Uitspraak 200908220/1/H1


Volledige tekst

200908220/1/H1.
Datum uitspraak: 9 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. [appellante sub 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IJB Mortel Lemmer B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IJB Funderingen B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IJB Heipalen B.V.,
(hierna: [appellante sub 1] en andere), alle gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 september 2009 in zaak nr. 08/1333 in het geding tussen:

[appellante sub 1] en andere

en

het college van burgemeester en wethouders van Lemsterland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het veranderen van het woongedeelte op de verdieping van het bedrijfspand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) in een restaurant.

Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft het college bouwvergunning verleend voor het bouwplan.

Bij besluit van 26 mei 2008 heeft het college de door onder andere [appellante sub 1] en andere tegen de besluiten van 8 oktober 2007 en van 31 oktober 2007 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door onder andere [appellante sub 1] en andere daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 november 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2010, waar het college, vertegenwoordigd door S. Poepjes en G. Kampen, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan, dat ziet op het veranderen van het woongedeelte op de verdieping van het bedrijfspand in een restaurant, is in strijd met het bestemmingsplan "Buitengaats" (hierna: het bestemmingsplan) dat aan het perceel de bestemming "bedrijfsdoeleinden" toekent.

Om voor de uitvoering daarvan bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.

2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge het eerste lid wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.

2.3. Bij besluit van 18 oktober 2005, aangevuld bij besluiten van 16 mei 2006 en van 6 februari 2007, heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân de limitatieve lijst met aangewezen categorieën van vrijstellingen waarvoor tevoren geen verklaring van geen bezwaar bij gedeputeerde staten behoeft te worden aangevraagd (hierna: de provinciale lijst) vastgesteld, waarin categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO zijn vervat.

Onder B.2.b van de provinciale lijst is bepaald dat burgemeester en wethouders van de Friese gemeenten, zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar, vrijstelling kunnen verlenen van het geldende bestemmingsplan voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen, uitbreiden of vervangen van bestaande, als zodanig bestemde bedrijfsgebouwen ten behoeve van categorie 1, 2 en 3 bedrijven zoals vermeld in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering op bedrijfsterreinen binnen bebouwde kommen van steden en dorpen, ongeacht de maatvoering daarvan, mits dit blijkend uit de ruimtelijke onderbouwing uit een oogpunt van aard, schaal, landschap en milieu passend is. De aangewezen vrijstelling geldt niet voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van vormen van detailhandel op bedrijfsterreinen.

2.4. [appellante sub 1] en andere betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college onbevoegd is krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO voor het bouwplan vrijstelling te verlenen. Daartoe voeren zij aan dat het voorgenomen gebruik als horecabedrijf een vorm van detailhandel is, zodat het bouwplan niet ziet op een in de provinciale lijst aangewezen categorie.

2.4.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 juli 2005 in zaak nr. 200410038/1) is een wezenlijk kenmerk van een horecabedrijf dat daar bedrijfsmatig dranken en etenswaren worden verstrekt teneinde deze ter plaatse te nuttigen en dat een zodanig bedrijf zich daarin onderscheidt van inrichtingen dan wel winkels waar dranken en etenswaren uitsluitend worden verkocht en waar niet door middel van bijvoorbeeld de aanwezigheid van zitplaatsen uitdrukkelijk de gelegenheid wordt geboden het gekochte onmiddellijk te nuttigen.

Volgens de aanvraag van 12 april 2007 om verlening van een bouwvergunning en de daarbij behorende tekeningen ziet het bouwplan op het realiseren van een restaurant. Voorts is volgens deze tekeningen voorzien in een open keuken, een bar en omstreeks 32 zitplaatsen.

Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het voorgenomen gebruik geen vorm van detailhandel is en derhalve terecht geoordeeld dat het college bevoegd is voor het bouwplan krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.

2.5. [appellante sub 1] en andere betogen voorts dat het college van gedeputeerde staten vooraf geen verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.

2.5.1. Dit betoog leidt niet tot het door [appellante sub 1] en andere daarmee beoogde resultaat. In de provinciale lijst zijn categorieën van gevallen opgenomen, waarvoor geen verklaring van geen bezwaar is vereist. Zoals hiervoor onder 2.4.1 is overwogen, ziet het bouwplan op een in de provinciale lijst aangewezen categorie.

2.6. [appellante sub 1] en andere betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende draagkrachtig is.

2.6.1. Als ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan dient de "Ruimtelijke onderbouwing [locatie] Lemmer" van oktober 2007 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing). In de ruimtelijke onderbouwing is uiteengezet dat en waarom het bouwplan in overeenstemming is met de uitgangspunten van het door de gemeenteraad van Lemsterland vastgestelde "Ontwikkelingsperspectief Lemsterland" van juli 2006 (hierna: het ontwikkelingsperspectief) en met de in het "Hoofdlijnenakkoord CDA-PvdA-GB" (hierna: het hoofdlijnenakkoord) vervatte uitgangspunten voor het te voeren beleid, onder meer het transformeren en revitaliseren van het waterfront van Lemmer. Volgens de ruimtelijke onderbouwing is in de ruimtelijke structuur van het gebied en in de toekomstige functionele structuur versterking van de kop van de Industrieweg acceptabel en zelfs wenselijk. Ten slotte wordt in de ruimtelijke onderbouwing geconcludeerd dat, mede in het licht van de inmiddels in gang gezette ontwikkeling van het strandpaviljoen en het inmiddels gerealiseerde woongebouw aan de Plattedijk, het planologisch mogelijk maken van een horecagelegenheid op het perceel een positieve bijdrage levert aan de ontwikkeling van het waterfront van Lemmer.

Ter zitting heeft het college desgevraagd te kennen gegeven dat de Industrieweg weliswaar in beginsel buiten de overige plannen met betrekking tot horeca in Lemmer valt, maar dat naar zijn oordeel ruimtelijke samenhang bestaat tussen het restaurant, zoals voorzien, het strand, het te realiseren strandpaviljoen en de jachthaven. Het college heeft in dit verband verwezen naar het in het hoofdlijnenakkoord vervatte toekomstige beleid, waarin is vermeld dat het begin van de Industrieweg de meeste kansen biedt om bij de ontwikkeling van een strandpaviljoen te worden betrokken. Voorts is het perceel weliswaar in het ontwikkelingsperspectief niet als transformatiezone aangeduid, maar in de stedenbouwkundige structuur van het gebied, waarin het perceel is gelegen, is het ontwikkelen van de locatie zeer wenselijk, zeker in relatie tussen de strandzone en het gebied rondom de Vuurtoren, aldus het college.

Gegeven deze motivering, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet aan de eisen voldoet die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld.

2.7. [appellante sub 1] en andere betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten vrijstelling te verlenen zoals het heeft gedaan, aangezien met het te realiseren bouwplan conflicterende verkeersstromen zullen ontstaan. Ook heeft de rechtbank volgens hen ten onrechte overwogen dat ten behoeve van het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

2.7.1. Bij de beslissing op een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan heeft het college beleidsvrijheid, zodat de rechter de beslissing in zoverre terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen.

2.7.2. Volgens het besluit van 31 oktober 2007 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de conflicterende verkeerssituatie in relatie tot de verkeersbewegingen van en naar het te realiseren restaurant en de tijdstippen van het restaurantbezoek niet een dusdanig zwaarwegend belang dient, dat dit tot weigering van de vrijstelling zou moeten leiden. Daarbij heeft het mede in aanmerking genomen dat het desbetreffende gebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Lemmer, waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, en dat in het desbetreffende gebied volgens de zogenoemde provinciale risicokaart geen transportroute voor gevaarlijke stoffen loopt.

Ten aanzien van de benodigde parkeerplaatsen heeft het college zich bij dat besluit op het standpunt gesteld dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein. Voorts heeft het college ter zitting van de rechtbank te kennen gegeven dat het te realiseren restaurant op loopafstand van het strand en de daarbij behorende parkeerplaats is voorzien, zodat ook in de naaste omgeving voldoende parkeergelegenheid is.

2.7.3. Gegeven deze motivering, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat realisering van het bouwplan zodanige conflicterende verkeersstromen en parkeertekorten veroorzaakt, dat het college in verband daarmee in redelijkheid de gevraagde vrijstelling niet heeft kunnen verlenen.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van Staat.

w.g. Offers w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010

476.