelicht dat in de VNG-brochure voor een benzineservicestation zonder lpg voor het aspect gevaar een richtafstand van 10 m staat. De afstand tussen het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg" en de woning van [appellant sub 1] is ongeveer 25 m. Tussen het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg" en de ligplaats van het Partyschip Giethoorn is de afstand ongeveer 35 m. Gelet hierop heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat is voldaan aan de richtafstand als bedoeld in de VNG-brochure voor het aspect gevaar.

De raad heeft voorts toegelicht dat op grond van artikel 4.77, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor een op de wal geplaatste vaste afleverinstallatie voor het afleveren van lichte olie aan vaartuigen een afstand van 20 m dient te worden aangehouden gerekend vanaf het afleverpunt alsmede het vulpunt van de bijbehorende opslagtank ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten. De raad stelt dat, hoewel een partyschip geen kwetsbaar object is, aan deze afstand voor zowel de ligplaats van het Partyschip Giethoorn en de woning van [appellant sub 1] wordt voldaan. Partyschip Giethoorn en [appellant sub 1] hebben dit niet bestreden. Voor zover [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat tussen zijn perceel en het perceel waarop het tankstation is voorzien een gasverdeelstation ligt, heeft de raad uiteengezet dat de ingangsdruk van het gasverdeelstation 8 bar bedraagt, zodat het Besluit externe veiligheid buisleidingen niet van toepassing is. In het deskundigenbericht is vermeld dat tevens voor het gasverdeelstation een afstand van 20 m kan worden aangehouden. Volgens het deskundigenbericht staat het gebouw op een afstand van ongeveer 25 m van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg". [appellant sub 1] heeft dit niet betwist.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen Partyschip Giethoorn en [appellant sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het in het plan voorziene tankstation leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op de veiligheid van hun omgeving.

De betogen falen.

Woon- en leefklimaat

14. [appellant sub 1] en [appellant sub 4] voeren aan dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast als gevolg van de komst van het tankstation naar het perceel ten noorden van de [locatie 2] te Giethoorn. [appellant sub 2] voert eveneens aan dat als gevolg van de komst van het tankstation het woon- en leefklimaat van de bewoners van de twee naastgelegen woningen zal verslechteren. [appellant sub 4] vreest voor een onaanvaardbare inbreuk op zijn privacy als gevolg van het aanleggen van boten aan zijn kade in afwachting van een tankbeurt, stankoverlast als gevolg van gemorst brandstof op het water en geluidsoverlast als gevolg van wegrijdend en afremmend verkeer bij het tankstation. [appellant sub 1] vreest voor een waardedaling van zijn woning.

14.1. De Afdeling overweegt dat het betoog van [appellant sub 2] strekt ter bescherming van het belang van omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat. Het belang van [appellant sub 2] is er evenwel in gelegen dat hij gevrijwaard blijft van een nieuw tankstation in zijn verzorgingsgebied. Dit betoog strekt derhalve niet ter bescherming van zijn belangen en kan gelet op artikel 8:69a van de Awb buiten bespreking blijven.

14.2. De raad heeft de VNG-brochure tot uitgangspunt genomen bij de bepaling van de milieuzonering. In de VNG-brochure wordt voor een benzineservicestation zonder lpg een richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk geadviseerd voor de aspecten geur en geluid. De woning van [appellant sub 4] staat op een afstand van ongeveer 65 m van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg". Aan de richtafstand uit de VNG-brochure wordt ten aanzien van de woning van [appellant sub 4] derhalve voldaan.

De woning van [appellant sub 1] staat op een afstand van ongeveer 25 m van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg". Voor deze woning wordt niet voldaan aan de richtafstand uit de VNG-brochure. De Afdeling overweegt dat de richtafstanden uit de VNG-brochure indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat van die richtafstanden, mits zorgvuldig voorbereid en onderbouwd, kan worden afgeweken. De raad heeft toegelicht dat een akoestisch onderzoek is uitgevoerd. De uitkomst van het akoestisch onderzoek dat is verricht en dat in het rapport 'Akoestisch prognose onderzoek tankstation te Giethoorn' van 12 mei 2014 van Stroop raadgevende ingenieurs is opgenomen, is dat het tankstation in het kader van de ruimtelijke ordening geluidstechnisch inpasbaar is in de bebouwde omgeving nu wordt voldaan aan de normen in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en de Circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting'. Wat betreft het aspect geur blijkt uit de verbeelding dat alleen de uitrit van het tankstation zich op een afstand van minder dan 30 m van de woning van [appellant sub 1] bevindt. Het bouwvlak, waar de geurgevoelige onderdelen van het tankstation zijn voorzien, zoals de brandstofpompen, bevindt zich op een afstand van meer dan 30 m van de woning van [appellant sub 1]. In de plantoelichting staat in dit verband dat de eventuele geur van wegrijdende auto’s op de uitrit van het tankstation opgaat in het verkeer op de Beulakerweg. Gelet op het bovenstaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de richtafstand uit de VNG-brochure.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare geluidsoverlast en geuroverlast tot gevolg zal hebben op de woningen van [appellant sub 4] en [appellant sub 1].

14.3. Voor zover [appellant sub 4] vreest voor een onaanvaardbare inbreuk op zijn privacy als gevolg van het aanleggen van boten aan zijn kade in afwachting van een tankbeurt, heeft de raad toegelicht dat de afstand tussen de walkant van het perceel van [appellant sub 4] en de oever van het tankstation ongeveer 65 m bedraagt. De raad stelt dat bij de oever van het tankstation zal worden voorzien in ruime aanlegsteigers. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet te verwachten valt dat boten die willen tanken bij de walkant van [appellant sub 4] zullen afmeren en dat het plan de privacy van [appellant sub 4] niet op onaanvaardbare wijze aantast.

14.4. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

14.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4].

De betogen falen.

15. Partyschip Giethoorn vreest hinder te ondervinden van de pleziervaartuigen bij het aan- en afmeren. Door de komst van het tankstation zullen pleziervaartuigen ter plaatse in het kanaal gaan keren, aldus Partyschip Giethoorn. In dit verband wijst Partyschip Giethoorn op de omstandigheden dat het kanaal ter plaatse smal is, het water ter plaatse onrustig is en grote binnenvaartschepen net als het partyschip van het kanaal gebruik maken.

15.1. Niet valt uit te sluiten dat Partyschip Giethoorn enige hinder kan ondervinden van pleziervaartuigen als gevolg van de realisatie van een tankstation ten noorden van het perceel aan de [locatie 2], maar de Afdeling ziet in hetgeen Partyschip Giethoorn heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat deze hinder zodanig is dat de raad daaraan doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat zoals onder 12.4 is overwogen geen gevaarlijke situaties op het water zullen ontstaan als gevolg van het plan.

Het betoog faalt.

Noodzaak verplaatsing tankstation

16. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de noodzaak voor het verplaatsen van het tankstation onvoldoende is aangetoond. Voor zover de raad heeft gesteld dat de huidige locatie van het tankstation verkeersonveilig is voert [appellant sub 2] aan dat een onderzoek ontbreekt waaruit blijkt dat de huidige locatie van het tankstation verkeersonveilig is. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bestaat er geen verkeersonveilige situatie op de huidige locatie van het tankstation. Het deskundigenbericht bevestigt dat ter plaatse van het bestaande tankstation geen verkeersonveilige situatie bestaat, zodat dit geen reden voor verplaatsing van het tankstation is, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Ten aanzien van het standpunt van de raad dat de opslagtanks op de huidige locatie vervangen zouden moeten worden, voert [appellant sub 1] aan dat niet is aangetoond dat de opslagtanks vervangen moeten worden en dat het vervangen van de opslagtanks ter plaatse veel goedkoper is dan het verplaatsen van het tankstation. [appellant sub 2] voert aan dat het vervangen van de opslagtanks een in te calculeren bedrijfsrisico is en geen reden is voor verplaatsing van een tankstation.

16.1. Uit de plantoelichting volgt dat het plan is opgesteld omdat [belanghebbende] het initiatief heeft genomen om zijn tankstation aan de [locatie 1] te Giethoorn te verplaatsen naar het perceel ten noorden van de [locatie 2] te Giethoorn. Aan het initiatief heeft [belanghebbende] ten grondslag gelegd dat de ondergrondse opslagtanks van zijn tankstation vervangen moeten worden, de huidige locatie van het tankstation verkeersonveilig is en het op de nieuwe locatie ook mogelijk zal zijn om het waterverkeer van brandstof te voorzien. De raad heeft uiteengezet dat hij heeft afgewogen of medewerking kan worden verleend aan het initiatief van [belanghebbende]. De raad stelt dat gebleken is dat de locatie ten noorden van de [locatie 2] geschikt is voor een tankstation en dat deze locatie ten opzichte van de huidige locatie ruimtelijke voordelen heeft met name als het gaat om de verkeersveiligheid. Bij deze ruimtelijke afweging zijn de door appellanten in hun beroepschriften genoemde aspecten onderzocht. Ten aanzien van de omstandigheid dat de opslagtanks van het huidige tankstation van [belanghebbende] aan vervanging toe zouden zijn, stelt de raad dat deze omstandigheid niet in de ruimtelijke afweging is betrokken. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5 tot en met 15 is overwogen geeft hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege een gebrek aan noodzaak geen medewerking heeft kunnen verlenen aan het initiatief van [belanghebbende].

De betogen falen.

Financiële gevolgen voor [appellant sub 2]

17. [appellant sub 2] voert aan dat het plan zal leiden tot nadelige financiële gevolgen voor zijn bedrijfsvoering. Hij vreest dat zijn tankstation niet meer rendabel kan worden geëxploiteerd na de komst van het in het plan voorziene tankstation. Daartoe voert hij aan dat zijn tankstation en het tankstation van [belanghebbende] zich in de bestaande situatie op een ander marktsegment richten en dat dit door het onderhavige plan verandert.

17.1. Zoals hiervoor is overwogen ziet de Afdeling in hetgeen in beroep is aangevoerd geen grond om eraan te twijfelen dat behoefte bestaat aan het in het plangebied voorziene tankstation. Voor zover [appellant sub 2] vreest voor een toename van concurrentie, overweegt de Afdeling dat de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) er niet toe strekt bedrijven tegen de vestiging van concurrerende bedrijven in hun verzorgingsgebied te beschermen. Concurrentieverhoudingen vormen immers bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang. In het enkele gegeven dat het verplaatsen van het huidige tankstation aan de [locatie 1] te Giethoorn naar het perceel ten noorden van de [locatie 2] te Giethoorn, waarbij ten opzichte van de bestaande situatie ook het waterverkeer gebruik kan maken van het tankstation, wellicht ten koste zal gaan van het bezoek aan het tankstation van [appellant sub 2] en de omzet daarvan, behoefde de raad dan ook geen aanleiding te zien om tot een andere wijze van bestemmen te komen.

Het betoog faalt.

Maatschappelijk draagvlak

18. [appellant sub 1] en [appellant sub 4] voeren aan dat bij de bevolking het maatschappelijk draagvlak ontbreekt voor het verplaatsen van het tankstation. Alle direct omwonenden zijn tegen een tankstation ten noorden van het perceel aan de [locatie 2], aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 4]. Volgens hen heeft de raad deze belangen ten onrechte niet betrokken.

18.1. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, onder e, van het Bro bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

In hoofdstuk 9 van de toelichting op het bestemmingsplan is beschreven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. De inhoud van de ontvangen reacties en de gemeentelijke reactie daarop zijn in de bijlagen van de plantoelichting vermeld. In hetgeen is aangevoerd omtrent het ontbreken van maatschappelijk draagvlak ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit niet in de weg staat aan het vaststellen van het plan. De omstandigheid dat geen maatschappelijk draagvlak bestaat, wat hier in dit geval ook van zij, betekent niet dat het plan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

19. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan uit financieel-economisch oogpunt niet uitvoerbaar is. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat het voor de initiatiefnemer [belanghebbende] financieel niet haalbaar is om een tankstation op te richten en rendabel te exploiteren. De raad heeft dit onvoldoende onderbouwd, aldus [appellant sub 1]. [appellant sub 2] voert in dit verband aan dat in het bedrijfsplan van [belanghebbende] wordt uitgegaan van te hoge prognoses voor brandstofverkoop voor zowel het weg- als waterverkeer. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat uit het plan niet is op te maken dat bij de uitvoering voldoende financiële waarborgen aanwezig zijn dat financiële consequenties, zoals planschade, gedragen kunnen worden.

19.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

Volgens de raad bestaat geen grond om aan de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te twijfelen. Hierbij heeft de raad in aanmerking genomen dat sprake is van het verplaatsen van het bestaande tankstation aan de [locatie 1] te Giethoorn naar het perceel ten noorden van de [locatie 2] te Giethoorn. De raad heeft uiteengezet dat feitelijk de reeds bestaande situatie wordt gecontinueerd met uitbreiding van de klantenkring van het tankstation door tevens brandstof te gaan verkopen aan het waterverkeer. De raad heeft toegelicht dat door [belanghebbende] een bedrijfsplan is opgesteld. In dit bedrijfsplan worden de investeringen inzichtelijk gemaakt. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een levensvatbare exploitatie. Dat er volgens [appellant sub 2] een verschil is tussen de brandstofverkoop bij zijn tankstation en de in het bedrijfsplan opgenomen prognoses voor de brandstofverkoop is, wat hiervan ook zij, onvoldoende voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan binnen de planperiode niet kan worden uitgevoerd.

19.2. In de plantoelichting staat dat de met de daadwerkelijke realisering van het tankstation gepaard gaande kosten worden gedragen door de initiatiefnemer en dat dit is vastgelegd in de exploitatieovereenkomst tussen [belanghebbende] en de gemeente. De raad heeft toegelicht dat hij op grond van deze overeenkomst eventueel vergoede planschade kan verhalen op [belanghebbende]. Uit de stukken blijkt dat de raad de exploitatieovereenkomst aan [appellant sub 1] heeft verstrekt. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat geen van de bij de gesloten overeenkomst betrokken partijen, waaronder de gemeente, de mogelijke planschadekosten kan dragen, zodat het plan om die reden financieel niet uitvoerbaar zou zijn.

19.3. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid op voorhand had moeten inzien dat het plan niet uitvoerbaar is binnen de planperiode. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen dat [belanghebbende] het perceel ten noorden van de [locatie 2] zal verkopen aan een andere partij als het plan onherroepelijk is, overweegt de Afdeling dat deze omstandigheid niet met zich brengt dat het niet mogelijk zal zijn tot realisering van het in het plan voorziene tankstation over te gaan.

De betogen falen.

Zienswijzen

20. [appellant sub 1] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

21. In hetgeen [appellant sub 1] en Partyschip Giethoorn hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover geen voorwaardelijke verplichting in de planregels is opgenomen die ertoe strekt dat de exploitatie van het huidige tankstation wordt beëindigd en niet meer wordt hervat, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De beroepen van [appellant sub 1] en Partyschip Giethoorn zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

22. Omdat naast het gebrek dat onder 5.7 is beschreven geen andere gebreken in het bestreden besluit zijn geconstateerd, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.

23. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

24. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] zijn ongegrond.

Proceskosten

25. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is ten aanzien van Partyschip Giethoorn niet gebleken.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] en [appellant sub 3], handelend onder de naam Partyschip Giethoorn, gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Steenwijkerland van 31 mei 2016, kenmerk 2016/34, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Tankstation Giethoorn Zuid", voor zover geen voorwaardelijke verplichting in de planregels is opgenomen die ertoe strekt dat de exploitatie van het huidige tankstation wordt beëindigd en niet meer wordt hervat;

III. bepaalt dat aan artikel 4 van de planregels een bepaling wordt toegevoegd die luidt:

"4.4.2 Voorwaardelijke verplichting

Het verkooppunt van motorbrandstoffen en de serviceshop mogen pas in gebruik worden genomen nadat de exploitatie van het verkooppunt van motorbrandstoffen aan de [locatie 1] te Giethoorn definitief is beëindigd.";

IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. draagt de raad van de gemeente Steenwijkerland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel onder III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] ongegrond;

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Steenwijkerland tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.306,81 (zegge: dertienhonderdzes euro en eenentachtig cent), waarvan € 1.252,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Steenwijkerland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] en € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 3], handelend onder de naam Partyschip Giethoorn, vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Lodeweges
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018

625.