Uitspraak 200907020/1/H2


Volledige tekst

200907020/1/H2.
Datum uitspraak: 9 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad van de gemeente Helmond,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 juli 2009 in zaak nr. 08/198 in het geding tussen:

[wederpartijen] (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij])

en

de raad.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2005 heeft de raad het verzoek van [wederpartij] om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 4 december 2007 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de afwijzing met verbetering van gronden gehandhaafd.

Bij uitspraak van 30 juli 2009, verzonden op 31 juli 2009, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 december 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 oktober 2009.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Karnata, werkzaam bij de gemeente Helmond, vergezeld van mr. R.C. van Wamel, werkzaam bij de stichting Stichting Plan & Schade, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.1.1. Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

2.2. [wederpartij] is sinds 1973 eigenaar van het perceel en de daarop gelegen woning aan de [locatie 1] in plaats]. Hij heeft bij de raad een verzoek ingediend om vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van het bestemmingsplan "PW205" dat voorziet in de aanleg van de provinciale weg N279 nabij zijn perceel. [wederpartij] voert aan dat deze weg geluidsoverlast veroorzaakt waardoor de waarde van zijn woning is gedaald. De weg is inmiddels aangelegd.

2.3. Het bestemmingsplan "PW205" is vastgesteld op 25 januari 1996 door de raad van de voormalige gemeente Aarle-Rixtel. Door een grenscorrectie behoren de onderhavige gronden thans tot het grondgebied van de gemeente Helmond. Het bestemmingsplan "PW205" heeft betrekking op een partiële herziening van het bestemmingsplan "Omleiding Zuid-Willemsvaart" van de gemeente Helmond en van het bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Aarle-Rixtel. In het bestemmingsplan "PW205" heeft een strook grond van ongeveer 55 meter breed met de bestemmingen "Bos" in het bestemmingsplan "Omleiding Zuid-Willemsvaart" en "Bos en bosschages" in het bestemmingsplan "Buitengebied" voor een groot gedeelte de bestemming "Verkeersdoeleinden" gekregen.

2.3.1. Gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan "Omleiding Zuid-Willemsvaart" de bestemming "Bos" rust, mogen uitsluitend worden gebruikt en ingericht voor bosbouwkundige en landschappelijke doeleinden. Op en in de tot bos bestemde gronden mag niet worden gebouwd, maar van dit verbod kan binnenplanse vrijstelling worden verleend voor onder meer bouwwerken ten dienste van het beheer en het onderhoud van het bosbestand met een maximale hoogte van 3 meter en een maximale inhoud van 50 m3 en de bouw van een brandtoren van 25 meter hoog.

Gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Bos en bosschages" rust, zijn bestemd voor houtteelt, het behoud of herstel van natuurwetenschappelijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden alsmede voor extensieve recreatie. Op deze gronden is geen bebouwing toegestaan. Voorts is voor onder meer het aanbrengen van verhardingen een aanlegvergunning vereist.

Ingevolge het bestemmingsplan "PW205" zijn de gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden" bestemd voor de aanleg en instandhouding van een weg met de daarbij behorende aansluitingen dan wel kruisingen en fietspaden. De weg van 7,5 meter breed is geprojecteerd op een afstand van ongeveer 170 tot 200 meter van de woning van [wederpartij]. Voorts is een fietspad gepland aan de noordoostelijke zijde van de weg, afgescheiden van de weg door een berm en grenzend aan het perceel van [wederpartij]. De gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden" zijn tevens bestemd voor de aanleg en instandhouding van geluidwerende voorzieningen op de daarvoor op de plankaart vermelde locatie, die is gelegen op een afstand van 170 of meer meter tot de woning van [wederpartij]. Op de plankaart is een geluidswal ingetekend van 200 meter lang en drie meter hoog. Voor een overschrijding van deze maatvoering met 10% kan een binnenplanse vrijstelling worden verleend.

2.4. De raad heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de stichting Stichting Plan & Schade. Volgens het door de stichting uitgebrachte advies van 25 januari 2005, aangevuld op 16 januari 2007 en 28 juni 2007, is als gevolg van de wijziging van de bestemmingen "Bos" en "Bos en bosschages" in "Verkeersdoeleinden" in het bestemmingsplan "PW205" sprake van een nadelige planologische verandering, maar lijdt [wederpartij] ten gevolge daarvan geen schade. Daarbij heeft de stichting betrokken de afstand tussen de woning van [wederpartij] en de weg, de bufferfunctie van de tussen de woning en de weg gelegen bestemming "Bos en bosschages" alsmede de resultaten van het akoestisch onderzoek waaruit blijkt dat door de geluidswal de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de woning niet wordt overschreden.

De raad heeft dit advies aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd.

2.5. [wederpartij] heeft in de bezwaarprocedure een door Houdringe opgestelde second opinion van 12 december 2006 overgelegd. Volgens Houdringe is ten gevolge van de toename van de geluidsoverlast en de veranderde kwaliteit van de woon- en leefomgeving sprake van een planologisch nadeliger situatie en bedraagt de daardoor geleden schade € 15.000,00.

2.6. De rechtbank heeft geconcludeerd dat tussen partijen niet in geschil is dat [wederpartij] door de wijziging van de bestemmingen "Bos" en "Bos en bosschages" in de bestemming "Verkeersdoeleinden" in een nadeliger planologische situatie terecht is gekomen. Partijen zijn daartegen in hoger beroep niet opgekomen, zodat hiervan ook in hoger beroep wordt uitgegaan. Partijen zijn verdeeld over de vraag of die planologische verslechtering leidt tot schade.

2.7. De rechtbank heeft overwogen dat bij de te maken planvergelijking dient te worden onderzocht in hoeverre de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de weg zodanig is dat het nieuwe regime tot planologische verslechtering met daaraan gekoppelde waardevermindering van de woning heeft geleid. Bij een dergelijk onderzoek dient volgens de rechtbank voor de desbetreffende bestemmingen een vergelijking te worden gemaakt tussen de maximale geluidsbelasting in de oude planologische situatie en de feitelijke geluidsbelasting in de huidige situatie zowel in de woning met gesloten en geopende deuren en ramen als buiten de woning op het perceel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad deze vergelijking niet heeft gemaakt en is tot de slotsom gekomen dat het besluit van 4 december 2007 niet zorgvuldig is voorbereid.

Voorts heeft de rechtbank overwogen dat dit besluit een draagkrachtige motivering mist met betrekking tot het beroep van [wederpartij] op het gelijkheidsbeginsel, nu de raad de [buurman], die woont aan [locatie 2], een schadevergoeding van € 15.000,00 heeft toegekend. Volgens de rechtbank dient in dat verband niet uitsluitend de locatie van beide woningen bepalend te worden geacht, maar dient de locatie van de gehele percelen in beschouwing te worden genomen. Tot slot heeft de rechtbank in haar overweging betrokken dat de raad niet concreet heeft toegelicht waarom de buurman wel aanspraak heeft op een schadevergoeding en [wederpartij] niet.

2.8. De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de feitelijke geluidsbelasting in de huidige situatie dient te worden betrokken in de planvergelijking. Volgens de raad volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 in zaak nr. 200701397/1 dat de omvang van de geluidsbelasting onder het op de peildatum geldende nieuwe planologische regime moet worden betrokken bij de vergelijking. De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan de in voornoemde uitspraak beschreven wijze waarop de geluidsbelasting onder het nieuwe planologische regime dient te worden onderzocht, aldus de raad.

2.8.1. Uit de uitspraken van de Afdeling van 29 augustus 2007 in zaak nr. 200701397/1 en van 21 maart 2007 in zaak nr. 200604781/1 kan worden afgeleid dat in het kader van het onderzoek of het nieuwe planologische regime dat de aanleg van de weg mogelijk maakt, leidt tot een planologische verslechtering die schade tot gevolg heeft, ten aanzien van de gestelde geluidsoverlast van het verkeer op de weg een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de maximale geluidsbelasting onder het oude planologische regime en de maximale geluidsbelasting onder het nieuwe planologische regime. De feitelijke geluidsbelasting is derhalve niet van belang. Het bestuursorgaan dient bij de beoordeling van de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het nieuwe planologische regime op de peildatum uit te gaan van een reële prognose van het maximaal aantal te verwachten motorvoertuigen per rijstrook en per tijdseenheid en de daarmee gemoeide geluidsbelasting. Aan de hand daarvan dient te worden onderzocht of die belasting zodanig is, dat het nieuwe regime tot planologische verslechtering met een daaruit voortvloeiende waardevermindering van de woning heeft geleid. De rechtbank is derhalve uitgegaan van een onjuiste wijze van planvergelijking. Dit leidt echter om het hiernavolgende niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

2.9. In het aan het besluit van de raad van 4 december 2007 ten grondslag liggende advies van de stichting is met betrekking tot de geluidsbelasting onder verwijzing naar het milieueffectrapport "Doortrekking van de PW205/210" van december 1994 en de toelichting bij het bestemmingsplan "PW205" geconcludeerd dat de aanleg van de geluidswal ertoe leidt dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de woning niet wordt overschreden.

2.10. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.8.1 is in de door de stichting in haar advies verrichte planvergelijking ten onrechte niet uitgegaan van de maximale geluidsbelasting onder het oude planologische regime. Hierdoor heeft geen vergelijking plaatsgevonden van de maximale geluidsbelasting onder het oude en het nieuwe planologische regime. Evenmin is gebleken dat rekening is gehouden met de geluidsbelasting buiten de woning op het perceel. Het enkele feit dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet wordt overschreden, betekent niet dat geen sprake kan zijn van schade. De raad heeft het advies van de stichting om die reden niet aan het besluit van 4 december 2007 ten grondslag kunnen leggen.

Aangezien in het kader van de planvergelijking de geluidsbelasting buiten de woning op het perceel ook van belang is, heeft de raad in dat besluit met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kunnen volstaan met een vergelijking van alleen de geluidsbelasting op de gevel van de woning van [wederpartij] en die op de woning van zijn buurman.

Gelet op het voorgaande is het besluit van 4 december 2007 niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en kleeft aan dit besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank is, zij het uitgaande van een onjuiste wijze van planvergelijking, tot de juiste conclusie gekomen dat het besluit van 4 december 2007 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd. Hetgeen de raad in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.12. De raad zal op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de raad van de gemeente Helmond tot vergoeding van bij [wederpartijen] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 684,65 (zegge: zeshonderdvierentachtig euro en vijfenzestig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van de raad van de gemeente Helmond een griffierecht van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010

85-609.