Uitspraak 200602133/1


Volledige tekst

200602133/1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/481 en AWB 06/794 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur), voor zover thans van belang, aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van het gebouw [locatie] te Amsterdam.

Bij besluit gedagtekend 27 december 2005, volgens aantekening verzonden op 25 januari 2006, heeft het dagelijks bestuur, voor zover thans van belang, het daartegen door [4 partijen] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de bij besluit van 9 augustus 2005 afgegeven bouwvergunning, bekend onder nummer F0/05/0445, ingetrokken wat betreft de gewaarmerkte tekeningen 01 en 02, en, op basis van de gewijzigde bouwtekeningen H01 en H02, alsnog vrijstelling en bouwvergunning verleend.

Bij uitspraak van 7 maart 2006, verzonden op 8 maart 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 3 en 4 april 2006.

Bij brief van 28 juni 2006 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2006, waar appellant in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. Dirkse en R. van den Brink, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant bestrijdt het aan de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep ten grondslag liggende oordeel van de voorzieningenrechter dat hij geen, althans niet tijdig, bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 9 augustus 2005. Appellant stelt zich in dit verband op het standpunt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de, bij beslissing van 27 december 2005, met vrijstelling verleende bouwvergunning en dat zijn beroep derhalve ontvankelijk is.

2.2. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Er bestaat geen grond om te oordelen dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Appellant kon daarom gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), geen beroep instellen tegen het op bezwaar genomen besluit. De omstandigheid dat appellant bij brief van 1 februari 2006 bij het dagelijks bestuur bezwaar heeft gemaakt tegen de bij de beslissing van 27 december 2005, op basis van gewijzigde bouwtekeningen, verleende bouwvergunning doet aan het voorgaande niet af.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 april 1995 in zaak no. H01.94.0076 (BR 1995, p. 669) is het bestuursorgaan gerechtigd, en in bepaalde gevallen zelfs verplicht, om de indiener van een bouwaanvraag in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van de bouwvergunning worden weggenomen. Indien de wijziging van de oorspronkelijke aanvraag echter zodanig ingrijpend is dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken, dient daarvoor een nieuwe bouwaanvraag te worden gedaan.

Er is geen grond voor het oordeel dat de hangende bezwaar aangepaste bouwtekeningen strekken tot een zodanige wijziging dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwplan bouwkundig gezien ongewijzigd is gebleven en alleen voorziet in een gewijzigde invulling van het gebruik van het souterrain, in die zin dat dit meer overeenkomt met het gebruik, dat plaatsvond vóór de verlening van de bij besluit van 9 augustus 2005 verleende bouwvergunning. Derhalve behoefde voor het bouwplan zoals dat bij de beslissing op bezwaar is vergund, geen nieuwe aanvraag te worden ingediend. De conclusie is dan ook dat het besluit van 27 december 2005 een beslissing op bezwaar is en geen primair besluit, zodat voor appellant hiertegen geen mogelijkheid tot bezwaar openstond.

2.3. Voor zover appellant voorts betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het beroep mede is ingesteld namens [6 partijen], faalt dit betoog eveneens nu namens hen geen rechtsgeldig beroepschrift is ingediend. De omstandigheid dat, zoals appellant ook ter zitting heeft erkend, in dit verband sprake is geweest van een administratieve fout van zijn kant, kan aan het voorgaande niet afdoen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2006

218-503.