Uitspraak 200903363/1/R2


Volledige tekst

200903363/1/R2.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], en anderen,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], en anderen,
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], en anderen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hadeco Doetinchem B.V., gevestigd te Doetinchem, en andere (hierna: Hadeco en andere),

en

de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Het Loo 2007" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2009, [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2009, [appellant sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2009, [appellant sub 4] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2009, en Hadeco en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2009, beroep ingesteld. Hadeco en andere hebben de gronden van hun beroep aangevuld bij brief van 13 juli 2009.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], de raad, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] en anderen hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 3] en anderen en Hadeco en andere hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2010, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 4] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], Hadeco en andere, vertegenwoordigd door mr. F.G. van Dam, advocaat te Rotterdam, en [directeur], en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, ing. E. Wentink, drs. P.C. Drenth en ing. B.H.K. Stokman, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de Stichting Sité Woondiensten, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem en ir. L.J.A.M. Kuppens.

2.1. Overwegingen

Intrekkingen

2.2. Hadeco en andere hebben ter zitting hun beroepsgronden met betrekking tot de in artikel 7, vijfde lid, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid, het plandeel met de bestemming "Cultuur en Ontspanning", de in het luchtkwaliteitonderzoek gehanteerde voertuigcategorieën en hun beroepsgrond dat naar aanleiding van het rapport "Aanvullend akoestisch onderzoek 't Lookwartier Doetinchem" van 9 maart 2009 opnieuw de uniforme openbare voorbereidingsprocedure diende te worden doorlopen ingetrokken.

Ontvankelijkheid

2.3. Het plan maakt volgens [appellant sub 1] ten onrechte bebouwing mogelijk binnen een strook grond van tien meter breed op de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Deze strook wordt door vleermuizen gebruikt als migratieroute, zodat bebouwingsmogelijkheden voor deze gronden volgens [appellant sub 1] in strijd zijn met de Habitatrichtlijn.

2.3.1. Het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen de bebouwingsmogelijkheden binnen de strook grond op de percelen [locatie 1] en [locatie 2], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij terzake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich hier niet voor.

Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

Het plan

2.4. Het plan is voor een deel conserverend van aard en maakt daarnaast de bouw van verschillende woningen mogelijk. Voorts voorziet het plan in de aanleg van een nieuwe hoofdontsluitingsweg, de Ruimzichtlaan.

Verkeer

2.5. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de verkeersbelasting op het van noord naar zuid lopende deel van de Ds. Van Dijkweg ernstig zal toenemen als gevolg van de aanleg van de Ruimzichtlaan. Dit zal toenemende onveiligheid met zich brengen voor fietsers. Zij betogen dat dit gedeelte van de Ds. Van Dijkweg dient te worden afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.

2.5.1. De raad heeft uiteengezet dat de Ds. Van Dijkweg zal worden aangewezen als 30 km/uur weg. Voorts zal het verkeer op het van noord naar zuid lopende deel van de Ds. Van Dijkweg niet toenemen, aldus de raad. Weliswaar zal de Ds. Van Dijkweg wegens bereikbaarheid niet worden afgesloten, maar de weg zal volgens de raad duurzaam veilig worden ingericht met aparte fietsstroken voor fietsers.

2.5.2. Het plan voorziet onder meer in de aanleg van de Ruimzichtlaan. Volgens de plantoelichting zal de Ruimzichtlaan een deel van de verkeersfunctie van de Hofstraat gaan overnemen. De Ds. Van Dijkweg zal voornamelijk gaan fungeren als erftoegangsweg. Uit de prognoses van de verkeersintensiteiten die aan het plan ten grondslag liggen volgt dat het verkeer op het van noord naar zuid lopende deel van de Ds. Van Dijkweg niet zal toenemen ten gevolge van de aanleg van de Ruimzichtlaan. Deze prognoses zijn berekend met het verkeersmodel van de gemeente Doetinchem. Volgens het deskundigenbericht kleven aan het gehanteerde verkeersmodel niet dusdanige gebreken dat de raad zich daarop niet heeft kunnen baseren. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat het verkeer op het van noord naar zuid lopende deel van de Ds. Van Dijkweg ten gevolge van de Ruimzichtlaan niet zal toenemen.
Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat de situatie ter plaatse van de Ds. Van Dijkweg onveilig zal worden voor fietsers, overweegt de Afdeling dat deze weg volgens het deskundigenbericht een dwarsprofiel van minimaal 10,2 meter dient te hebben. Met een dergelijke breedte kan naast de weg en een tweerichtingsfietspad worden aangelegd. De Ds. Van Dijkweg heeft een breedte van ongeveer 11 meter. Gelet hierop kan de Ds. Van Dijkweg volgens het deskundigenbericht duurzaam veilig worden aangelegd. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voornoemde conclusie uit het deskundigenbericht niet aannemelijk te achten.

Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat de Ds. Van Dijkweg dient te worden afgesloten voor gemotoriseerd verkeer, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals hiervoor reeds overwogen is ten gevolge van het plan geen toename van het verkeer op de Ds. Van Dijkweg te verwachten. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan had dienen te voorzien in de afsluiting van de Ds. Van Dijkweg voor gemotoriseerd verkeer.

2.6. [appellant sub 4] en anderen betogen dat ten gevolge van de aanleg van de Ruimzichtlaan de verkeerssituatie ter plaatse van hun woningen zal verslechteren. De doorstroming op de Ds. Van Dijkweg zal stagneren door een toename van het aantal verkeersbewegingen. Dit zal onveilige situaties met zich brengen bij het op- en afrijden van hun percelen, aldus [appellant sub 4] en anderen.

2.6.1. Volgens het deskundigenbericht zal de verkeersintensiteit op het gedeelte van de Ds. Van Dijkweg ter hoogte van de woningen van [appellant sub 4] en anderen iets toenemen ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Deze geringe verkeerstoename zal volgens het deskundigenbericht geen nadelige gevolgen voor [appellant sub 4] en anderen met zich brengen. Met betrekking tot hun vrees dat ter hoogte van hun woningen opstoppingen zullen ontstaan door een toename van de verkeersdruk, heeft de raad naar voren gebracht dat de verkeerslichten zo zullen worden afgesteld dat er rustpauzes ontstaan. Volgens het deskundigenbericht zullen [appellant sub 4] en anderen gelet hierop voldoende gelegenheid hebben de Ds. Van Dijkweg op- en af te rijden. Daarnaast staat in het deskundigenbericht vermeld dat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 4] en anderen een zichtafstand bestaat die voldoende stopzicht garandeert om veilig een inrit op te kunnen rijden. In hetgeen [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding het deskundigenbericht op dit punt niet aannemelijk te achten.

2.7. [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] en anderen vrezen voorts een ernstige toename van het verkeer op de Kruisbergseweg en het van oost naar west lopende gedeelte van de Ds. Van Dijkweg ten gevolge van de aanleg van de Ruimzichtlaan. Volgens hen heeft het gemeentebestuur onvoldoende duidelijk gemaakt hoe de verkeersafwikkeling geregeld zal worden. In dit verband wijzen zij erop dat de Kruisbergseweg reeds zeer druk en met name voor fietsers zeer onveilig is.

2.7.1. De raad heeft uiteengezet dat verkeer dat langs de Velswijkseweg Doetinchem binnenkomt met een bocht naar de Haareweg zal worden geleid. De verwachting is dat een mogelijke toename van het verkeer door de aanleg van de Ruimzichtlaan op deze manier kan worden genivelleerd. Ten gevolge van het plan is volgens de raad op de Kruisbergseweg dan ook geen onaanvaardbare verkeerssituatie te verwachten.

2.7.2. Volgens het deskundigenbericht zal de verkeersintensiteit ter plaatse van de Kruisbergseweg en de Loolaan ten gevolge van het plan iets toenemen. Door de aanleg van een bocht van de Velswijkseweg naar de Haareweg wordt getracht een gelijke verdeling te realiseren tussen het verkeer dat vanaf de Velswijkseweg langs de Haareweg en de Kruisbergseweg zal rijden. Volgens het deskundigenbericht is het aannemelijk dat na aanleg van deze bocht de verdeling van het verkeer over de Haareweg en de Kruisbergseweg ongeveer gelijk is. Ter zitting heeft de raad verklaard dat indien blijkt dat deze gelijke verdeling van het verkeer niet wordt gerealiseerd extra maatregelen zullen worden getroffen om de Kruisbergseweg te ontlasten. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat ten gevolge van het plan het verkeer op de Kruisbergseweg dusdanig zal toenemen dat dit tot onaanvaardbare verkeerssituaties zal leiden. Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat om de veiligheid voor het fietsverkeer op de Kruisbergseweg te verbeteren ter plaatse fietsvoorzieningen zullen worden gerealiseerd.

2.8. Hadeco en andere vrezen dat hun bedrijven ten gevolge van het plan slecht bereikbaar zullen zijn. De verkeersdruk op de Keppelseweg zal volgens Hadeco en andere dusdanig toenemen dat verkeer van en naar hun bedrijven bij het in- en uitrijden zal worden gehinderd.

2.8.1. De raad heeft uiteengezet dat de verkeersregelingsinstallaties zo zullen worden afgesteld dat er geen problemen ontstaan met betrekking tot de bereikbaarheid van de bedrijven.

2.8.2. Volgens het deskundigenbericht zal de verkeersintensiteit ter plaatse van de Keppelseweg iets toenemen ten gevolge van het plan ten opzichte van de autonome ontwikkelingen. Deze geringe verkeerstoename zal volgens het deskundigenbericht geen gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van de bedrijven van Hadeco en andere.

Voorts zal ten gevolge van het plan op ongeveer 120 meter van de bedrijven van Hadeco en andere het kruispunt van de Keppelseweg en de Ruimzichtlaan komen te liggen. De verplaatsing van dit kruispunt zou ertoe kunnen leiden dat het verkeer op de Keppelseweg de in- en uitrit naar de percelen van Hadeco en andere zal blokkeren. Indien de verkeersinstallatie goed wordt afgesteld kan volgens het deskundigenbericht de bereikbaarheid voldoende worden gegarandeerd. In hetgeen Hadeco en andere hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding het deskundigenbericht op dit punt niet aannemelijk te achten.

Geluid

2.9. [appellant sub 4] en anderen betogen dat de uitgangspunten van de rapporten "Akoestisch onderzoek 't Lookwartier Doetinchem" en "Aanvullend akoestisch onderzoek 't Lookwartier Doetinchem" van ER Milieu & Planologie van 21 december 2009 en 9 maart 2009 (hierna: het akoestisch onderzoek en het aanvullend akoestisch onderzoek) niet overeenstemmen met hetgeen in het plan wordt mogelijk gemaakt. Zij wijzen erop dat in het aanvullend akoestisch onderzoek is uitgegaan van de realisering van woonblokken langs het noordelijk deel van de Ruimzichtlaan terwijl in het plan ter plaatse een kleiner bouwvlak met de bestemming "Maatschappelijk" is opgenomen. Gelet hierop zijn de uitkomsten van deze onderzoeken met betrekking tot de geluidbelasting van de woningen aan de [locaties 3, 4 en 5] ten gevolge van de Ruimzichtlaan onvoldoende representatief, aldus [appellant sub 4] en anderen.

2.9.1. Ten behoeve van het plan is akoestisch onderzoek verricht naar de gevolgen van de Ruimzichtlaan voor de geluidbelasting ten gevolge van de Ds. Van Dijkweg op de woningen aan deze weg. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het akoestisch onderzoek en het aanvullend akoestisch onderzoek. Blijkens bijlage 2 bij het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de realisering van aaneengesloten woonblokken langs het noordelijk deel van de Ruimzichtlaan. Blijkens de planverbeelding maakt het plan ter plaatse echter binnen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" een kleiner bouwvlak mogelijk. In het akoestisch onderzoek en het aanvullend akoestisch onderzoek zijn de gevolgen van de aanleg van de Ruimzichtlaan voor de geluidbelasting ten gevolge van de Ds. Van Dijkweg onderzocht. De directe geluidbelasting ten gevolge van de Ruimzichtlaan is in dit onderzoek niet bezien. Naar het oordeel van de Afdeling is de bebouwing aan het noordelijk deel van de Ruimzichtlaan niet van invloed op de geluidbelasting van de Ds. Van Dijkweg op de woningen aan de Ds. Van Dijkweg, nu deze bebouwing is gelegen aan de andere zijde van de woningen. In de omstandigheid dat ter plaatse van de Ruimzichtlaan is uitgegaan van andere bebouwing dan waarin het plan voorziet, ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de uitkomsten van het akoestisch onderzoek en het aanvullend akoestisch onderzoek onvoldoende representatief zouden zijn.

2.10. [appellant sub 3] en anderen betogen daarnaast dat de uitgangspunten van het aanvullend akoestisch onderzoek modelmatig en onvoldoende duidelijk zijn. Hiertoe voeren zij aan dat ten onrechte is uitgegaan van daggemiddelden.

2.10.1. De raad heeft geen aanleiding gezien om het aanvullend akoestisch onderzoek op dit punt onvoldoende representatief te achten.

2.10.2. [appellant sub 3] en anderen hebben niet nader geconcretiseerd welke uitgangspunten zij onvoldoende duidelijk achten. Voorts ziet de Afdeling in de enkele omstandigheid dat de berekeningen ten behoeve van het aanvullend akoestisch onderzoek met een model zijn uitgevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het aanvullend akoestisch onderzoek onvoldoende representatief zou zijn. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat voor de normstelling van de Wgh ten aanzien van een bestemmingsplan de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau bepalend is. Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt onder de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB met betrekking tot een weg de hoogste van de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00-19.00 uur (dag) en de met 10 dB verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00-07.00 uur (nacht) verstaan. Niet is gebleken dat in het akoestisch onderzoek van onjuiste waarden is uitgegaan.

2.11. [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 2] en anderen vrezen dat de aanleg van de Ruimzichtlaan zal leiden tot onaanvaardbare geluidbelasting op hun woningen ten gevolge van de Ds. Van Dijkweg. [appellant sub 4] en anderen en Hadeco en andere betogen in dit verband dat ten onrechte geen hogere grenswaarden zijn vastgesteld voor de woningen aan de [locatie 3 en 4]. [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 2] en anderen en Hadeco en andere betwisten de conclusie uit het aanvullend akoestisch onderzoek dat de geluidbelasting met 4 dB zal afnemen door geluidreducerend asfalt op de Ds. Van Dijkweg. Volgens hen is onvoldoende duidelijk of de geluidsreducerende werking van dit asfalt behouden blijft gedurende meerdere jaren. In dit verband wijzen [appellant sub 4] en anderen op een in opdracht van hen door Peutz opgestelde notitie, waarin wordt geconcludeerd dat de geluidreducerende werking 0,6 dB per jaar zal afnemen. Voorts is volgens [appellant sub 4] en anderen onvoldoende gewaarborgd dat dit asfalt daadwerkelijk zal worden gebruikt. Gelet op het voorgaande is de raad ten onrechte uitgegaan van een afname van de geluidbelasting met 4 dB van de geluidbelasting ten gevolge van de Ds. Van Dijkweg. Volgens [appellant sub 4] en anderen is derhalve sprake van een reconstructie van de Ds. Van Dijkweg in de zin van de Wet geluidhinder.

2.11.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de woningen aan de Ds. Van Dijkweg geen hogere grenswaarden behoeven te worden vastgesteld, nu geen sprake is van een reconstructie van deze weg. De raad heeft uiteengezet dat de Ruimzichtlaan en de Ds. Van Dijkweg worden aangelegd met geluidreducerend asfalt, waardoor de geluidbelasting ten gevolge van de Ds. Van Dijkweg op de woningen aan deze weg gelijk zal blijven.

2.11.2. Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) wordt in deze wet onder reconstructie van een weg verstaan: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidbelasting vanwege de weg in het toekomstige maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.

2.11.3. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh dient te worden uitgegaan van de fysieke wijziging van de weg en de gevolgen die deze wijziging met zich brengt voor de geluidbelasting. Uit het aanvullend akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Ds. Van Dijkweg ter plaatse van de woningen van [appellant sub 4] en anderen zal toenemen met 4 dB naar een geluidbelasting van 60 en 59 dB. Na het aanbrengen van stil asfalt op de Ruimzichtlaan en de Ds. Van Dijkweg zal volgens het aanvullend akoestisch onderzoek een geluidreductie van ongeveer 4 dB worden bereikt. Nu de voorziene fysieke wijzigingen aan de Ds. Van Dijkweg, waaronder het aanbrengen van stil asfalt, niet leiden tot een verhoging van de geluidbelasting ten gevolge van de Ds. Van Dijkweg op de woningen langs deze weg is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh. Nu geen sprake is van een reconstructie van de Ds. Van Dijkweg in de zin van de Wgh bestaat op grond van deze wet geen verplichting tot het vaststellen van hogere grenswaarden voor de woningen van [appellant sub 4] en anderen in verband met de geluidbelasting ten gevolge van deze weg.

2.11.4. Vaststaat dat de geluidreducerende werking van geluidreducerend asfalt in de loop van de jaren zal afnemen. In de in bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 beschreven Standaardrekenmethode II is het effect van een toename van de geluidbelasting door veroudering van het wegdek verdisconteerd, doordat de emissiegetallen van het referentiewegdek worden bepaald op grond van meetgegevens van referentiewegdekken van verschillende leeftijden. Blijkens het aanvullend akoestisch onderzoek is dit onderzoek verricht met behulp van de Standaardrekenmethode II, zodat bij de berekening van de geluidbelasting ten gevolge van de Ds. Van Dijkweg rekening is gehouden met de afname van de geluidreducerende werking van het geluidreducerend asfalt. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de gehanteerde geluidreductie van 4 dB door de toepassing van stil asfalt leidt tot een onderschatting van de geluidbelasting.

Overigens heeft de raad ter zitting toegezegd dat de geluidreducerende werking van het asfalt regelmatig zal worden gecontroleerd. Indien blijkt dat het asfalt bij een maximale snelheid van 50 km/u niet langer de gewenste geluidreductie oplevert, zal het asfalt worden schoongemaakt en zo nodig worden vervangen.

2.11.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 4] en anderen dat onvoldoende is gewaarborgd dat het geluidreducerende asfalt daadwerkelijk zal worden aangelegd, overweegt de Afdeling dat in het besluit tot vaststelling van het plan is opgenomen dat de aanleg van de Ruimzichtlaan en de aansluitingen worden uitgevoerd met het type stil asfalt als genoemd in het akoestisch onderzoek. Voorts is in de aannemersovereenkomst opgenomen dat de Ds. Van Dijkweg met stil asfalt zal worden uitgevoerd. Eveneens zijn afspraken gemaakt over de aanleg en de kwaliteit van het asfalt. Deze afspraken zijn vastgelegd in het bestek en de aannemersovereenkomst. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling de aanleg van het geluidreducerend asfalt voldoende gewaarborgd.

2.12. [appellant sub 4] en anderen betogen voorts dat ten aanzien van hun woningen ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de cumulatieve geluidbelasting van de Ruimzichtlaan en kruisende en parallel lopende wegen.

2.12.1. De raad heeft uiteengezet dat slechts een verplichting bestaat tot het berekenen van de cumulatieve geluidbelasting indien de grenswaarden uit de Wet geluidhinder worden overschreden. Daarvan is volgens de raad geen sprake, zodat de cumulatieve geluidbelasting ter plaatse van de woningen van [appellant sub 4] en anderen bij de vaststelling van het plan niet is beoordeeld.

2.12.2. In artikel 110f, eerste lid, van de Wgh, voor zover thans van belang, is bepaald dat, indien afdeling 2 en 4 van hoofdstuk VI van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde van toepassing is op woningen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidzones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74, 106b en 108 van deze wet en artikel 25a van de Luchtvaartwet, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in één of meer hiervoor genoemde geluidzones alsmede in een gebied waarvoor met het oog op de geluidbelasting toepassing is gegeven aan artikel 8.5, derde lid, van de Wet luchtvaart, degene die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek ter plaatse van die woningen overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels, tevens onderzoek dient te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.

Ingevolge artikel 110f, derde lid, voor zover thans van belang, is het eerste lid enkel van toepassing indien voor een woning, ander geluidgevoelig gebouw of geluidgevoelig terrein:

a. een hogere genswaarde zal worden vastgesteld, en

b. voor dezelfde woning de geluidbelasting vanwege tenminste een andere geluidsbron als bedoeld in het eerste lid, in de toekomstige situatie de voorkeursgrenswaarde overschrijdt.

Nu voornoemde situatie zich in dit geval niet voordoet, bestaat op grond van de Wgh geen verplichting tot het verrichten van onderzoek naar de cumulatieve effecten van de Ruimzichtlaan en de kruisende en parallel lopende wegen. Niettemin kunnen zich ook buiten de gevallen waarin de Wgh voorschrijft onderzoek te verrichten naar de cumulatieve geluidbelasting gevallen voordoen waarin rekening moet worden gehouden met een negatieve invloed van cumulatieve geluidbelasting op het woon- en leefklimaat ter plaatse van bepaalde woningen. Ten einde een goede afweging te maken in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in die gevallen onderzoek te worden verricht naar de cumulatieve geluidbelasting op de gevel van de betrokken woningen. Hiertoe bestond in het onderhavige geval te meer aanleiding nu uit het aanvullend akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting afkomstig van de Ds. Van Dijkweg ter plaatse van de woningen van [appellant sub 4] en anderen zowel voor als na de realisering van de aansluiting van de Ruimzichtlaan op deze weg met 55 en 56 dB de richtwaarde van 48 dB uit de Wgh overschrijdt. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.12.3. Inmiddels is in opdracht van de raad door Ecopart aanvullend akoestisch onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai 1e fase" van 19 januari 2010. Bij dit onderzoek is de cumulatieve geluidbelasting van de Ruimzichtlaan en de overige wegen op de woningen aan de Ds. Van Dijkweg bezien. De gecumuleerde geluidbelasting op de voorgevels bedraagt maximaal 57 dB en op de zijgevels 53 en 56 dB. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een dergelijke gecumuleerde geluidbelasting in een stedelijke omgeving aanvaardbaar geacht kan worden. De Afdeling is van oordeel dat de raad bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot dit standpunt heeft kunnen komen.

Nu gelet op het voorgaande het geconstateerde gebrek is hersteld, hoeft dit niet in de weg te staan aan het in stand laten van de rechtsgevolgen van het plan, voor zover dat dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet dan ook aanleiding de overige beroepsgronden gericht tegen dit plandeel hierna te bespreken.

2.13. [appellant sub 4] en anderen betogen voorts dat hun woningen ten gevolge van het plan ten onrechte geen geluidluwe zijde meer zullen hebben, nu aan de achterzijde van hun woningen de Ruimzichtlaan zal worden aangelegd.

2.13.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de geluidbelasting aan de achterzijde van de woningen weliswaar zal toenemen, maar dat de voorkeursgrenswaarde niet zal worden overschreden.

2.13.2. In de Wet geluidhinder is geen verplichting opgenomen met betrekking tot het garanderen van een geluidluwe zijde voor woningen. Nu de geluidbelasting ten gevolge van de Ruimzichtlaan op de woningen van [appellant sub 4] en anderen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet zal overschrijden, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 4] en anderen op dit punt hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat ter plaatse van deze woningen geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

2.14. [appellant sub 2] en anderen betogen dat ten onrechte geen duidelijkheid bestaat omtrent het antwoord op de vraag of het binnengeluidniveau van 33 dB ter plaatse van hun woningen aan de Ds. Van Dijkweg zal kunnen worden gehaald. In dit verband wijzen [appellant sub 4] en anderen erop dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de binnenwaarden van hun woningen. Volgens [appellant sub 4] en anderen dient een dergelijk onderzoek alsnog te worden verricht.

2.14.1. De raad heeft uiteengezet dat nu voor de woningen aan de Ds. Van Dijkweg geen hogere grenswaarden behoeven te worden vastgesteld, de verplichting tot het treffen van geluidwerende maatregelen om de binnenwaarde van 33 dB te waarborgen is komen te vervallen.

2.14.2. Ingevolge artikel 111a, eerste lid, van de Wgh, voor zover hier van belang, treffen, indien met betrekking tot de gevels van aanwezige woningen voor de eerste maal een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege de weg als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt.

Nu de geluidbelasting ten gevolge van de Ruimzichtlaan op de woningen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4] en anderen de voorkeursgrenswaarde niet zal overschrijden, behoefden voor deze woningen geen hogere grenswaarden te worden vastgesteld. Ten aanzien van deze woningen geldt derhalve niet de verplichting tot het treffen van geluidwerende maatregelen om een binnenwaarde van ten hoogste 33 dB te bevorderen, zoals opgenomen in artikel 111a van de Wgh. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft kunnen afzien van een onderzoek naar het binnengeluidniveau van deze woningen.

2.15. [appellant sub 3] en anderen betogen voorts dat als gevolg van de aansluiting van de Ruimzichtlaan op de Ds. Van Dijkweg de ontsluiting van het parkeerterrein achter hun woningen, dat volgens hen wordt gebruikt door het nabijgelegen hotel waarin regelmatig feesten worden gegeven, zal worden verplaatst en zal worden gerealiseerd direct achter hun woningen. Zij vrezen dat dit zal leiden tot geluidoverlast. Deze verplaatsing van de ontsluiting is volgens [appellant sub 3] en anderen in strijd met eerder gemaakte afspraken met het gemeentebestuur en zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Voorts voeren zij aan dat de ontsluiting van het parkeerterrein ten onrechte niet bij het aanvullend akoestisch onderzoek is betrokken.

2.15.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontsluiting van het parkeerterrein noodzakelijkerwijs diende te worden aangepast, om het verkeer op de aansluiting van de Ruimzichtlaan op de Ds. Van Dijkweg goed te kunnen afwikkelen. Voorts heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat enerzijds geen wettelijke verplichting bestaat tot het verrichten van onderzoek naar de geluidbelasting van het parkeerterrein, anderzijds is de geluidbelasting ten gevolge van het parkeerterrein volgens de raad ondergeschikt aan die van het wegverkeer. Evenwel is inmiddels onderzoek verricht naar de geluidbelasting ten gevolge van de parkeerplaats, waaruit volgt dat deze onder de 50 dB(A) blijft, aldus de raad.

2.15.2. De Wgh bevat geen verplichting om onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting op de woningen van [appellant sub 3] en anderen ten gevolge van het parkeerterrein. Dit laat naar het oordeel van de Afdeling onverlet dat de geluidbelasting ten gevolge van het parkeerterrein en de ontsluiting daarvan negatieve invloed kan hebben op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3] en anderen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het parkeerterrein direct aan de percelen van [appellant sub 3] en anderen zal grenzen. Nu de raad dit aspect niet heeft betrokken bij de belangenafweging is de Afdeling van oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan in zoverre is genomen in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.15.3. In opdracht van de raad is door Ecopart B.V. onderzoek verricht naar de akoestische gevolgen van het parkeerterrein en de verplaatsing van de ontsluiting voor onder meer de woningen van [appellant sub 3] en anderen. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai, 't Lookwartier Doetinchem" van 22 december 2009. In het rapport wordt geconcludeerd dat de verplaatsing van de ontsluiting van het parkeerterrein weliswaar een toename van de geluidbelasting op de woningen aan de Loolaan met zich brengt, maar dat de geluidbelasting lager blijft dan 50 dB(A). Volgens het deskundigenbericht zal de geluidbelasting ten gevolge van de verplaatsing van de ontsluiting van het parkeerterrein niet dusdanig toenemen dat sprake is van onvoldoende waarborgen voor een goede leefomgeving. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voornoemde conclusie uit het deskundigenbericht niet aannemelijk te achten. Nu gelet op het voorgaande het geconstateerde gebrek is hersteld, hoeft dit niet in de weg te staan aan het in stand laten van de rechtsgevolgen van het plan, voor zover dat dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet dan ook aanleiding de overige beroepsgronden gericht tegen dit plandeel hierna te bespreken.

2.16. Hadeco en andere voeren aan dat de exploitatie van hun bedrijven gepaard gaat met geluidemissie. Het plan voorziet volgens hen ten onrechte in woningbouw in de nabijheid van deze bedrijven. Hadeco en andere vrezen dat zij hun bedrijfsactiviteiten ten gevolge van het plan niet meer kunnen voortzetten, omdat de geluidbelasting op deze woningen te hoog zal zijn en zij niet meer kunnen voldoen aan het Activiteitenbesluit. In dit verband betogen zij dat de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek "Gemeente Doetinchem- bouwplan 't Lookwartier" van Schoonderbeek en Partners Advies B.V. van 18 oktober 2007 (hierna: het onderzoek van SPA) onjuist zijn. Zij wijzen in dit kader op de in hun opdracht door Peutz opgestelde rapporten "Akoestische aspecten Lookwartier" van 23 juni 2008 en "Hadeco Doetinchem; Akoestische aspecten woningen bestemmingsplan het Loo 2007" van 24 november 2008 (hierna: de onderzoeken van Peutz). Volgens Hadeco en andere kan gelet op deze onderzoeken niet worden volstaan met een geluidscherm van drie meter hoog. In dit verband wijzen zij erop dat er in het onderzoek van SPA ten onrechte van is uitgegaan dat na 19:00 uur geen sprake meer zou zijn van bedrijfsactiviteiten bij Carwash de Achterhoek B.V. (hierna: Carwash).

Hadeco en andere betogen voorts dat het ter plaatse realiseren van een geluidscherm van 6 meter hoog, waarvoor op grond van artikel 3, tweede lid, onder b, sub 4, een ontheffing kan worden verleend, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot het geluidscherm voeren Hadeco en andere verder aan dat vanwege de situering van Carwash ontsluiting van dit bedrijf ter plaatse van het geluidscherm noodzakelijk is. Onduidelijk is wat de gevolgen hiervan zullen zijn voor de geluidbelasting op de woningen. Daarnaast wijzen zij erop dat het verkeer van en naar Carwash dat van deze ontsluiting gebruik zal maken niet bij de onderzoeken is betrokken. Daarnaast is een deel van de grond waarop het geluidscherm zal worden gerealiseerd thans nog niet in eigendom van de gemeente, aldus Hadeco en andere.

2.16.1. Volgens de raad kan worden volstaan met een scherm met een hoogte van drie meter. Een hogere muur kan uitsluitend op basis van een ontheffing worden gerealiseerd. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is gekozen voor een combinatie van een drie meter hoge muur en dove gevels bij de nieuwe woningen, aldus de raad. Voorts heeft de raad uiteengezet dat een maatwerkvoorschrift is vastgesteld, waarin hogere grenswaarden voor een aantal woningen zijn vastgesteld. Nu aan deze grenswaarden kan worden voldaan, worden Hadeco en andere volgens de raad niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

2.16.2. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de geluidbelasting ten gevolge van Hadeco en andere op de woningen in de omgeving van deze bedrijven. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het onderzoek van SPA. In het onderzoek van SPA wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting op de nieuwe woningen in de omgeving van Hadeco en andere kan oplopen tot 57 dB(A), hetgeen 7 dB(A) hoger is dan de in het Activiteitenbesluit voorgeschreven voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). In het onderzoek van SPA wordt geconcludeerd dat de gemeente een geluidscherm zal plaatsen. Indien de geluidbelasting dan nog te hoog zal zijn, zullen nadere maatregelen moeten worden getroffen, aldus het onderzoek van SPA.

2.16.3. Naar aanleiding van de in opdracht van Hadeco en andere uitgevoerde onderzoeken van Peutz is door SPA een nader akoestisch onderzoek verricht met betrekking tot de geluidbelasting van Hadeco en andere op de voorziene woningen. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Advies milieuzonering en geluid in relatie met de maatwerkprocedure Hoegen Dijkhof (Carwash) in Doetinchem" van 25 maart 2009 (hierna: het onderzoek van SPA ten behoeve van de maatwerkprocedure). Bij dit onderzoek is uitgegaan van de uitgangspunten zoals deze zijn opgenomen in de onderzoeken van Peutz. Voorts is uitgegaan van een geluidscherm met een hoogte van 3 meter en een breedte van 60 meter op de perceelgrens van Carwash. Uit het onderzoek van SPA ten behoeve van de maatwerkprocedure volgt dat de geluidbelasting niet op alle woningen voldoet aan de norm van het Activiteitenbesluit. Op een deel van de voorziene woningen ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Woongebied" aan de Edbrinklaan zal op de eerste verdieping de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit worden overschreden. Voorts volgt uit het onderzoek van SPA ten behoeve van de maatwerkprocedure dat de geluidbelasting ter plaatse van de appartementen in het zogenoemde V-Blok en ter plaatse van de voorziene appartementen aan de Ruimzichtlaan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit zal overschrijden.

2.16.4. Om ter plaatse van de eerste verdieping van de voorziene woningen binnen het plandeel met de bestemming "Woongebied" aan de Edbrinklaan te kunnen voldoen aan het Activiteitenbesluit is de nadere aanduiding 'milieuzone- geluidgevoelige functies' opgenomen. Ingevolge artikel 13, tweede lid, onder B, sub 4a, van de planregels zijn ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone-geluidgevoelige functies' geen geluidgevoelige functies toegelaten vanaf de eerste verdieping aan de zijde van de inrichting die de hinder veroorzaakt. Ingevolge artikel 1, onder 25, wordt onder geluidgevoelige functies verstaan functies die volgens de Wgh en de daarop gebaseerde regelgeving als zodanig wordt aangemerkt. Ingevolge artikel 1 van de Wgh worden ruimten binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van tenminste 11 m2 aangemerkt als geluidgevoelige ruimten.

Ingevolge artikel 13, tweede lid, onder B, sub 4b, van dit artikel geldt het voornoemde verbod niet indien door akoestisch onderzoek is aangetoond dat de betreffende woningen, voor zover gebouwd binnen de 'milieuzone geluidsgevoelige functies' aan de geluidbelastende zijde zijn voorzien van een dove gevel. Ingevolge artikel 1, onder 20, van de planregels wordt onder dove gevel verstaan een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw onderscheidt van de buitenlucht, zonder te openen delen en met een als in de Wet geluidhinder bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 35 dB(A).

Gelet op voornoemde planregels acht de Afdeling voldoende gewaarborgd dat ter plaatse van de woningen aan de Edbrinklaan zal worden voldaan aan het Activiteitenbesluit.

2.16.5. Om ter plaatse van de appartementen in het V-blok en de appartementen aan de Ruimzichtlaan te kunnen voldoen aan het Activiteitenbesluit is ten aanzien van Carwash een maatwerkvoorschrift vastgesteld op grond waarvan op de gevels van de appartementen in het zogenoemde V-blok grenswaarden van 55 dB(A) in de dagperiode en 52 dB(A) in de avondperiode gelden. Voorts geldt voor de gevels van de appartementen aan de Ruimzichtlaan een grenswaarde van 46 dB(A) in de avondperiode. Deze maatwerkvoorschriften zijn rechtens onaantastbaar. Volgens het onderzoek van SPA ten behoeve van de maatwerkprocedure kan ter plaatse van voornoemde woningen aan de grenswaarden zoals opgenomen in de maatwerkvoorschriften worden voldaan.

2.16.6. Ten aanzien van het betoog van Hadeco en anderen dat onvoldoende zeker is dat het geluidscherm zal worden gerealiseerd overweegt de Afdeling dat artikel 3, tweede lid, onder B, sub 4, van de planregels de mogelijkheid biedt ter plaatse van het perceel van Carwash een geluidscherm met de maximale hoogte van 3 meter te realiseren. Ter zitting is gebleken dat de gemeente een onteigeningsprocedure is gestart met betrekking tot de grond waar het geluidscherm zal worden gerealiseerd. Ter zitting hebben zo wel de raad als Sité Woondiensten verklaard dat niet eerder met de bouw van de woningen zal worden gestart dan op het moment dat zeker is dat het geluidscherm zal worden gerealiseerd. Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling voldoende zeker dat het geluidscherm ter plaatse zal worden gerealiseerd.

Met betrekking tot het betoog van Hadeco en andere dat het perceel van Carwash ter plaatse van het geluidscherm dient te worden ontsloten en dat ten onrechte niet duidelijk is of de grenswaarden op de woningen kunnen worden gehaald indien het perceel langs het geluidscherm zal worden ontsloten, overweegt de Afdeling dat uit het "Aanvullend advies geluid in relatie met de maatwerkprocedure Hoegen Dijkhof (Carwash)" van 7 december 2009 volgt dat ook indien een geluidscherm met een breedte van 54 meter en een hoogte van 3 meter zal worden gerealiseerd de grenswaarden zoals vastgesteld in de maatwerkvoorschriften niet zullen worden overschreden. Bij een geluidscherm met een breedte van 54 meter zal het perceel van Carwash langs een opening in dit scherm kunnen worden ontsloten.

Voor zover Hadeco en andere betogen dat een geluidscherm met een hoogte van 6 meter, waarvoor ingevolge artikel 3, vierde lid, onder c, van de planregels een ontheffing kan worden verleend, in het onderhavige geval in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening, overweegt de Afdeling dat uit het vorenstaande volgt dat indien een geluidscherm met een hoogte van 3 meter wordt gerealiseerd, kan worden voldaan aan het Activiteitenbesluit. Een eventuele ontheffing voor een geluidscherm met een hoogte van 6 meter is dan ook niet noodzakelijk voor de uitvoering van het plan. In hetgeen Hadeco en andere hebben aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat een geluidscherm met een hoogte van 6 meter zonder meer strijdig moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening.

2.16.7. Met betrekking tot het betoog van Hadeco en andere dat bij de berekening van de geluidbelasting ten onrechte geen rekening is gehouden met het verkeer dat langs de Edbrinklaan van en naar Carwash zal rijden, overweegt de Afdeling dat de verkeersbewegingen die aan deze inrichting zijn toe te rekenen niet van een zodanige omvang zijn dat dit naleving van het Activiteitenbesluit onmogelijk zal maken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter plaatse één wasstraat is gevestigd en dat de in- en uitrit hoofdzakelijk door personenauto's zal worden gebruikt. Voorts acht de Afdeling van belang dat de hoofdontsluiting van Carwash is gelegen aan de Keppelseweg.

2.16.8. Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling aannemelijk dat ter plaatse van de in het plan voorziene woningen kan worden voldaan aan het Activiteitenbesluit en de op basis daarvan opgestelde maatwerkvoorschriften. In hetgeen Hadeco en andere hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene woningbouw niet zal leiden tot een beperking van de bedrijfsvoering van Hadeco en andere.

Luchtkwaliteit

2.17. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen vrezen een toename van fijnstof ten gevolge van de aanleg van de Ruimzichtlaan en betogen dat onvoldoende duidelijk is of de grenswaarden voor fijnstof zullen worden gehaald. Hadeco en andere betogen in dit verband dat het verrichte onderzoek naar de luchtkwaliteit onzorgvuldig is. Zij voeren aan dat wat betreft het toekomstige wegennetwerk ten onrechte het Mobiliteitsplan 2007 als uitgangspunt is genomen, waarin de Oostelijke randweg is opgenomen. Volgens Hadeco en andere is het onvoldoende zeker dat deze weg daadwerkelijk zal worden aangelegd, nu hieromtrent ten tijde van de vaststelling van het plan nog geen besluitvorming had plaatsgevonden.

2.17.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat ten tijde van de vaststelling van het plan voldoende zekerheid bestond omtrent de aanleg van de Oostelijke randweg. Voorts heeft de raad erop gewezen dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit thans eveneens zijn berekend zonder de aanleg van de Oostelijke randweg. Ook zonder de realisatie van de Oostelijke randweg blijven de concentraties ruim onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer, aldus de raad.

2.17.2. De gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit zijn onderzocht door Schoonderbeek en Partners Advies B.V. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bouwplan 't Lookwartier in Doetinchem, onderzoek luchtkwaliteit" van 21 augustus 2008 (hierna: het luchtkwaliteitonderzoek). Uit het luchtkwaliteitonderzoek volgt dat de grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), zoals opgenomen in de Wet milieubeheer niet zullen worden overschreden. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben niet nader geconcretiseerd op welk punt zij het luchtkwaliteitonderzoek onvoldoende duidelijk achten.

Ten aanzien van het betoog van Hadeco en andere omtrent de Oostelijke randweg, overweegt de Afdeling dat blijkens het luchtkwaliteitonderzoek het Mobiliteitsplan 2007, met daarin de aanleg van de Oostelijke randweg, als uitgangspunt is genomen. Ten tijde van de vaststelling van het plan had ten aanzien van de Oostelijke randweg echter nog geen concrete besluitvorming plaatsgevonden. Gelet hierop was de aanleg van de Oostelijke randweg naar het oordeel van de Afdeling ten tijde van de vaststelling van het plan niet zodanig concreet dat de verkeersgevolgen daarvan bij de berekeningen van de verkeersintensiteiten konden worden meegenomen in het luchtkwaliteitonderzoek. Het plan is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.

2.17.3. Inmiddels zijn in opdracht van de raad nieuwe berekeningen met betrekking tot de luchtkwaliteit uitgevoerd, waarbij de aanleg van de Oostelijke randweg niet is meegenomen. Uit de resultaten van deze berekeningen volgt dat ook indien de Oostelijke randweg niet bij het onderzoek wordt betrokken, kan worden voldaan aan de grenswaarden, zoals opgenomen in de Wet milieubeheer. Ten aanzien van het betoog van Hadeco en andere dat onvoldoende duidelijk is welke invoergegevens de raad bij deze berekeningen heeft gehanteerd, heeft de raad ter zitting uiteengezet dat dezelfde invoergegevens zijn gehanteerd als bij het luchtkwaliteitonderzoek, met als enige verschil dat de Oostelijke Randweg niet in het onderzoek is opgenomen. Nu uit de aanvullende berekeningen volgt dat ook zonder de aanleg van de Oostelijke randweg kan worden voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer, hoeft het hiervoor geconstateerde gebrek niet in de weg te staan aan het in stand laten van de rechtsgevolgen van het plan, voor zover dat dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet dan ook aanleiding de overige beroepsgronden gericht tegen dit plandeel hierna te bespreken.

2.18. Hadeco en andere betogen voorts dat het studiegebied in het luchtkwaliteitonderzoek te beperkt is. De Europaweg is ten onrechte niet in het onderzoek betrokken, aldus Hadeco en andere.

2.18.1. Volgens de raad zijn alle ontwikkelingen en verkeersintensiteiten in en om het plangebied die voor de luchtkwaliteit van belang zijn meegenomen in dit onderzoek.

2.18.2. In paragraaf 3.3.3. en figuur 2 van het luchtkwaliteitonderzoek is de omvang van het studiegebied weergegeven. Hieruit volgt dat de Europaweg niet bij het onderzoek is betrokken. Ter zitting heeft de raad verklaard dat de Europaweg niet is meegenomen, omdat ten gevolge van het plan op deze weg nauwelijks extra verkeer is te verwachten. Het plan maakt weliswaar een nieuwe ontsluitingsweg mogelijk, maar daardoor zal het doorgaand verkeer door Doetinchem in zijn totaliteit niet toenemen. Naar verwachting zal het extra verkeer langs de Europaweg ten gevolge van de in het plan voorziene woningen niet dusdanig zijn dat dit van invloed zal zijn op de luchtkwaliteit ter plaatse, aldus de raad. In de enkele stelling van Hadeco en andere dat de Europaweg ten onrechte niet bij het luchtkwaliteitonderzoek is betrokken, ziet de Afdeling geen aanleiding voornoemd standpunt van de raad onaannemelijk te achten.

2.19. Hadeco en andere betogen daarnaast dat onvoldoende duidelijk is of in het luchtkwaliteitonderzoek is uitgegaan van de juiste verkeersintensiteiten. In dit verband wijzen zij erop dat niet is onderbouwd waarom als uitgangspunt is genomen dat van het verkeer van en naar het plangebied de helft via de ontsluiting Ruimzichtlaan noord richting de Ds. Van Dijkweg zal rijden en de andere helft via de ontsluiting Ruimzichtlaan Zuid richting de Keppelseweg zal gaan.

2.19.1. De verdeling van het verkeer waar in het onderzoek van is uitgegaan is volgens de raad gebaseerd op de geprognosticeerde verkeersafwikkeling van en naar het plangebied. In dit verkeersmodel is onder meer rekening gehouden met de attractiviteit van de verschillende delen van Doetinchem. De 50/50-verdeling is, niet alleen statistisch, berekend en onderbouwd, maar ook de meest logische gezien de ligging van het plangebied in Doetinchem, zo stelt de raad. Voorts zullen maatregelen worden getroffen om een gelijkwaardige verdeling te bewerkstelligen.

2.19.2. Uit het luchtkwaliteitonderzoek en het rapport "Luchtkwaliteit 2007 Doetinchem" van 11 maart 2009 volgt dat ervan is uitgegaan dat van het verkeer van en naar het plangebied de helft via de ontsluiting Ruimzichtlaan noord richting de Ds. Van Dijkweg zal rijden en de andere helft via de ontsluiting Ruimzichtlaan zuid richting de Keppelseweg zal gaan. Volgens het deskundigenbericht is een dergelijke verdeling niet onaannemelijk. Dit mede gezien de omstandigheid dat Doetinchem een streekfunctie vervult. In de noordelijke richting liggen onder meer de N316, Zutphen en Vorden en in zuidelijke richting ligt de aansluiting met de A18. Beide richtingen zullen volgens het deskundigenbericht een vergelijkbare verkeersstroom genereren. Daarbij is volgens het deskundigenbericht voorts van belang dat het aantal motorvoertuigen van en naar het plangebied verwaarloosbaar is ten opzichte van de hoeveelheid doorgaand verkeer over de Ruimzichtlaan. In hetgeen Hadeco en andere hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel de conclusie uit het deskundigenbericht onaannemelijk te achten.

Het beroep van [appellant sub 4] en anderen voor overige

2.20. [appellant sub 4] en anderen vrezen dat het plan, voor zover dat voorziet in de aanleg van de Ruimzichtlaan, een waardedaling van hun woningen tot gevolg zal hebben.

2.20.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 4] en anderen betreft, bestaat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

Het beroep van Hadeco en andere voor het overige

2.21. Hadeco en andere betogen dat onvoldoende duidelijk is of de wasstraat en de winkel die zij bij het brandstoffenverkooppunt exploiteren binnen de bestemming "Bedrijf-Garage" zijn toegelaten, nu deze bedrijfsonderdelen niet expliciet worden genoemd in de planregels. Daarnaast betogen zij dat in de bestemmingomschrijving ten onrechte is opgenomen dat ter plaatse van gronden met de bestemming "Bedrijf-Garage" een bestaand verkooppunt voor motorbrandstoffen is toegelaten. De term bestaand laat volgens hen onvoldoende ruimte voor uitbreiding of verandering van het verkooppunt.

2.21.1. De raad heeft uiteengezet dat de bestemmingsregeling voor de percelen van Hadeco en andere naar aanleiding van hun zienswijze is aangepast. De bedrijfsfuncties passen volgens de raad nu binnen de bestemming "Bedrijf-Garage". Bij een verkooppunt voor brandstoffen is doorgaans een winkel gevestigd en de wasstraat past binnen de functie van garagebedrijf, zo stelt de raad. Met betrekking tot de in de bestemmingsregeling opgenomen term bestaand, heeft de raad ter zitting verklaard dat hiermee is beoogd weer te geven dat ter plaatse slechts één verkooppunt voor brandstoffen is toegelaten.

2.21.2. Blijkens de verbeelding is aan de percelen van Hadeco en andere de bestemming "Bedrijf-Garage" toegekend.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de op de verbeelding voor "Bedrijf-Garage" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van garagebedrijven met bijbehorende opslag-, laad-, los- en parkeerplaatsen en showroom, een bestaand verkooppunt voor motorbrandstoffen, met uitzondering van LPG, uitsluitend ter plaatse van de nadere aanduiding 'Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG' alsmede een ondergeschikt en aan het verkooppunt gelieerd gebruik van gebouwen ten behoeve van horecadoeleinden.

Naar het oordeel van de Afdeling past de ter plaatse bij het verkooppunt voor brandstoffen gevestigde winkel niet binnen de bestemming "Bedrijf-Garage". Anders dan met betrekking tot de ondergeschikte horecadoeleinden is niet in de bestemmingsregeling opgenomen dat aan het verkooppunt voor brandstoffen gelieerde detailhandelsactiviteiten ter plaatse zijn toegelaten. Voorts kan regeling van een dergelijke winkel in een bestemmingsplan planologisch relevant zijn vanwege de ruimtelijke gevolgen voor de omgeving.

Ingevolge artikel 1, onder 22, van de planregels wordt onder garagebedrijf verstaan een gebouw, bestemd voor de verkoop en het herstellen van motorvoertuigen en/of onderdelen hiervan, niet zijnde een carosseriebedrijf en/of verfspuitinrichting. De functie van wasstraat past naar het oordeel van de Afdeling niet binnen deze definitie van garagebedrijf. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de wasstraat wordt geëxploiteerd ten behoeve van derden en derhalve een zelfstandige verkeersaantrekkende werking heeft.

Gelet op het vorenstaande zijn de ter plaatse gevestigde winkel en wasstraat niet positief bestemd. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting komt dit niet overeen met hetgeen de raad heeft beoogd.

2.21.3. Met betrekking tot de in de bestemmingsregeling opgenomen term bestaand, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 1, onder 9, van de planregels onder bestaand met betrekking tot bouwwerken bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het plan en met betrekking tot gebruik bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan wordt verstaan. Op grond van deze definitiebepaling biedt het plan geen ruimte voor uitbreiding van het bestaande verkooppunt voor brandstoffen. Gelet op hetgeen de raad hieromtrent ter zitting heeft verklaard is dit niet de bedoeling van de raad.

2.21.4. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het plan op dit punt is vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.22. Hadeco en andere betogen dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6 van het Bro, omdat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet inzichtelijk is gemaakt.

2.22.1. De raad heeft uiteengezet dat de gemeente een samenwerkingsverband is aangegaan met de projectontwikkelaar Sité Woondiensten. Het betreft een gezamenlijke grondexploitatie, met een overeengekomen tenminste kostenneutraal resultaat, aldus de raad.
2.22.2. Ingevolge artikel 3.1.6, aanhef en onder f, van het Bro gaat een bestemmingsplan, alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een toelichting waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd. Blijkens de plantoelichting heeft de raad de financiële uitvoerbaarheid beoordeeld. De gronden die zullen worden ontwikkeld zijn in eigendom van de gemeente. Tussen de gemeente en Sité Woondiensten is een samenwerkingsovereenkomst gesloten met een kostenneutraal saldo, zo staat in de plantoelichting. De exploitatie van het plan is voorts in het Stedenbouwkundige plan "Lookwartier" van juni 2007 uiteengezet. Volgens dit plan zijn in de grondexploitatie alle plangerelateerde kosten meegenomen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Afdeling voldoende inzicht geboden in de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

2.23. Hadeco en andere brengen tevens naar voren dat de waterparagraaf in de plantoelichting onvoldoende is gemotiveerd. Volgens hen is ten onrechte niet ingegaan op verschillende waterhuishoudkundige aspecten zoals veiligheid, (grond)wateroverlast, volksgezondheid en grondwaterkwaliteit.

2.23.1. Volgens de raad zijn alle door Hadeco en andere bedoelde aspecten beoordeeld en is de waterparagraaf voldoende gemotiveerd.

2.23.2. Ten behoeve van het plan is door Royal Haskoning onderzoek verricht naar de waterhuishoudkundige situatie binnen het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het "Waterhuishoudkundigplan ' t Loo-Kwartier Doetinchem" van 17 september 2007 (hierna: het waterhuishoudkundigplan). In dit plan zijn de verschillende aspecten met betrekking tot water en de infrastructuur hiervan bezien. Onder meer zijn de gevolgen van het plan voor de grondwaterstanden, de grondwaterkwaliteit, het oppervlaktewater en de veiligheid hierin meegenomen. De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in de waterparagraaf in de plantoelichting. Geconstateerd is dat voor het plangebied alleen de riolering een belangrijk aspect is dat nadere toelichting behoeft. De overige aspecten zijn wel beoordeeld, maar met betrekking tot het plangebied zijn geen risico's gesignaleerd. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen Hadeco en andere hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de waterhuishoudkundige aspecten voldoende zijn bezien. Daarbij acht de Afdeling tevens van belang dat het waterschap Rijn en IJssel met het plan heeft ingestemd.

2.24. Hadeco en andere betogen tot slot dat de parkeerbehoefte binnen het plangebied ten onrechte niet in kaart is gebracht. Volgens hen zijn er met name rond het gebied van de Schouwburgcarré parkeerproblemen te verwachten. Hadeco en andere voeren in dit verband voorts aan dat het tekort aan parkeerruimte enkel kan worden opgevangen door het parkeerterrein aan het Edbrinkplein.

2.24.1. De raad heeft uiteengezet dat uit de parkeerbalans volgt dat in en rond het plangebied voldoende parkeerruimte beschikbaar is.

2.24.2. Volgens de plantoelichting kan de parkeervraag ten gevolge van de schouwburg grotendeels worden opgevangen door de parkeergarage in het Lookwartier. Volgens het deskundigenbericht zijn er in combinatie met de reeds aanwezige parkeervoorzieningen in de omgeving in dit gebied voldoende parkeerplaatsen. Uit de parkeerbalans volgt dat de maximale parkeerbehoefte op zaterdagavond 472 parkeerplaatsen betreft. Volgens het deskundigenbericht is dit een redelijke behoefteraming. Uit de parkeerbalans valt voorts af te leiden dat naast de parkeergarage met 400 parkeerplaatsen in de directe omgeving van het plangebied nog eens 290 parkeerplaatsen aanwezig zijn. Volgens het deskundigenbericht is dan ook geen sprake van een parkeertekort binnen het plangebied. In hetgeen Hadeco en andere naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding deze conclusie uit het deskundigenbericht niet aannemelijk te achten.

Het beroep van [appellant sub 1]

2.25. [appellant sub 1] betoogt dat in artikel 10, tweede lid, onder B, van de planregels ten onrechte geen beperking wordt gesteld aan de bebouwingsoppervlakte voor bouwwerken, geen gebouw zijnde. Gelet hierop is het mogelijk gronden waaraan de bestemming "Tuin" is toegekend volledig te bebouwen, aldus [appellant sub 1].

2.25.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de bebouwingsregeling voor bouwwerken, geen gebouw zijnde zo flexibel mogelijk dient te zijn. Het opnemen van een maximaal bebouwingspercentage is niet noodzakelijk, omdat bouwwerken geen gebouw zijnde in de regel erfafscheidingen en andere bouwwerken zonder oppervlakte zijn, aldus de raad.

2.25.2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planregels zijn de op de verbeelding voor "Tuin-T" aangewezen gronden bestemd voor:

a. tuinen;

b. ondergrondse en verdiept aangelegde, voor publiek toegankelijke, parkeervoorzieningen binnen de op de verbeelding aangeduide zone "Parkeergarage annex bouwgrens";

c. een overdekte, gemeenschappelijke, bovengrondse parkeervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'overdekte parkeervoorziening I';

d. een overdekte, bovengrondse parkeervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'overdekte parkeervoorziening II', met de daarbij behorende andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, en voor voorzieningen behorende bij de op het zelfde bouwperceel gelegen woning.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, onder B, sub 6, van de planregels mag de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde maximaal 1 meter bedragen. Vaststaat dat het plan niet voorziet in een maximaal bebouwingspercentage of maximale oppervlaktematen ten aanzien van deze bouwwerken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het ontbreken van een maximaal bebouwingspercentage niet tot planologisch onaanvaardbare situaties zal leiden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de ruimtelijke uitstraling van bouwwerken geen gebouw zijnde met een maximale hoogte van 1 meter beperkt moet worden geacht.

2.26. [appellant sub 1] kan zich voorts niet verenigen met de in artikel 10, vierde lid, onder b, van de planregels opgenomen ontheffingsmogelijkheid ten aanzien van overkappingen. Volgens [appellant sub 1] dient met het oog op de ruimtelijke kwaliteit in de Hietlandlaan een koppeling te worden gemaakt met de ruimtelijke mogelijkheden ter plaatse, in die zin dat een overkapping op het voorterrein alleen mag worden toegestaan indien hiervoor elders op een perceel geen ruimte bestaat. Op deze manier kan worden voorkomen dat het ruimtelijke karakter van de omgeving van de Hietlandlaan zal worden aangetast, aldus [appellant sub 1].

2.26.1. De raad heeft uiteengezet dat de ontheffingsmogelijkheid is gebaseerd op gemeentelijk planologisch beleid. Bij het verlenen van een dergelijke ontheffing zal voorts een nadere afweging plaatsvinden, aldus de raad.

2.26.2. Ingevolge artikel 10, vierde lid, onder b, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 2.A voor de bouw van een overkapping, zijnde een gebouw, of lid 2.B.6 voor de bouw van een overkapping, zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde, onder de volgende voorwaarde:

1. de oppervlakte van een overkapping mag maximaal 20 m² bedragen;

2. de bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter bedragen, maar mag, ingeval zij is aangebouwd aan een hoofdgebouw niet hoger zijn dan de eerste bouwlaag van dat hoofdgebouw;

3. de overkapping maximaal aan drie zijden gesloten mag zijn met wanden van (een) bestaand(e) gebouw(en);

4. de bestemming "Tuin-T" mag voor niet meer dan 50% worden bebouwd.

De Afdeling overweegt dat artikel 10, vierde lid, onder b, van de planregels een bevoegdheid bevat en geen plicht. In de besluitvorming omtrent de toepassing van de ontheffing dient het college van burgemeester en wethouders derhalve na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, de ontheffing van de planregels is gerechtvaardigd. Tegen een dergelijke ontheffing staan rechtsmiddelen open. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het vaststellen van artikel 10, vierde lid, onder b, van de planregels.

Slotconclusies

2.27. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.12.2., 2.15.2 en 2.17.2. geeft hetgeen [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en anderen en Hadeco en andere hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan, voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Verkeer" dat betrekking heeft op de Ruimzichtlaan, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.15.2. geeft hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd voorts aanleiding voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Verkeer" zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart I. is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.21.2. tot en met 2.21.4. geeft hetgeen Hadeco en andere hebben aangevoerd voorts aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan voor zover dat ziet op de plandelen met de bestemming "Bedrijf-Garage" aan de Keppelseweg is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

De beroepen van [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en Hadeco en andere zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

De beroepen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 1], [appellant sub 4] en anderen voor het overige, [appellant sub 3] en anderen voor het overige en Hadeco en andere voor het overige zijn ongegrond.

2.27.1. Gelet op het vorenstaande, bezien in samenhang met hetgeen is overwogen onder 2.12.3, 2.15.3 en 2.17.3, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat wordt vernietigd, behoudens voor zover dat betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Bedrijf-Garage" aan de Keppelseweg, in stand te laten.

2.28. Gelet op de bedrijfsbelangen van Hadeco en andere ziet de Afdeling voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a, en vijfde lid, van de Awb de raad op te dragen om binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een bestemmingsplanregeling voor de plandelen met de bestemming "Bedrijf-Garage" aan de Keppelseweg vast te stellen.

Ter voorlichting van partijen merkt de Afdeling op dat de voorbereiding van het nieuwe besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voor voornoemde plandelen niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht behoeft te geschieden.

Proceskostenveroordeling

2.29. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 4] en anderen en Hadeco en andere op na te melden wijzen in de proceskosten te worden veroordeeld.

Wat betreft de door Hadeco en andere ingebrachte kosten voor het laten opstellen van een deskundigenrapport, is in de uitspraak omtrent het verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het onderhavige plan reeds een proceskostenveroordeling voor het rapport van Peutz van 24 november 2008 uitgesproken. Wat betreft de overige door hen ingebrachte kosten voor de geraadpleegde deskundige is niet gebleken dat de deskundige verslag heeft uitgebracht ten behoeve van de onderhavige procedure.

Ten aanzien van het door [appellant sub 4] en anderen naar voren gebrachte deskundigenrapport van Peutz ziet de Afdeling, gelet op de inhoud en omvang hiervan, aanleiding om in de berekening van de vergoeding van de kosten voor het desbetreffende deskundigenrapport, in zoverre in afwijking van het door [appellant sub 4] en anderen ingevulde proceskostenformulier, uit te gaan van een aantal uren van zestien.

Ten aanzien [appellant sub 3] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de bebouwingsmogelijkheden voor een deel van de gronden binnen de plandelen met de bestemming "Wonen" en "Tuin" aan de [locatie 1] en [locatie 2];

II. verklaart de beroepen [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hadeco Doetinchem B.V. en andere gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Doetinchem van 19 maart 2009, voor zover daarbij de volgende plandelen zijn vastgesteld:

a. het plandeel met de bestemming "Verkeer" dat betrekking heeft op de Ruimzichtlaan;

b. het plandeel met de bestemming "Verkeer", zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart I;

c. de plandelen met de bestemming "Bedrijf-Garage" aan de Keppelseweg;

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het voornoemde besluit, voor zover dat is vernietigd in stand blijven behoudens wat betreft de onder III, onder c, genoemde plandelen;

V. draagt de raad van de gemeente Doetinchem op om binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw bestemmingsplan vast te stellen voor de onder III, onder c, genoemde plandelen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

VI. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen geheel en de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hadeco Doetinchem B.V. en andere voor het overige ongegrond;

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Doetinchem tot vergoeding van bij [appellant sub 4] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 841,00 (zegge: achthonderdeenenveertig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

veroordeelt de raad van de gemeente Doetinchem tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hadeco Doetinchem B.V. en andere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 685,65 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro en vijfenzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Doetinchem aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

b. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 4] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

c. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hadeco Doetinchem B.V. en andere, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Langeveld
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010

317-575.