Uitspraak 200900638/1/H2


Volledige tekst

200900638/1/H2.
Datum uitspraak: 25 november 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C&K Integrated Solutions B.V., gevestigd te Cadier en Keer, gemeente Margraten,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 december 2008 in zaak nr. 06/923 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C&K Integrated Solutions B.V.

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2004 heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de staatssecretaris) geweigerd om het object Kerkstraat 139 te Cadier en Keer (hierna: het object) af te voeren van de lijst van beschermde rijksmonumenten.

Bij besluit van 1 maart 2006 heeft de staatssecretaris het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C&K Integrated Solutions B.V. (hierna: C&K) daartegen gemaakte bezwaar - voor zover thans van belang - gegrond verklaard en alsnog het verzoek van C&K tot aanpassing van de redengevende omschrijving van het object afgewezen.

Bij uitspraak van 16 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door C&K daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft C&K bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 maart 2009.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend.

Het college van burgemeester en wethouders van Margraten heeft een bericht ingezonden.

C&K heeft gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid te repliceren.

Bij brieven van 1 juli 2009 en 16 juli 2009 hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet) kan de minister, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, onroerende monumenten aanwijzen als beschermd monument.

Ingevolge artikel 6 houdt de minister voor elke gemeente een register aan van de beschermde monumenten. In het register schrijft hij de monumenten in die hij heeft aangewezen, voor zover geen beroep tegen die aanwijzing is ingesteld of een beroep is afgewezen.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, is de minister bevoegd ambtshalve of op verzoek van belanghebbenden in het register wijzigingen aan te brengen. De artikelen 3 tot en met 7 zijn van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren of in enig opzicht te wijzigen.

2.2. Het object is een beschermd rijksmonument. Het staat sedert 16 januari 1967 ingeschreven in het register, zoals bedoeld in artikel 6 van Monumentenwet. De in dat register opgenomen redengevende omschrijving vermeldt: "Hoeve van baksteen om gesloten binnenplaats, thans gepleisterd. Poorten met 1760 en 1764. Enkele houten kruis- en tussendorpelvensters". C&K is eigenares van het object.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het monument een bouwkundige en functionele eenheid vormt en dat C&K in deze procedure daarom niet kan bereiken wat haar met haar verzoek om aanpassing van de redengevende omschrijving voor ogen staat, te weten het onttrekken van een gedeelte van het monument aan de beschermende werking van de Monumentenwet. De rechtbank is om die reden tot het oordeel gekomen dat het beroep van C&K belang mist en heeft dit niet-ontvankelijk verklaard.

2.4. C&K betoogt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2006 in zaak nr. 200505796/1, dat de rechtbank door haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren heeft miskend dat het besluit van de minister tot afwijzing van haar verzoek om aanpassing van de redengevende omschrijving van het object op rechtsgevolg is gericht. Aangezien voorts de redengevende omschrijving en een daarin opgenomen duiding van de aspecten en bestanddelen die in het bijzonder beschermingswaardig zijn van betekenis is bij de behandeling van aanvragen om vergunningen als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet en daarmee voor de gebruiksmogelijkheden van het object, meent C&K wel belang te hebben bij het door haar ingestelde beroep.

2.5. Het betoog slaagt. Bij de door C&K aangehaalde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de redengevende beschrijving bij een aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd monument dient om aan te geven welke aspecten en bestanddelen van het object in het bijzonder beschermingswaardig zijn. Voorts volgt uit die uitspraak dat met het opnemen van een aspect of bestanddeel in de redengevende omschrijving en het onherroepelijk worden van het betrokken aanwijzingsbesluit vast komt te staan dat in ieder geval het verwijderen van een dergelijk aspect of bestanddeel verboden is zonder vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet. De inhoud van de redengevende omschrijving is, gelet hierop, uit oogpunt van rechtszekerheid van betekenis. Dat is in dit geval, waarin het object al de status van beschermd monument bezit en waar de minister ingevolge artikel 8, eerste lid, gelezen in samenhang met de artikelen 3 en 6 van de Monumentenwet, bevoegd is de redengevende omschrijving behorende bij een aanwijzingsbesluit te wijzigen en die wijziging in het register aan te brengen, niet anders. Anders dan de rechtbank is de afdeling dan ook van oordeel dat belanghebbende bij een beschermd monument wel belang heeft bij een besluit op zijn verzoek om wijziging van de redengevende omschrijving.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Op de overige door C&K in hoger beroep aangevoerde gronden gaat de Afdeling niet meer in. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen overweegt de Afdeling als volgt.

2.7. In geding is het verzoek van C&K om aanpassing van de redengevende omschrijving. Bij zijn besluit op bezwaar van 1 maart 2006 heeft de minister dat verzoek afgewezen, omdat het niet kan leiden tot het zijns inziens door C&K beoogde rechtsgevolg, te weten het beperken van de beschermende werking van de Monumentenwet tot gedeelten van het object.

In beroep heeft C&K daartegen aangevoerd dat zij belang heeft bij actualisering van de redengevende omschrijving. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5. is overwogen had de minister op dit verzoek een inhoudelijk besluit moeten nemen. Het besluit op bezwaar ontbeert daarmee een deugdelijke motivering.

Verder had de minister ingevolge artikel 3, zesde lid, van de Monumentenwet de Raad voor cultuur dienen te horen alvorens op het verzoek te beslissen. In het besluit is vermeld dat dat niet is gebeurd.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het besluit op bezwaar van 1 maart 2006 - voor zover hier van belang - is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alsmede artikel 3, zesde lid, van de Monumentenwet.

2.8. Het beroep is gegrond. Het besluit op bezwaar van 1 maart 2006 dient te worden vernietigd voor zover daarbij het verzoek van C&K om aanpassing van de redengevende omschrijving van het object alsnog is afgewezen.

2.9. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 december 2008 in zaak nr. 06/923;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 maart 2006, kenmerk CFI/BGS-2006/35743M, voor zover daarbij het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C&K Integrated Solutions B.V. om aanpassing van de redengevende omschrijving van het object gelegen aan de Kerkstraat 139 te Cadier en Keer alsnog is afgewezen;

V. veroordeelt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C&K Integrated Solutions B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.127,00 (zegge: elfhonderdzevenentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C&K Integrated Solutions B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 714,00 (zegge: zevenhonderdveertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. D.A.C. Slump, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009

47.