Uitspraak 200904903/1/H2


Volledige tekst

200904903/1/H2.
Datum uitspraak: 3 februari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister van Verkeer en Waterstaat,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 mei 2009 in zaak nr. 08/272 in het geding tussen:

[wederpartij], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2006 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) aan [wederpartij] op de voet van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (hierna: de Regeling) € 202.100,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2002, aan nadeelcompensatie toegekend.

Bij besluit van 12 december 2007 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 mei 2009, verzonden op 29 mei 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 augustus 2009.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. E.J. Snijders-Storm, advocaat te Den Haag, en [wederpartij], vertegenwoordigd door haar vennoten, en bijgestaan door mr. I.L. van Geel, advocaat te Deurne, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het besluit van 20 december 2006 is genomen ter compensatie van inkomensschade, bij [wederpartij] opgekomen als gevolg van het tracébesluit van 15 juni 1993 (hierna: het tracébesluit), de aanleg van de Rijksweg 50 gedeelte Oss-Eindhoven en de daarmee samenhangende sluiting van de weg "De Corridor" (hierna: de weg), waardoor het door [wederpartij] geëxploiteerde restaurant niet langer aan een doorgaande weg ligt.

2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de minister de bij [wederpartij] opgekomen belastingschade ten onrechte niet voor compensatie in aanmerking komend heeft geacht.

2.3. De minister betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat uit uitspraken van de Afdeling rechtspraak van 3 februari 1993 in zaak nr. G09.91.0099 (LJN: AQ1220) en 26 april 2001 in zaak nr. 200003440/1 (LJN: AB1714) over belastingschade in planschadezaken afgeleid moet worden dat in dit geval tussen het tracébesluit en de door [wederpartij] gestelde belastingschade geen zodanig verband bestaat, dat die schade voor compensatie op de voet van de Regeling in aanmerking komt. Alleen de meest directe nadelige gevolgen komen voor compensatie in aanmerking, omdat het bij die Regeling gaat om compensatie van vermogensschade ten gevolge van rechtmatig overheidshandelen. Ook de omstandigheid dat de Regeling geen volledige vergoeding van de geleden schade voorschrijft brengt mee dat het oordeel van de rechtbank niet juist is, aldus de minister.

2.4. Dit betoog faalt.

Anders dan in de door de minister aangehaalde jurisprudentie, is de Afdeling thans van oordeel dat belastingschade rechtstreeks gevolg is van het desbetreffende schadeveroorzakende besluit. Er is voorts geen reden om te oordelen dat zulke schade niet als nadeel voor compensatie vatbaar is. Dat in de Regeling geen vergoeding van alle geleden schade is voorzien, doch slechts compensatie van het door het desbetreffende besluit veroorzaakte nadeel, is dan ook geen grond voor een ander oordeel.

Nu de door [wederpartij] gestelde belastingschade, indien geleden, rechtstreeks gevolg van het tracébesluit is en als zodanig buiten het normale ondernemersrisico valt, komt deze volgens de Regeling als nadeel voor compensatie in aanmerking. Dat ten tijde van het besluit van 12 december 2007 de omvang van dat nadeel wellicht nog niet was vast te stellen, maakt dat niet anders. Het kon desnoods, indien schatting van die omvang evenmin mogelijk was, pro memorie worden gehouden, totdat dat wel mogelijk is.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010

299.