Uitspraak 200909738/1/H2


Volledige tekst

200909738/1/H2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Voorst,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 november 2009 in zaak nr. 08/2304 in het geding tussen:

[wederpartijen], (hierna: [wederpartij]),

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2008 heeft het college aan [belanghebbende] € 15.000,- ter vergoeding van planschade toegekend.

Bij besluit van 1 december 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 december 2008 vernietigd, het besluit van 19 juni 2008 herroepen, het verzoek om planschade afgewezen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 15 december 2009, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2010, waar het college, vertegenwoordigd door drs. ing. R. Mensink, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel gold ten tijde hier van belang, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van het besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in de artikelen 17 of 19, schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college volgens bij het plan te geven regelen het plan moet uitwerken of binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Posterenk", kan het college met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de WRO het plan wijzigen voor wat betreft de gronden gelegen binnen de op de plankaart aangegeven "zone woondoeleinden" ten behoeve van de volgende functie: woningen en de daarbij behorende bouwwerken, tuinen, bebouwde en onbebouwde erven.

Ingevolge artikel 10, aanhef, tweede lid en onder a, mogen na 1 juli 1993 maximaal zeventien nieuwe bouwterreinen worden aangewezen voor de bouw van maximaal zeventien woningen.

2.2. [wederpartij] heeft in haar verweerschrift het standpunt ingenomen dat het college geen belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep, omdat zowel zij als [belanghebbende] zich met de uitspraak van de rechtbank kunnen verenigen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 november 2004 in zaak nr. 200200582/1), heeft een bestuursorgaan in beginsel procesbelang bij het instellen van het hoger beroep indien de rechtbank een besluit van dat bestuursorgaan heeft vernietigd. Van omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel zouden moeten leiden is niet gebleken. Het college heeft dan ook belang bij een beoordeling van het hoger beroep.

2.3. [wederpartij] heeft de kavel [locatie a] te [plaats] (hierna: kavel) in eigendom. Op 28 juni 1993 is het bestemmingsplan "Posterenk" vastgesteld en op 27 november 1995 het wijzigingsplan "Posterenk, wijziging woningbouw Enkweg" (hierna: wijzigingsplan). Op 1 oktober 1997 is [belanghebbende] eigenaar geworden van het aan de kavel grenzende perceel [locatie b] (hierna: perceel).

Bij besluit van 27 maart 2007 heeft het college aan [wederpartij] vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Posterenk" voor de bouw van een woning op haar kavel. Bij besluit van 19 juni 2008, zoals gehandhaafd bij besluit van 1 december 2008, heeft het college, na daartoe advies ingewonnen te hebben van Maandag Planschadeadvies, [belanghebbende] € 15.000,- ter vergoeding van planschade toegekend. De rechtbank heeft het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Zij heeft voorts zelf in de zaak voorzien en het verzoek om planschade afgewezen.

2.4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door [belanghebbende] naar gesteld als gevolg van het vrijstellingsbesluit van 27 maart 2007 geleden planschade voorzienbaar was en dientengevolge voor zijn rekening dient te blijven. Het college voert daartoe aan dat wat betreft de bouw van nieuwe woningen, in het wijzigingsplan reeds maximaal invulling was gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan "Posterenk" en dat [belanghebbende] nadien niet meer de bouw van een woning op de aan zijn perceel grenzende kavel hoefde te verwachten.

2.4.1. Volgens vaste jurisprudentie dient de voorzienbaarheid van een planologische wijziging te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in nadelig opzicht zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.

Ingevolge het bestemmingsplan "Posterenk" rust op de kavel de bestemming "Landbouw". Deze kavel maakt deel uit van de gronden binnen de "zone woondoeleinden" waarop ingevolge dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid van kracht was die inhield dat het college de bestemming kon wijzigen ten behoeve van een woonfunctie. Hierbij diende te worden voldaan aan de in artikel 10 van de bestemmingsplanvoorschriften neergelegde "beschrijving in hoofdlijnen". Ingevolge dat artikel mochten maximaal zeventien bouwterreinen worden aangewezen voor de bouw van maximaal zeventien woningen. In het wijzigingsplan had het college zeventien bouwterreinen aangewezen voor de bouw van zeventien woningen, waartoe de kavel van [wederpartij] niet behoort. Na verwerkelijking daarvan heeft het college bij besluit van 27 maart 2007 aan [wederpartij] vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Posterenk" voor de bouw van een woning op haar kavel. De rechtbank heeft overwogen dat [belanghebbende], gegeven de opzet van het wijzigingsplangebied met een duidelijke uitsparing in de begrenzing voor de kavel van [wederpartij], ten tijde van de aankoop van zijn perceel er rekening mee had moeten houden dat een nieuwe woning gebouwd zou kunnen worden, eerst en vooral op deze kavel van [wederpartij]. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de omstandigheid dat de begrenzing van het wijzigingsplangebied een uitsparing bevat voor de kavel van [wederpartij], niet met zich brengt dat [belanghebbende] ten tijde van de aankoop van zijn perceel in redelijkheid had kunnen voorzien dat op de kavel van [wederpartij] later een woning gebouwd zou kunnen worden, nu op dat moment voor de gronden binnen de "zone woondoeleinden", waar die kavel deel van uitmaakt, de wijzigingsbevoegdheid met de aanwijzing van zeventien bouwterreinen in het wijzigingsplan reeds maximaal was benut. In dit verband heeft het college terecht aangevoerd dat op de kavel van [wederpartij] ten tijde van voormelde aankoop nog steeds de bestemming "Landbouw" rustte. Voorts kan een uitsparing voor de kavel in de begrenzing van het wijzigingsplangebied niet worden aangemerkt als een concreet beleidsvoornemen waarmee in het kader van de vraag of de bouw voorzienbaar was, rekening dient te worden gehouden, zeker nu de woonbestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet, was verwezenlijkt. Het vorenstaande brengt met zich dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door [belanghebbende] als gevolg van het vrijstellingsbesluit van 27 maart 2007 beweerdelijk geleden planschade voorzienbaar was en voor zijn rekening dient te blijven.

Het betoog slaagt.

2.5. Gelet op het vorenoverwogene zal de Afdeling alsnog de beroepsgronden van [wederpartij] beoordelen die bij de rechtbank zijn aangevoerd, maar waar de rechtbank niet aan is toegekomen.

2.6. [wederpartij] betoogt dat het vrijstellingsbesluit van 27 maart 2007 voor [belanghebbende] geen planologisch nadeel met zich brengt. [wederpartij] voert daartoe aan dat de planvergelijking in het advies van Maandag Planschadeadvies van 10 maart 2008 ten onrechte niet uitgaat van de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden. Voorts heeft het college, aldus [wederpartij], onvoldoende betekenis toegekend aan het door haar overgelegde advies van Ten Hag makelaarsgroep.

2.6.1. Het college heeft het verzoek om vergoeding van planschade ingewilligd, overeenkomstig het advies van 10 maart 2008 van Maandag Planschadeadvies, bij besluit van 19 juni 2008, zoals, na nader advies van 10 oktober 2008, gehandhaafd bij besluit van 1 december 2008. In het advies van Maandag Planschadeadvies van 10 maart 2008 is het voorheen toegestane agrarische gebruik van de kavel van [wederpartij] vergeleken met het thans toegestane gebruik ten gevolge van het vrijstellingsbesluit van 27 maart 2007. Volgens dit advies brengt het door het vrijstellingsbesluit mogelijk gemaakte gebruik voor woondoeleinden een intensivering van het gebruik van de kavel met zich. Volgens het advies leidt het gebruik van de kavel voor bewoning tot een planologisch nadeel door een verslechtering van de situeringswaarde en door inkijk en daarmee samenhangend aantasting van de persoonlijke levenssfeer. De Rijksweg A1 heeft volgens het nader advies van 10 oktober 2008, gelet op onder meer de grote afstand tot het perceel en de tussenliggende bebouwing, geen nadelige invloed op de waarde van het perceel. Maandag Planschadeadvies komt in het advies van 10 maart 2008 tot de conclusie dat de waardevermindering van het perceel als gevolg van de planologische wijziging € 15.000,- bedraagt. Daarbij is Maandag Planschadeadvies blijkens het voormelde advies, anders dan [wederpartij] betoogt, uitgegaan van de maximale invulling van het oude en het nieuwe planologische regime, inclusief de binnenplanse vrijstellingen. Het college mocht de door Maandag Planschadeadvies uitgebrachte adviezen aan het besluit van 1 december 2008 ten grondslag leggen, nu niet kan worden geoordeeld dat die adviezen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven. Het college heeft voorts in dit besluit terecht geen doorslaggevende waarde toegekend aan het door [wederpartij] overgelegde advies van Ten Hag makelaarsgroep nu daarin, zoals ook Maandag Planschadeadvies vermeldt in het nader advies van 10 oktober 2008, geen volledige planvergelijking is uitgevoerd. Voor zover [wederpartij] betoogt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de waarde van de woning van [belanghebbende] ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ), miskent [wederpartij] dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 januari 2009 in zaak 200801990/1; www.raadvanstate.nl) die waarde in beginsel niet relevant is voor het bepalen van de omvang van planologisch nadeel, omdat bij de vaststelling van de WOZ-waarde vooral de feitelijke situatie bepalend is en daarbij geen rekening wordt gehouden met de maximale mogelijkheden van een planologisch regime. Er is niet gebleken van omstandigheden dat in dit geval met de WOZ-waarde rekening diende te worden gehouden. Gelet op het vorenoverwogene heeft het college aan [belanghebbende] € 15.000,- ter vergoeding van planschade mogen toekennen.

Het betoog van [wederpartij] en hetgeen hij verder nog in beroep heeft aangevoerd, faalt.

2.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van 1 december 2008 alsnog ongegrond verklaren.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Voorst gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 november 2009 in zaak nr. 08/2304;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van de [wederpartijen] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2010

85-616.