Uitspraak 200605120/1


Volledige tekst

200605120/1.
Datum uitspraak: 27 december 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05-3982 van de rechtbank Haarlem van 1 juni 2006 in het geding tussen:

appellant

en

de besliscommissie van het openbaar lichaam "Schadeschap Luchthaven Schiphol".

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2004 heeft de besliscommissie van het openbaar lichaam "Schadeschap Luchthaven Schiphol" (hierna: de besliscommissie) een verzoek van appellant om vergoeding van schade op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de Gemeenschappelijke Regeling) afgewezen.

Bij besluit van 22 juli 2005 heeft de besliscommissie het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 juni 2006, verzonden op 2 juni 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 25 augustus 2006 heeft de besliscommissie van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.P. van Delden, advocaat te Leiden, en de besliscommissie, vertegenwoordigd door [haar voorzitter] zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 29 juni en 28 november 1995 hebben onderscheidenlijk de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving (hierna: PKB Schiphol), waarin het beleid ten aanzien van het luchtvaartterrein Schiphol is neergelegd.

Op 23 oktober 1996 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister van V en W) in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet (hierna: Lvw), gelezen in samenhang met artikel 24 van de Lvw, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (hierna: het aanwijzingsbesluit).

Op 20 februari 2003 is hoofdstuk 8 Wet Luchtvaart in werking getreden en het op grond daarvan vastgestelde Luchthavenindelingsbesluit (hierna: LIB) en het Luchthavenverkeerbesluit (hierna: LVB). Daarbij zijn de PKB Schiphol en het aanwijzingsbesluit vervallen.

2.2. Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben onder meer de Minister van V en W, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling vastgesteld.

Ingevolge artikel 9 van de Gemeenschappelijke Regeling beslist het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: het algemeen bestuur) op verzoeken om schadevergoeding, als bedoeld in artikel 49 van de WRO, voor zover de schade verband houdt met de in die bepaling bedoelde besluiten.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling is het algemeen bestuur bevoegd de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de besliscommissie.

Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur deze bevoegdheden aan de besliscommissie overgedragen.

2.3. Appellant, eigenaar van de woning aan de [locatie] te [plaats], heeft verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van door het bestemmingsplan "Schiphol-West en omgeving" (hierna: het bestemmingsplan) mogelijk gemaakte aanleg en gebruik van de vijfde baan op het luchtvaartterrein van Schiphol. Appellant stelt dat zijn woning door de toename van geluidoverlast in waarde is verminderd en dat uitvoeringswerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de vijfde baan tot tijdelijk verminderd woongenot en omrijschade hebben geleid.

2.4. Niet in geschil is dat appellant ten gevolge van het bestemmingsplan in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren. De besliscommissie heeft het verzoek, in afwijking van het ter zake door de Adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol uitgebrachte advies, evenwel afgewezen, omdat de gestelde waardevermindering van de woning en het tijdelijk verminderd woongenot voor appellant volgens haar voorzienbaar waren. Op 18 januari 1994 is de ontwerp-PKB Schiphol en omgeving (deel 1) (hierna: de ontwerp-PKB) ter visie gelegd, derhalve vóór 24 maart 1994, de dag waarop appellant zijn woning heeft gekocht. Ook de gestelde omrijschade was voorzienbaar, nu appellant eerst in april 1997 een opslagruimte ten behoeve van zijn elders gevestigde bedrijf bij zijn woning heeft laten bouwen, dus ruim na de genoemde peildatum van 18 januari 1994, aldus de besliscommissie.

2.5. De rechtbank heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - de besliscommissie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanleg van de vijfde baan en de bijbehorende taxibanen voor appellant ten tijde van de aankoop van zijn woning voorzienbaar waren. Daartoe heeft zij in aanmerking genomen dat in de ontwerp-PKB, een openbaar en gepubliceerd document, zowel de komst en ligging van de vijfde baan en bijbehorende taxibanen, als de situering van de 35 Ke geluidzone zo duidelijk zijn aangegeven dat appellant er ten tijde van de aankoop van de woning op 24 maart 1994 rekening mee had kunnen houden dat de vijfde baan en bijbehorende taxibanen zou worden aangelegd en dit tot een voor hem nadeliger situatie zou leiden. Voorts acht de rechtbank het hanteren van 18 januari 1994 als datum voor het aannemen van voorzienbaarheid niet in strijd met het beleid van de besliscommissie, zoals neergelegd in het Basisdocument van het Schadeschap en de aanvulling daarop van 5 april 2004. In het Basisdocument is 8 januari 1996, de dag waarop de PKB Schiphol van kracht werd, in beginsel als datum voor het aannemen van voorzienbaarheid is aangewezen. Tevens is echter vermeld dat rekening moet worden gehouden met 18 januari 1994, de dag van tervisielegging van de ontwerp-PKB, aldus de rechtbank.

2.6. Appellant betoogt primair dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de besliscommissie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de planologische verslechtering ten tijde van de aankoop van zijn woning voorzienbaar was en de door hem gestelde schade daarom geheel te zijnen laste mocht worden gelaten. Daartoe stelt hij dat de ontwerp-PKB niet als concreet beleidsstuk kan worden aangemerkt, nu slechts sprake was van een eerste, voorlopige beleidskeuze en zowel de ligging van de vijfde baan met bijbehorende taxibanen, als de situering van de 35 Ke geluidzone indicatief waren. Volgens appellant volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2004 in zaak no. 200304702/1 (JB 2004/206) voorts dat eerst voorzienbaarheid kan worden tegengeworpen wanneer de PKB-procedure volledig is doorlopen. Daarnaast kan een redelijk handelend koper de gevolgen van de beoogde wijziging van de planologische situatie pas overzien nadat het aanwijzingsbesluit in werking is getreden, omdat eerst dan de geluidgrenzen kenbaar zijn waarbinnen van de start- en landingsbaan gebruik mag worden gemaakt. Appellant wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 1997 in zaak no. G09.93.0167, AB 1997, 362.

Subsidiair stelt appellant zich op het standpunt dat op grond van de ontwerp-PKB slechts sprake kan zijn van beperkte voorzienbaarheid, nu niet staande kan worden gehouden dat alle hinder, die heeft geleid tot waardevermindering van de woning op 18 januari 1994 voorzienbaar was.

2.6.1. Wat betreft de voorzienbaarheid van permanente schade, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 26 september 2001 in zaak no. 200005612/1, AB 2001, 379) is het aan te leggen criterium of voor een redelijk denkende en handelende koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in voor hem ongunstige zin zou veranderen. Ook bij tijdelijke hinder dient te worden onderzocht of er voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de woon- en leefsituatie ten gevolge van uitvoeringshandelingen in negatieve zin zou worden gewijzigd.

2.6.2. De procedure tot vaststelling van de PKB Schiphol en Omgeving is afgerond door de publicatie van de PKB in de Staatscourant en tervisielegging daarvan met ingang van 8 januari 1996. Uiterlijk op dat moment was de aanleg en ingebruikneming van de vijfde baan voorzienbaar. De besliscommissie mocht, afhankelijk van de mate van concreetheid van de ontwikkelingen met betrekking tot de aanleg en ingebruikneming van de vijfde baan op een specifieke locatie, ook rekening houden met de ter inzage legging van de ontwerp-PKB op 18 januari 1994. Als de beoogde planologische verandering in een openbaar stuk voldoende concrete vorm heeft gekregen, bestaat voor een redelijk handelend koper aanleiding om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in voor hem ongunstige zin zou veranderen.

De rechtbank heeft in dit verband met juistheid overwogen dat de besliscommissie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de ontwerp-PKB met inbegrip van de bijbehorende kaarten, met name figuur 2, zowel de komst als ligging van de vijfde baan, alsmede de situering van de 35 ke geluidzone zo duidelijk zijn aangegeven, dat appellant ten tijde van de aankoop van de woning op 24 maart 1994, gelet op de situering van deze woning tussen de bestaande Zwanenburglaan en de vijfde baan (Polderbaan), rekening diende te houden met de kans dat ter plaatse de vijfde baan zou worden aangelegd en dit, alsmede de ingebruikneming daarvan, zou leiden tot nadelige wijziging van de situatie ter plaatse van en in de omgeving van zijn woning en tot tijdelijke hinder als gevolg van uitvoeringswerkzaamheden.

Anders dan appellant betoogt volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2004 niet dat voorzienbaarheid eerst kan worden tegengeworpen, wanneer een gehele PKB-procedure is doorlopen. Uit de uitspraak volgt dat in beginsel kan worden uitgegaan van een uiterste datum voor risicoaanvaarding, maar dat het moment voor het aannemen van voorzienbaarheid daarvoor kan liggen en kan variëren, afhankelijk van de mate van concreetheid van de ontwikkelingen op een specifieke locatie. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen, onder meer in eerder genoemde uitspraak van 26 september 2001, is voor het aannemen van risicoaanvaarding niet vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vast staat. Evenmin is vereist dat de schadeveroorzakende maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen in nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het moment van de aankoop van de woning de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot aankoop rekening kon worden gehouden. In zoverre kan ook de verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 1997, nog daargelaten dat in dat geval geen PKB-procedure is gevolgd, maar meteen een aanwijzingsbesluit krachtens de Luchtvaartwet is genomen, appellant niet baten.

2.6.3. Gelet op hetgeen zojuist is overwogen, faalt het betoog dat op grond van de ontwerp-PKB alleen beperkte voorzienbaarheid kan worden aangenomen, omdat de omvang van de nadelige gevolgen van de aanleg en in gebruik name van de vijfde baan niet nauwkeurig vaststond, evenzeer.

2.6.4. De slotsom is dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat de besliscommissie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek om schadevergoeding van appellant moet worden afgewezen, nu de aanleg en ingebruikname van de Vijfde Baan, alsmede de daarmee gepaard gaande tijdelijke hinder in de directe nabijheid van zijn woning voor appellant ten tijde van de aankoop van zijn woning op 24 maart 1994 zodanig voorzienbaar waren dat hij geacht moet worden het risico hiervan te hebben aanvaard.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2006

299