Uitspraak 200903164/1/R2


Volledige tekst

200903164/1/R2.
Datum uitspraak: 21 juli 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Zeist,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2009, no. 09RAAD0008, heeft de raad het bestemmingsplan "Zeist Noord" vastgesteld (hierna: het plan).

Tegen dit besluit hebben de [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2009, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 mei 2009, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 2 juni 2009.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2010, waar de [appellante sub 1], vertegenwoordigd door A.J.A. Khüne, bijgestaan door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.N.J. Kortmann, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. N. Strikwerda, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door drs. N. Hut, werkzaam bij de gemeente, en mr. S. Halbesma, werkzaam bij Ameradviseurs B.V., zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting heeft [appellant sub 3] zijn beroep voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf categorie 1- B-1", dat ziet op [locatie 1], ingetrokken.

Ontvankelijkheid

2.2. Het betoog van de raad dat de beroepsgrond van [appellante sub 2], die is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum- C" inhoudende dat ten onrechte voor het winkelcentrumgebied een bebouwingspercentage van 60 is opgenomen, niet-ontvankelijk zou zijn, faalt. Voormeld plandeel heeft zij in haar zienswijze aan de orde gesteld. Uit artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), volgt dat door een belanghebbende slechts beroep kan worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Hieruit volgt niet dat in beroep ten aanzien van reeds aangevochten onderdelen geen nieuwe beroepsgronden meer naar voren mogen worden gebracht. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellante sub 2] in zijn geheel ontvankelijk.

Het plan

2.3. Het plan betreft een actualisering van bestaande plannen en ziet op het noordwesten van de kern Zeist. Het plan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. Nieuwe ontwikkelingen zijn uitsluitend meegenomen voor zover daartoe reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden.

Het beroep van de [appellante sub 1]

2.4. De [appellante sub 1] is eigenaar van het perceel [locatie 2] en beschikt over een onherroepelijke bouwvergunning om ter plaatse een vrijstaande woning te realiseren.

Zij kan zich niet verenigen met het plan voor zover het betreft de bestemming "Wonen-W" met de aanduiding 'vrijstaand (vrij)' voor het perceel. Zij wenst op het perceel twee woningen onder één kap te realiseren met hetzelfde volume nu vanwege de huidige stand van de woningmarkt een vrijstaande woning onverkoopbaar blijkt. Volgens de [appellante sub 1] heeft de raad bij de afwijzing van dit verzoek haar belangen onvoldoende betrokken. Zij is van mening dat geen bezwaren bestaan tegen de bouw van twee woningen ter plaatse nu de architectonische uitstraling van de woning niet verandert, er niet meer bomen gekapt hoeven te worden en ook twee woningen gelet op de omgeving passen in het stedenbouwkundige beeld.

Tot slot wijst de [appellante sub 1] erop dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Mooi Zeist" ter plaatse ook twee woningen waren toegestaan.

2.4.1. De raad heeft geen aanleiding gezien het plan op dit punt aan te passen. Volgens de raad heeft de bouw van twee woningen ter plaatse tot gevolg dat meer parkeerruimte noodzakelijk is waarvoor bomen gekapt dienen te worden en ook extra verharding dient te worden aangelegd, hetgeen hij onwenselijk acht. Voorts komt de stedenbouwkundige inpassing ter plaatse in het geding nu voor de woning een specifiek ontwerp is gemaakt. Ter zitting heeft de raad verder naar voren gebracht dat ook het ontbreken van draagvlak bij omwonenden in de afweging is betrokken alsmede dat het plan een conserverend karakter heeft. Het argument van de [appellante sub 1] dat het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse twee woningen mogelijk maakte, gaat volgens de raad niet op nu dit betrekking heeft op twee dienstwoningen op een veel groter perceel dan thans aan de orde is.

2.4.2. Aan het perceel [locatie 2] is de bestemming "Wonen-W" toegekend met de nadere aanduiding 'vrijstaand (vrij)'.

Op grond van artikel 17.1 van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Wonen-W" onder meer bestemd voor wonen. Op grond van artikel 17.2.2 mogen binnen bouwvlakken met de aanduiding 'vrijstaand (vrij)' uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd.

2.4.3. De [appellante sub 1] heeft een ontwerp voorgelegd waarin de vergunde vrijstaande woning intern is gesplitst in twee woningen. Behoudens een interne aanpassing behoeft de uiterlijke verschijningsvorm en dus het specifieke ontwerp niet te worden gewijzigd. Ook het volume blijft geheel ongewijzigd. De [appellante sub 1] heeft ter zitting verklaard dat zowel het oude als het nieuwe ontwerp niet leidt tot extra bomenkap en dat voor het nieuwe ontwerp geen extra verharding hoeft te worden aangelegd.

De Afdeling ziet gezien dit ontwerp uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen aanleiding voor het oordeel dat aan het verzoek van de [appellante sub 1] voor wijziging van de aanduiding voor het perceel [locatie 2] geen medewerking kan worden verleend. De [appellante sub 1] heeft met het voorgestelde ontwerp de bezwaren van de raad tegen splitsing van de woning gemotiveerd weerlegd. De Afdeling acht het ook niet onaannemelijk dat woningen in een lagere prijsklasse sneller kunnen worden verkocht. Voorts wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het conserverende karakter van het plan in de weg staat aan de bouw van twee woningen. Het betoog slaagt.

2.4.4. De conclusie is dat hetgeen de [appellante sub 1], heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3.1 van de Wro dient te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen-W" en de aanduiding 'vrijstaand (vrij)' dat ziet op het perceel [locatie 2].

Het beroep van [appellante sub 2]

2.5. [appellante sub 2] voert als procedureel punt aan dat het plan in strijd met artikel 3.8, vierde lid van de Wro al binnen zes weken na de vaststelling ter inzage is gelegd, terwijl het plan gewijzigd is vastgesteld. Zij vermoedt dat het plan na de vaststelling niet aan het college van gedeputeerde staten of de inspecteur is verzonden.

2.5.1. Dit betoog faalt. Deze mogelijke onregelmatigheid, wat daarvan ook zij, dateert van na het nemen van het bestreden besluit en kan om deze reden de rechtmatigheid van dit besluit niet aantasten. In zoverre bestaat dan ook geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit. Overigens heeft de raad gesteld dat het plan wel is toegezonden aan de genoemde instanties.

Apotheek

2.5.2. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met de aanduiding 'maatschappelijk (m)' voor het plandeel met de bestemming "Wonen- W" ter plaatse van de Torenflat alsmede met de aan de percelen aan weerszijden van de Torenflat toegekende bestemming "Maatschappelijk- M". Zij stelt dat hiermee ten onrechte de mogelijkheid is opgenomen om ter plaatse een apotheek te vestigen. Zij vreest dat de vestiging van een nieuwe apotheek tot gevolg zal hebben dat de bestaande apotheek in het nabijgelegen winkelcentrum aan de Laan van Vollenhove zal verdwijnen waardoor het aantal bezoekers van het winkelcentrum in zijn algemeenheid zal teruglopen. Dit zal volgens haar leiden tot huuropzeggingen en waardedaling van het zogenoemde Centrumgebouw waarin het winkelcentrum is gevestigd. Volgens [appellante sub 2] heeft de raad bij het nemen van het bestreden besluit haar belangen, als eigenaar van het Centrumgebouw, onvoldoende afgewogen en ten onrechte nagelaten een distributieplanologisch onderzoek (hierna: dpo) op dit punt uit te voeren. Dit klemt temeer nu volgens haar het voornemen bestaat om in de omgeving een aanzienlijke oppervlakte voor zorgverlening te realiseren, waarbij in beginsel de mogelijkheid bestaat om nog een apotheek te vestigen. Er is volgens [appellante sub 2] onvoldoende marktruimte om in de omgeving nog meer apotheken te vestigen.

2.5.3. De raad stelt zich op het standpunt dat uitbreiding van de maatschappelijke voorzieningen ter plaatse noodzakelijk is. De concurrentieverhoudingen acht de raad geen ruimtelijk relevant aspect. Aan het winkelcentrum is voorts een ruime bestemming toegekend zodat voldoende mogelijkheden bestaan voor eventuele herinvulling van de locatie. De raad is voorts van mening dat de belangen van [appellante sub 2] voldoende zijn afgewogen.

2.5.4. Aan het plandeel dat ziet op de Torenflat is de bestemming "Wonen- W" met de aanduidingen 'gestapeld (gs)' en 'maatschappelijk (m)' toegekend. Aan de percelen aan weerszijden van de Torenflat is de bestemming "Maatschappelijk- M" toegekend.

Ingevolge artikel 17.1 van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Wonen- W", voor zover van belang, bestemd voor:

a. wonen;

(…)

d. maatschappelijke voorzieningen op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk (m)';

(…)

Ingevolge artikel 12.1 van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Maatschappelijk- M" bestemd voor: maatschappelijke voorzieningen ter zake van religie, verenigingsleven, onderwijs, opvoeding, kinderopvang, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg en andere openbare en bijzondere dienstverlening en voorzieningen.

2.5.5. De Afdeling is van oordeel dat voor zover de bezwaren zijn ingegeven door concurrentievrees er geen aanleiding bestaat om in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter zake regulerend op te treden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 10 juni 2009 in zaak nr. 200808122/1/R3 komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van een mogelijke sluiting van een bestaande detailhandelsvestiging, maar is het doorslaggevend of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats de producten van, in dit geval, een apotheek kunnen verkrijgen. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vestiging van een apotheek in de Torenflat niet leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ter plaatse. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel.

2.5.6. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 2] inzake dit plandeel heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellante sub 2] is in zoverre ongegrond. Nu het beroep op dit onderdeel ongegrond is verklaard bestaat reeds daarom geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:72, vijfde lid van de Awb, zoals ter zitting is verzocht.

Centrumgebouw

2.6. [appellante sub 2] kan zich voorts niet verenigen met de bestemming "Centrum-C" met de aanduiding 'kantoor (k)' voor het plandeel aan de Laan van Vollenhove ter plaatse van het Centrumgebouw, voor zover het daarbij niet is toegestaan om op de begane grond kantoren te vestigen. Zij stelt dat het huidige kantoorgebruik op de begane grond daarmee wordt wegbestemd hetgeen in strijd is met het conserverend karakter van het plan. De raad heeft volgens [appellante sub 2] onvoldoende gemotiveerd waarom hij thans van mening is dat kantoren op de begane grond niet wenselijk zijn. Daarbij verwijst zij naar de uitspraak van de Kroon van 11 mei 1983 als gevolg waarvan dit gebruik in het voorheen geldende bestemmingsplan was toegestaan. Volgens [appellante sub 2] leidt het verbod op kantoren op de begane grond tot leegstand hetgeen nadelige gevolgen heeft voor de levendigheid en de sociale veiligheid van het winkelcentrumgebied. Het verschil tussen kantoren en winkels op deze aspecten acht zij te gering om dit verbod op te nemen.

2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit een inventarisatie is gebleken dat op de begane grond van het Centrumgebouw thans geen kantoren zijn gevestigd zodat geen sprake is van het wegbestemmen van bestaand gebruik. De raad acht het uit een oogpunt van levendigheid en sociale veiligheid niet gewenst om op de begane grond kantoren permanent dan wel tijdelijk toe te staan.

2.6.2. Aan de gronden van het Centrumgebouw is de bestemming "Centrum-C" toegekend met de nadere aanduiding 'kantoren (k)'.

Ingevolge artikel 6.1 van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Centrum-C" met de aanduiding 'kantoor (k)', voor zover van belang, bestemd voor kantoren, met dien verstande dat uitsluitend op de tweede, derde en vierde bouwlaag kantoren zijn toegestaan.

2.6.3. Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Vollenhove" was het ter plaatse van het Centrumgebouw toegestaan kantoren op de beganegrondverdieping te vestigen, nadat dit bij Koninklijk Besluit van 11 mei 1983, no. 37 (hierna: het Koninklijk Besluit), was bepaald.

2.6.4. Ter motivering van zijn standpunt om thans op de beganegrondverdieping van het Centrumgebouw geen kantoren meer toe te staan heeft de raad gewezen op het verschil in uitstraling tussen winkels en kantoren. Volgens de raad maken kantoren na sluiting een meer gesloten indruk dan winkels hetgeen een nadelig effect heeft op de sociale veiligheid in het winkelcentrumgebied en voorts leidt tot een aantasting van het zicht op het winkelcentrum. Tijdens inventarisaties is naar zeggen van de raad ook niet gebleken dat thans kantoren zijn gevestigd op de beganegrondverdieping. Van de zijde van [appellante sub 2] zijn ter zitting een aantal foto's overgelegd teneinde aan te tonen dat op de beganegrondverdieping thans in ieder geval één kantoor is gevestigd.

Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de beganegrondverdieping in het Centrumgebouw niet wordt gebruikt ten behoeve van kantoren. De Afdeling is er voorts niet van overtuigd dat het verschil tussen winkels en kantoren zodanig is dat de raad op grond hiervan in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vestiging van kantoren op de begane grond niet toe te staan. Bij dit oordeel wordt betrokken dat de raad het Koninklijk Besluit niet in zijn afweging heeft betrokken noch heeft gemotiveerd waarom de motivering van het Koninklijk Besluit nu niet meer op zou gaan. Evenmin is de raad ingegaan op de vraag waarom een afwijking van het conserverende karakter van het plan in dit geval gerechtvaardigd is. De verwijzing van de raad naar het feitelijke gebruik van de panden acht de Afdeling daarvoor onvoldoende. Gelet op bovenstaande berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

2.6.5. [appellante sub 2] kan zich voorts niet verenigen met de bestemming "Centrum-C" voor het Centrumgebouw voor zover maatschappelijke voorzieningen uitsluitend zijn toegestaan in en onder de eerste bouwlaag. Zij stelt dat er geen bezwaren bestaan om op de verdiepingen boven het winkelcentrum maatschappelijke voorzieningen toe te staan zoals kinderopvang, een fysiotherapeut of een sportschool voor bedrijfsfitness ten behoeve van de huurders in het gebouw. Ook stelt zij voornemens te zijn om op korte termijn ten behoeve van de bewoners van het Centrumgebouw ruimte voor ouderenzorg in te richten.

2.6.6. De raad stelt zich op het standpunt dat van concrete plannen voor maatschappelijke voorzieningen op de verdiepingen boven het winkelcentrum niet is gebleken. Nu het plan een conserverend karakter heeft en uitsluitend nieuwe ontwikkelingen worden meegenomen indien daarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden, ziet de raad geen aanleiding om aan deze mogelijkheid mee te werken.

2.6.7. Op grond van artikel 6.1 van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Centrum-C", voor zover van belang, onder meer bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Deze zijn uitsluitend in en onder de eerste bouwlaag toegestaan.

Op grond van artikel 1.31 van de planregels wordt onder maatschappelijke voorzieningen verstaan: voorzieningen ter zake van religie, verenigingsleven, onderwijs, opvoeding, kinderopvang, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg en andere openbare en bijzondere dienstverlening en voorzieningen.

2.6.8. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat bij maatschappelijke voorzieningen vooral gedacht wordt aan gezondheidszorg, en dat het verschil met publiekgerichte dienstverlening is dat een commerciële insteek en een baliefunctie ontbreekt. Gelet op dit onderscheid en in aanmerking genomen dat de raad zich voor het winkelcentrum op het standpunt heeft gesteld dat ter bevordering van de sociale veiligheid en ter verbetering van het aanzicht met name winkels en detailhandel op de begane grond moeten worden toegestaan ziet de Afdeling niet in waarom maatschappelijke voorzieningen niet boven de eerste bouwlaag kunnen worden toegestaan. Bij dit oordeel wordt betrokken dat de raad om bovengenoemde redenen geen kantoorfunctie op de begane grond wenselijk achtte terwijl hij ter zitting voorts heeft aangegeven dat kantoren met een maatschappelijke functie wel op de begane grond zijn toegestaan. Derhalve berust het plan in zoverre evenmin op een deugdelijke motivering.

2.6.9. Verder kan [appellante sub 2] zich niet verenigen met het binnen de bestemming "Centrum- C" opgenomen bebouwingspercentage van 60. Zij stelt dat in het voorheen geldende bestemmingsplan een bebouwingspercentage van 75 was opgenomen en dat het plandeel thans voor 73% is bebouwd. Volgens haar resulteert dit erin dat een gedeelte van het Centrumgebouw is wegbestemd.

2.6.10. De raad stelt zich op het standpunt dat het bebouwingspercentage is afgestemd op de feitelijke aanwezige bebouwing ter plaatse. Ter zitting heeft de raad verduidelijkt dat het bebouwingspercentage alleen ziet op het middelste bouwvlak van het Centrumgebouw, terwijl in het voorheen geldende plan ook de naastgelegen bouwvlakken, welke voor 100% zijn bebouwd, in de berekening waren betrokken.

2.6.11. De Afdeling acht hetgeen de raad ter zitting naar voren heeft gebracht omtrent de berekening van het bebouwingspercentage niet onaannemelijk. [appellante sub 2] hebben ter zitting niet gesteld dat de berekening van de raad, zoals ter zitting is onderbouwd, onjuist is zodat de Afdeling het ervoor houdt dat met het bebouwingspercentage van 60 alle bestaande bebouwing ter plaatse positief is bestemd.

2.6.12. De conclusie is dat, behoudens het gestelde over het bebouwingspercentage, hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd over dit plandeel aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Centrum-C" met de nadere aanduiding 'kantoor (k)' ter plaatse van het Centrumgebouw aan de Laan van Vollenhove.

Uitvaartcentrum

2.7. [appellante sub 2] kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Maatschappelijk- M" met de aanduidingen 'uitvaartcentrum (uv)' en 'kantoor (k)' voor het perceel aan de [locatie 3]. [appellante sub 2] wenst dat aan het perceel een kantoorbestemming wordt toegekend waarbinnen maatschappelijke doeleinden en een uitvaartcentrum zijn toegestaan.

2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel is bestemd conform de hoofdfunctie, te weten een uitvaartcentrum. Een zelfstandige kantoorbestemming acht de raad niet wenselijk. De aanduiding 'kantoor (k)' geeft volgens de raad overigens dezelfde planologische rechten.

2.7.2. Aan de gronden van het uitvaartcentrum aan de Laan van Vollenhove is de bestemming "Maatschappelijk-M" toegekend met de aanduidingen 'kantoor (k)' en 'uitvaartcentrum (uv)'. Op grond van artikel 12.1 van de planregels, voor zover van belang, zijn de gronden met de aanduiding 'uitvaartcentrum (uv)' bestemd voor een uitvaartcentrum en met de aanduiding 'kantoor (k)' voor kantoren.

2.7.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen volstaan met de aanduiding 'kantoor (k)' ter plaatse van het uitvaartcentrum. De bestemming van het perceel is conform het feitelijke gebruik als uitvaartcentrum. [appellante sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet heeft kunnen volstaan met de aanduiding 'kantoor (k)'. Daarbij betrekt de Afdeling dat een kantoorbestemming ter plaatse niet meer gebruiksmogelijkheden met zich zou brengen dan thans het geval is. Op grond van artikel 12.1 van de planregels zijn kantoren immers toegestaan zonder dat daartoe een beperking is opgenomen ten aanzien van de functie.

2.7.4. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 2] inzake dit plandeel heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellante sub 2] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

2.8. [appellant sub 3], wonend [locatie 4], kan zich niet verenigen met het plan.

Hij stelt dat ten onrechte voor de gronden gelegen aan de achterzijde van de woningen [locatie 5 en 6] een woonbestemming is opgenomen. Dit is volgens hem in strijd met het conserverende karakter van het plan nu deze gronden voorheen een bestemming hadden als openbaar groen. De bestemmingswijziging tast het openbare karakter van het gebied aan en voorts maakt deze een grotere oppervlakte aan aan- en bijgebouwen mogelijk hetgeen verlies van zijn uitzicht tot gevolg heeft.

2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gronden conform het huidige gebruik zijn bestemd. Voor de gronden aan de achterzijde van de woningen is geen bouwvlak opgenomen. Behoudens bijgebouwen is het niet mogelijk ter plaatse bebouwing op te richten, aldus de raad. De raad acht de mogelijkheid voor het realiseren van aan- en bijgebouwen ter plaatse niet onredelijk gelet op het feitelijke gebruik van de gronden.

2.8.2. Aan de gronden achter de woningen [locatie 5 en 6] is de bestemming "Wonen- W" toegekend.

Ingevolge artikel 17.1 van de planregels, voor zover van belang, zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor wonen, (…), tuinen en erven, (…).

Ingevolge artikel 17.2.1 mogen op en in de gronden als bedoeld in artikel 17.1 uitsluitend worden gebouwd:

a. woningen,

b. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, en

c. andere bouwwerken, zoals erf- of perceelsafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde overkappingen.

Ingevolge artikel 17.2.2 , voor zover van belang, gelden de volgende regels:

b. woningen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;

(…)

g. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen ook buiten de bouwvlakken worden gebouwd, op ten minste 3 meter achter de voorgevelrooilijn van de betreffende woning;

(…)

i. de gezamenlijke oppervlakte van bouwvergunningplichtige aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag bij elke woning 40 m² bedragen, plus 2% van het bijbehorende bouwperceel tot een maximum van 100 m², onverminderd het bepaalde onder j.

j. de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag bij elke woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel, inclusief de gronden die als "Tuin" zijn aangewezen.

(…)

2.8.3. Voor zover [appellant sub 3] vreest dat aan de achterzijde van zijn woning een woning kan worden gerealiseerd overweegt de Afdeling dat op de verbeelding, behoudens voor de reeds bestaande woningen, geen bouwvlak is opgenomen. Op grond van hetgeen in artikel 17.2.2 van de planregels is opgenomen is de bouw van een woning buiten het bouwvlak niet toegestaan zodat op de door [appellant sub 3] aangeduide gronden geen woningen gerealiseerd kunnen worden.

2.8.4. In aanmerking genomen dat in het gebied onder het voorheen geldende plan geen aan- en bijgebouwen waren toegestaan en dat het gebied was bestemd als "Openbaar Groen", kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden ontkend dat met de mogelijkheid tot het oprichten van aan- en bijgebouwen een verlies aan uitzicht aan de achterzijde van de woning van [appellant sub 3] kan optreden. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad het plan wat betreft deze gronden niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking hetgeen in artikel 17.2.2 is bepaald omtrent de oppervlakte van de op te richten aan- en bijgebouwen alsmede dat het gebied thans feitelijk in gebruik is als tuin van de aangrenzende woningen, zodat het gebied reeds geen openbaar karakter meer heeft.

2.8.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.

Proceskosten

2.8.6. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van de [appellante sub 1] en [appellante sub 2] te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] geheel en het beroep van [appellante sub 2] gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zeist van 24 februari 2009, no. 09RAAD0008,

a. voor zover dit betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen-W" en de aanduiding 'vrijstaand (vrij)' dat ziet op het perceel [locatie 2],

b. voor zover dit betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum-C" met de aanduiding 'kantoor (k)' ter plaatse van het Centrumgebouw aan de Laan van Vollenhove;

III. verklaart het beroep van [appellante sub 2] voor het overige en het beroep van [appellant sub 3] geheel ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Zeist tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten aan:

a. [appellante sub 1] tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. [appellante sub 2] tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Zeist aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [appellante sub 1] en € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [appellante sub 2] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010

234-608.