Uitspraak 201004692/1/H3


Volledige tekst

201004692/1/H3.
Datum uitspraak: 15 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging Fietsersbond, gevestigd te Utrecht,
appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 april 2010 in zaak nr. 10/346 in het geding tussen:

de Fietsersbond

en

het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, besloten door plaatsing van verkeersborden B6 en het aanbrengen van haaientanden op het wegdek een voorrangsregeling in te stellen op vijftien fietsoversteken binnen de bebouwde kom van de gemeente Zeewolde, waarbij fietsers voorrang moeten verlenen aan het verkeer op de 50- en 30 km/u-wegen (hierna: het verkeersbesluit).

Bij besluit van 16 februari 2010 heeft het college opnieuw beslist op het door de Fietsersbond tegen het besluit van 3 februari 2009 gemaakte bezwaar en dat bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door de Fietsersbond daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Fietsersbond bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2010, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2010, waar de Fietsersbond, vertegenwoordigd door J. Kamminga en J. van Rijn, en het college, vertegenwoordigd door G.J. van Scherrenburg en J.A.J. Aniba, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

[…].

Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.

Ingevolge artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW), voor zover thans van belang, moet de plaatsing of verwijdering van haaientanden op het wegdek en van het bord B6, zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geschieden krachtens een verkeersbesluit.

Volgens die bijlage duidt bord B6 aan dat voorrang moet worden verleend aan bestuurders op de kruisende weg.

Ingevolge artikel 21 van het BABW vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Paragraaf 4 van Hoofdstuk II van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens (hierna: de Uitvoeringsvoorschriften) bevat, voor zover thans van belang, voorschriften voor de toepassing van bord B6 (verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg).

Volgens die paragraaf wordt bord B6 binnen 30 km/h- en 30 km/h-zones slechts toegepast bij rotondes en bij kruispunten met:

- een vrijliggende busbaan;

- een vrijliggend fietspad;

- een vrijliggend fiets/bromfietspad;

- een hoofdfietsroute, die duidelijk als zodanig herkenbaar is en waarop slechts een ondergeschikte hoeveelheid gemotoriseerd verkeer voorkomt.

2.2. Het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit strekt ertoe dat op de vijftien fietsoversteken waarop dat besluit ziet, fietsers niet langer voorrang hebben, maar voorrang moeten verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. Volgens het college is dat in het belang van de veiligheid op de weg en de bescherming van weggebruikers en passagiers, omdat de praktijk heeft uitgewezen dat juist op deze fietsoversteken onveilige situaties zijn opgetreden, met ongevallen als gevolg. Daarnaast zijn via burgers, scholen en verkeersouders veel klachten binnengekomen over de veiligheid op deze oversteken, aldus het college.

2.3. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Afdeling, terecht overwogen dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.

2.4. De Fietsersbond betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het verkeersbesluit niet in strijd is met de Uitvoeringsvoorschriften, heeft miskend dat de regelgever heeft beoogd de mogelijkheid van voorrang in 30 km/h-zones alleen ten gunste te laten komen van fietsers, bromfietsers en bussen. Ter staving van dat standpunt heeft de Fietsersbond een brief overgelegd van S. Schepel, die naar eigen zeggen betrokken was bij de wijziging van de Uitvoeringsvoorschriften, alsmede een aantal bladzijden uit de Ontwerpwijzer Fietsverkeer van CROW, het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Volgens de Fietsersbond heeft de rechtbank evenzeer miskend dat het verkeersbesluit in strijd is met het beleid zoals neergelegd in het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan uit 2004 (hierna: het GVVP), nu in het GVVP uitdrukkelijk is gekozen voor het regelen van voorrang ten gunste van fietsers.

2.4.1. De mogelijkheid om bord B6 in bepaalde gevallen toe te passen in 30 km/h-zones is sinds 2 oktober 1999 in de Uitvoeringsvoorschriften opgenomen als gevolg van de Wijziging Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens en wijziging diverse andere regelingen (Stcrt. 1999, 188). In de toelichting bij de wijziging van paragraaf 4 van hoofdstuk II van de Uitvoeringsvoorschriften is vermeld dat voorrangswegen niet passen in verblijfsgebieden waar een maximumsnelheid van 30 km/h is vastgesteld, omdat dat in strijd zou zijn met de eis dat duidelijk moet zijn dat de prioriteit in die gebieden niet ligt bij de doorstroming van het verkeer. "In sommige situaties kan het uit het oogpunt van verkeersveiligheid echter wel gewenst zijn de voorrang bij een specifiek kruispunt te regelen (borden B3, B4, B5). Binnen 60 km/h-gebieden is dat niet aan beperkingen gebonden. Binnen 30 km/h-gebieden, waar de snelheden laag zijn en de weggebruikers dus meer tijd hebben om op elkaar te reageren, is dat beperkt tot vijf soorten situaties die staan omschreven bij bord B6", aldus de toelichting.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de redactie van paragraaf 4 van hoofdstuk II van de Uitvoeringsvoorschriften noch de toelichting bij de wijziging van die paragraaf aanknopingspunten biedt voor het standpunt dat in 30 km/h-zones de voorrang alleen ten gunste van fietsers mag worden geregeld. Anders dan Schepel in zijn brief van 10 mei 2010 stelt, wijst het gebruik van het woord "met" in de zinsnede "kruispunten met" niet eenduidig op een uitleg als door de Fietsersbond voorgestaan. Evenmin blijkt uit voormelde toelichting dat de regelgever, zoals Schepel stelt, met de wijziging van paragraaf 4 kennelijk heeft beoogd de voorrang ten gunste van bus of fiets te regelen teneinde het gebruik van deze vervoerswijzen te bevorderen, nu in de toelichting alleen het aspect van de verkeersveiligheid wordt genoemd. Aangezien paragraaf 4 van hoofdstuk II van de Uitvoeringsvoorschriften niet in de weg staat aan een keuze de voorrang in 30 km/h-gebieden ten nadele van fietsers te regelen, kan aan de door de Fietsersbond overgelegde bladzijden uit de 'Ontwerpwijzer Fietsverkeer' van CROW, voor zover daaruit een ander standpunt blijkt, geen betekenis worden toegekend.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het verkeersbesluit niet in strijd is met de Uitvoeringsvoorschriften. Anders dan de Fietsersbond betoogt, is evenmin gebleken van strijd met het gemeentelijk verkeersbeleid. Weliswaar blijkt uit het GVVP het uitgangspunt om fietsoversteeklocaties in de voorrang te brengen, maar, zoals het college terecht aanvoert, voorafgaand aan het nemen van het verkeersbesluit zijn door de raad van de gemeente Zeewolde in het kader van de evaluatie van het GVVP nieuwe beleidsuitgangspunten vastgesteld. Bij besluit van de raad van 27 november 2008 zijn fietsoversteken op 50- en 30 km/h-wegen uit de voorrang gehaald.

Het betoog faalt.

2.5. De Fietsersbond betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn standpunt dat het verkeersbesluit bijdraagt aan de verkeersveiligheid en de uniformiteit van de voorrangsregeling binnen de bebouwde kom, niet deugdelijk heeft onderbouwd. Volgens de Fietsersbond bewerkstelligt het verkeersbesluit juist een onveiligere, minder uniforme en, op een aantal plaatsen, misleidende situatie. Daarnaast heeft het college bij de belangenafweging ten onrechte geen rekening gehouden met de belangen van fietsers ten aanzien van comfort en doorstroming, aldus de Fietsersbond.

2.5.1. Het college heeft aan het verkeersbesluit zowel het aantal ongevallen dat heeft plaatsgevonden op de betrokken fietsoversteken als het subjectieve gevoel van onveiligheid dat bij inwoners van Zeewolde bestaat ten aanzien van deze kruisingen ten grondslag gelegd. Tevens heeft het in aanmerking genomen dat over de oversteken waarbij de automobilist voorrang heeft geen klachten zijn binnengekomen. Voorts heeft het college verwezen naar ervaringen die zijn opgedaan in de gemeente Lelystad, waaruit blijkt dat zich minder ongevallen voordoen als automobilisten voorrang hebben. Gelet hierop mag volgens het college worden aangenomen dat het voor zowel automobilisten als fietsers veiliger wordt en voelt wanneer de fietsoversteken worden aangepast volgens de uitgangspunten van het verkeersbesluit. De rechtbank heeft overwogen dat het college hiermee voldoende heeft onderbouwd dat het verkeersbesluit in het belang is van de veiligheid op de weg en de bescherming van weggebruikers en passagiers. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college de belangen die met het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit zijn gediend, in redelijkheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen die door de Fietsersbond worden behartigd.

De Afdeling ziet in hetgeen door de Fietsersbond naar voren is gebracht geen grond om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Niet is gebleken dat het verkeersbesluit zal leiden tot een blijvend minder uniforme situatie ten aanzien van de voorrangsregeling op fietsoversteken. In het hiervoor vermelde besluit van 27 november 2008 heeft de raad besloten dat fietsers geen voorrang meer hebben op alle fietsoversteken op 50- en 30 km/h-wegen. In het besluit van 16 februari 2010 heeft het college aangekondigd dat ten aanzien van acht kruisingen die per abuis niet zijn opgenomen in het besluit van 3 februari 2009, alsnog een gelijkluidend verkeersbesluit zal worden genomen. De Afdeling acht het aannemelijk dat hierdoor wordt bewerkstelligd dat de voorrangsregeling voor fietsers, overeenkomstig het besluit van de raad van 27 november 2008, duidelijk en uniform zal worden.

Ten aanzien van de gestelde misleiding die zou ontstaan op plaatsen waar een fietsoversteek zonder voorrang voor fietsers naast een zebrapad ligt, heeft het college toegelicht dat het niet haalbaar is om de fietsoversteken en zebrapaden verder uit elkaar te leggen. Anderzijds kunnen voetgangers er tijdens drukke periodes, zoals de haal- en brengperiode van schoolkinderen, juist voor zorgen dat fietsers mee kunnen oversteken, aldus het college. Gelet op deze toelichting hoefde het college naar het oordeel van de Afdeling niet af te wijken van het door hem gehanteerde uitgangspunt dat de voorrangsregeling op de fietsoversteken in het licht van de verkeersveiligheid uniform wordt geregeld.

Het betoog faalt.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010

187-611.