Uitspraak 201004914/2/R3


Volledige tekst

201004914/2/R3.
Datum uitspraak: 4 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

vereniging Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek (hierna: V.L.I.P.), gevestigd te Prinsenbeek, gemeente Breda,
appellante,

en

de raad van de gemeente Breda,
verweerder.

1. Procesverloop

V.L.I.P. heeft bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2010, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad van de gemeente Breda op haar aanvraag om het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek 2000" te herzien voor zover het betreft het perceel H 2810.

Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. Ingevolge artikel 3:18, eerste lid, van de Awb, dat onderdeel uitmaakt van afdeling 3.4, neemt het bestuursorgaan, indien het een besluit op aanvraag betreft, het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, van de Wro, is artikel 3.8 niet van toepassing op de afwijzing van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen.

Ingevolge het tweede lid, besluit de gemeenteraad tot een afwijzing bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

2.2. Gezien het vorenstaande is bij een aanvraag om vaststelling of herziening van een bestemmingsplan niet op voorhand duidelijk of ten aanzien van het reële besluit afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. De Afdeling is van oordeel dat in een geval als dit, waarin niet kan worden vastgesteld of afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, de beslistermijn geacht moet worden te zijn overschreden indien het bevoegd gezag binnen 14 weken na ontvangst van de aanvraag geen definitief besluit heeft genomen en evenmin een ontwerp van een besluit ter inzage heeft gelegd.

2.3. De aanvraag van V.L.I.P. dateert van 15 oktober 2009. De raad heeft niet binnen 14 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit genomen noch een ontwerp van een besluit ter inzage gelegd. De brief van het college van 18 januari 2010, waarin het college aangeeft in de aanvraag van V.L.I.P. geen aanleiding te zien de raad voor te stellen het bestemmingsplan te herzien, kan anders dan het college stelt niet als een besluit op de aanvraag worden aangemerkt. De raad heeft dan ook niet tijdig een besluit genomen.

2.4. Gezien het in 2.3 overwogene en gelet op het feit dat de raad niet binnen twee weken nadat hij in gebreke is gesteld alsnog een besluit heeft genomen dan wel een ontwerp van een besluit ter inzage heeft gelegd, is het beroep gegrond.

2.5. De raad dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een ontwerp van een besluit ter inzage te leggen dan wel een afwijzend besluit te nemen naar aanleiding van de aanvraag van V.L.I.P. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen, waarbij rekening wordt gehouden met de geplande raadsvergaderingen.

De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven.

2.6. V.L.I.P. heeft verzocht om met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast te stellen.

2.7. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 mei 2010, in zaak nr. 201001808/1/R3) is het nemen van een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan, ook in het geval daaraan een aanvraag ten grondslag ligt, niet het nemen van een beschikking op aanvraag als bedoeld in artikel 4:17 gelezen in samenhang met artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat geen dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd.

2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van de Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek van 15 oktober 2009;

III. draagt de raad van de gemeente Breda op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen inhoudende een afwijzing van de aanvraag en dit bekend te maken dan wel om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een ontwerpbesluit ter inzage te leggen dat geheel of gedeeltelijk een inwilliging van de aanvraag inhoudt en om binnen twee weken na afloop van de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbesluit een besluit te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken;

IV. bepaalt dat de raad van de gemeente Breda aan de Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);

V. gelast dat de raad van de gemeente Breda aan de Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Sloten w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2010

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht).

- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.

- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.

- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.

388.