Uitspraak 200904113/3/R3


Volledige tekst

200904113/3/R3 .
Datum uitspraak: 1 september 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de vereniging It Fryske Gea, gevestigd te Olterterp, gemeente Opsterland, en andere,
appellanten,

en

de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2009 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister), voor zover hier van belang: a. de aanvraag van It Fryske Gea om ter zake van het tracé van de Centrale As een aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover deze geen betrekking heeft op een daarbij concreet aangegeven locatie, waarvan geen afwijking mogelijk is, en tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onder b en c, van de Wro, afgewezen. b. de aanvraag van It Fryske Gea en andere om het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.26, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, zesde lid, van de Wro met betrekking tot het door provinciale staten van Fryslân eventueel vast te stellen inpassingsplan "De Centrale As" afgewezen.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2009, hebben de vereniging It Fryske Gea en andere, beroep ingesteld tegen dit besluit.

2. Overwegingen

Afwijzing aanvraag om het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de Wro.

2.1. Ingevolge artikel 4.4, eerste lid, van de Wro, voor zover hier van belang, kan de minister, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken:

a. een gemeenteraad een aanwijzing geven binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan;

b. provinciale staten een aanwijzing geven binnen een daarbij te bepalen termijn van ten hoogste zes maanden toepassing te geven aan artikel 4.1;

c. gedeputeerde staten een aanwijzing geven binnen een daarbij te bepalen termijn van ten hoogste drie maanden toepassing te geven aan artikel 4.2.

Ingevolge artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), bezien in samenhang met onderdeel C, onder 2, van de bijlage bij die wet (de zogenoemde negatieve lijst) kan, voor zover hier van belang, geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, genomen op grond van artikel 4.4, eerste lid, onder a, voor zover niet begrepen onder artikel 8.2, eerste lid, onder f, en onder b en c, van de Wro.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, voor zover deze betrekking heeft op een daarbij concreet aangegeven locatie, waarvan geen afwijking mogelijk is.

2.1.1. Uit de hiervoor weergegeven bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld tegen het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onder a, van de Wro, voor zover deze geen betrekking heeft op een daarbij concreet aangegeven locatie, waarvan geen afwijking mogelijk is, en dat evenmin bezwaar en beroep openstaat tegen het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onder b en c.

Uit de gelijkstelling genoemd in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat onder het uitsluiten van bezwaar en beroep tegen het geven van aanwijzingen als hiervoor bedoeld, ook is begrepen het uitsluiten van bezwaar en beroep tegen de schriftelijke weigering om dergelijke aanwijzingen te geven. In zoverre staat dan ook geen bezwaar en beroep open tegen het besluit van 27 april 2009.

Afwijzing aanvraag om het nemen van een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 3.26, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, zesde lid, van de Wro.

2.2. Ingevolge artikel 3.26, eerste lid, van de Wro kunnen provinciale staten, indien sprake is van provinciale belangen, de betrokken gemeenteraad gehoord, voor de daarbij betrokken gronden een inpassingsplan vaststellen met uitsluiting van de bevoegdheid van de gemeenteraad om voor die gronden een bestemmingsplan vast te stellen.

In artikel 3.26, tweede lid, voor zover hier van belang, is bepaald dat de afdelingen 3.1 en 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat voor "bestemmingsplan" "inpassingsplan" wordt gelezen en voor "gemeentebestuur" "provinciaal bestuur".

In artikel 3.8, vierde lid, eerste volzin, is bepaald dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, in afwijking van het derde lid, zes weken na de vaststelling wordt bekendgemaakt, indien door gedeputeerde staten of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van gedeputeerde staten of de inspecteur.

Ingevolge artikel 3.8, zesde lid, voor zover hier van belang, kan de minister, indien aan de in het vierde lid bedoelde voorwaarden is voldaan, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de gemeenteraad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onder a, geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder d, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 3.26, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, zesde lid.

Ingevolge artikel 8.1, aanhef en onder c, voor zover hier van belang, is artikel 7:1 van de Awb niet van toepassing op een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 3.26, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, zesde lid.

2.2.1. Uit de hiervoor weergegeven bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat uitsluitend beroep kan worden ingesteld tegen het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wro (de zogenoemde reactieve aanwijzing). Weliswaar zou uit de gelijkstelling genoemd in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb kunnen worden afgeleid dat eveneens beroep openstaat tegen de schriftelijke weigering een reactieve aanwijzing te geven, maar die redenering moet niet worden gevolgd. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wro (Kamerstukken II 2004/05, 28 916, nr. 15, blz. 8) blijkt dat de wetgever beroep heeft opengesteld tegen het geven van een reactieve aanwijzing omdat het hier, nu er geen nieuw plan behoeft te komen, gaat om een eindbeslissing en er in dit geval geen mogelijkheid is om tegen de aanwijzing op te komen in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan dat strekt ter uitvoering van die aanwijzing.

Tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan of inpassingsplan, dat is bekendgemaakt zonder dat met betrekking tot dat plan een reactieve aanwijzing is gegeven, kunnen belanghebbenden die zich daarmee niet kunnen verenigen echter rechtstreeks beroep instellen bij de Afdeling. Daarbij kunnen zij tevens een verzoek om voorlopige voorziening doen bij de voorzitter.

Gelet op het vorenstaande en mede gezien het feit dat een eventuele vernietiging van een weigering een reactieve aanwijzing te geven, zou leiden tot onoverzienbare processuele complicaties, is de Afdeling van oordeel dat tegen de weigering een reactieve aanwijzing te geven in het stelsel van de Wro geen beroep openstaat.

Conclusie

2.3. De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2009

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht).

- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.

- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.

- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.

388.