Uitspraak 201002191/1/H1


Volledige tekst

201002191/1/H1.
Datum uitspraak: 8 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante A] en De Zeemleerindustrie Nijmegen B.V. en, [appellant B], gevestigd, onderscheidenlijk wonend, te [woonplaats], en [appellant C], wonend te [woonplaats] (hierna: [appellante] e.a.),

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 januari 2010 in zaak nr. 08/3177 in het geding tussen:

[appellante] e.a.

en

het college van burgemeester en wethouders van Cuijk (hierna: het college).

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college geweigerd aan [appellante A] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van bedrijfsruimten en appartementen op een terrein aan de Kerkstraat, 't Tuigleerstraatje, het Tuigleerplein, de Grotestraat en het Deken van Ackerhof te Cuijk (hierna: het perceel).

Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het het door [appellante] e.a. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 januari 2010, verzonden op 3 februari 2010, heeft de rechtbank het door Regouin e.a. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover het zich richt tegen de weigering bouwvergunning te verlenen wegens strijd met artikel 1, vijfde lid, onderdelen a en c, en artikel 1, achtste lid, van de planvoorschriften, dat besluit in zoverre vernietigd, en voor het overige ongegrond, doch bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit geheel in stand blijven. Op 11 februari 2010 heeft de rechtbank een rectificatie van de aldus gedane uitspraak verzonden. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 april 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.B.Ph. Geeraedts, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W. de Greef, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van 23 appartementen met berging en ongeveer 645 m2 bedrijfsruimte. Op het perceel bevindt zich een fabriekscomplex, waarin tot 1968 een leerlooierij was gevestigd (hierna: het fabriekscomplex).

2.2. Ingevolge artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, gelezen in samenhang met artikel 44, eerste lid, voor zover thans van belang, mag de bouwvergunning eerste fase slechts en moet deze worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Ingevolge artikel 12, derde lid, voor zover thans van belang, blijven de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, buiten toepassing, voor zover de toepassing tot strijd met het bestemmingsplan leidt.

Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.

2.3. [appellante] e.a. hebben voor het eerst ter zitting van de Afdeling, door te wijzen op twee percelen in de omgeving van het perceel die volgens hen vergelijkbaar zijn en waarbij de welstandscommissie een positief advies heeft gegeven, betoogd dat het college met de weigering het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.

Nu niet aannemelijk is dat dat niet eerder had kunnen worden gedaan, kan het betoog wegens strijd met de goede procesorde niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.

2.4. [appellante] e.a. betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het college het advies van de welstandscommissie van 3 januari 2008 (hierna: het welstandsadvies, onderscheidenlijk de welstandscommissie) aan zijn oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand ten grondslag mocht leggen, heeft miskend dat de gebouwen van het fabriekscomplex niet onder het in de Welstandsnota Land van Cuijk (hierna: de welstandsnota) omschreven bebouwingstype H2 vallen, althans toepassing van het daar vermelde criterium verwezenlijking van de bij het bestemmingsplan aan het perceel gegeven bestemming in strijd met artikel 12, derde lid, van de Woningwet onmogelijk maakt.

2.4.1. Het college diende het uiterlijk en de plaatsing van het op te richten bouwwerk te beoordelen aan de hand van de in de welstandsnota opgenomen criteria ten aanzien van het ter plaatse geldende welstandsniveau 1, en de ten aanzien van bebouwingstype H2 vermelde criteria.

Voor zover [appellante] e.a. beogen te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het advies van de welstandscommissie ten onrechte onder meer is gegrond op de hoogte van het bouwplan, omdat het volgens het advies te massaal is, treft dit betoog geen doel. Het advies moet, mede gelet op de ter zitting door het college gegeven toelichting, aldus worden begrepen, dat met de term 'massavorm' wordt bedoeld dat het gebouw als geheel te massaal is en niet dat de hoogte van het op te richten gebouw tot het oordeel leidt dat het bouwplan niet aan redelijke eisen van welstand voldoet.

Het college heeft de weigering onder meer gebaseerd op het advies van de welstandscommissie. Dat advies is met name gebaseerd op toepassing van de criteria in de welstandsnota die betrekking hebben op welstandsniveau 1. Ten aanzien van de toepassing daarvan wordt in de welstandsnota vermeld dat afwijking ervan slechts mogelijk is, wanneer het bouwplan een overduidelijke meerwaarde voor de omgeving krijgt.

Volgens het advies is dit niet het geval, omdat het op te richten gebouw door zijn massa niet op de gebiedskarakteristiek is afgestemd, het in relatie tot de omgeving te grofschalig is en de gevelopbouw, de nokrichting, oriëntatie, kapvorm, dakhellingshoek en profielvorm, evenmin op de gebiedskarakteristiek zijn afgestemd.

Het advies luidt voorts dat de massaliteit van het gebouw niet op de diversiteit in bebouwing die volgens de welstandsnota in gebieden met bebouwingstype H2 wordt nagestreefd is afgestemd. Het bouwplan wijkt af van de criteria, behorend bij bebouwingstype H2, omdat gebruik wordt gemaakt van platte daken en niet van hellende daken die zijn bedekt met riet of pannen, en de raamopeningen voor een groot deel horizontaal in plaats van verticaal zijn geplaatst, aldus het advies.

De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden om appellanten te volgen in het betoog dat de welstandsnota en het advies van de welstandscommissie de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt frustreren. Nota en advies sluiten een bouwplan met een massa waarvoor bouwvergunning is gevraagd niet uit. Zij heeft hen terecht evenmin gevolgd in het betoog dat het welstandsadvies onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en het college daarom niet op basis van dat advies mocht oordelen dat het bouwplan niet aan redelijke eisen van welstand voldoet. Het betoog faalt.

2.5. Nu het college de bouwvergunning eerste fase moest weigeren, omdat het bouwplan in strijd is met artikel 56a, tweede lid, gelezen in verbinding met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, behoeft het betoog van [appellante] e.a. dat de rechtbank heeft miskend dat de aanhef van artikel 1, vijfde lid, van de planvoorschriften onvoldoende duidelijk en concreet is geformuleerd om als aanvullend toetsingskader voor de bouwaanvraag te kunnen dienen geen bespreking.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Huijben
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010

313-619.