Uitspraak 200900152/1/H2


Volledige tekst

200900152/1/H2.
Datum uitspraak: 2 september 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad van de gemeente Hengelo,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 17 december 2008 in zaak nr. 08/301 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Hengelo.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2006 heeft de raad van de gemeente Hengelo (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van [wederpartij] om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 29 januari 2008 heeft de gemeenteraad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en [wederpartij] € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2004, ter vergoeding van planschade toegekend.

Bij uitspraak van 17 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 januari 2008 vernietigd en de gemeenteraad opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2009, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 16 april 2009 heeft de gemeenteraad, opnieuw beslissend op het tegen het besluit van 7 november 2006 door [wederpartij] gemaakte bezwaar, dat bezwaar gegrond verklaard en aan [wederpartij] een planschadevergoeding van € 4.000,00 toegekend.

[wederpartij] heeft hierop een reactie ingediend.

De gemeenteraad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2009, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. M.S. van Dijk en J.B.M. Nijhof, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. Th.H.W. Juta, rechtsbijstandverlener te Arnhem, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die wet gold ten tijde hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van een vrijstellingsbesluit als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon, onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.

2.3. [wederpartij], eigenaar van het perceel gelegen aan de [locatie sub 1] te [plaats] (hierna: het perceel), heeft de gemeenteraad verzocht om vergoeding van planschade die hij stelt te lijden als gevolg van de bij besluit van 13 september 2004 krachtens artikel 19 van de WRO verleende vrijstelling van het bestemmingsplan "Hengelose Es Noord, deelplan Woongebied" ten behoeve van de bouw van 18 woningen op het perceel plaatselijk bekend [locatie sub 2] te [plaats].

2.4. Bij het besluit op bezwaar van 29 januari 2008 heeft de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] ten gevolge van het vrijstellingsbesluit van 13 september 2004 in een planologisch nadeliger situatie is geraakt en [wederpartij] € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2004, ter vergoeding van planschade toegekend. Hieraan heeft de gemeenteraad ten grondslag gelegd dat de ingevolge het vrijstellingsbesluit mogelijke bebouwing leidt tot een aantasting van het zicht vanuit de woning en tuin van [wederpartij] en een vermindering van diens privacy.

2.5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het besluit van 29 januari 2008 vernietigd. Hiertoe heeft zij overwogen dat door het vergunnen van de 18 woningen, gezien artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb), de mogelijkheid is ontstaan om aan de achterzijde van die woningen vergunningvrij dakkapellen op te richten, die eveneens tot inkijk op het perceel en in de woning van [wederpartij] kunnen leiden. Volgens de rechtbank heeft de gemeenteraad die planologische mogelijkheid ten onrechte niet bij zijn beoordeling betrokken en zich derhalve ten onrechte geen oordeel gevormd over de vraag of deze mogelijkheid tot een verdergaande inbreuk op de privacy en/of een verdere waardevermindering van het perceel leidt.

2.6. De gemeenteraad betoogt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft overwogen, omdat de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen geen deel uitmaakt van het planologische regime en daarom niet kan leiden tot planschade.

2.6.1. In artikel 49 van de WRO zijn de besluiten tot wijziging van het planologische regime ten gevolge waarvan een belanghebbende planschade kan lijden, limitatief opgesomd. Voor toepassing van artikel 49 van de WRO buiten de daarin opgesomde gevallen bestaat dan ook geen ruimte. In deze bepaling wordt het Bblb niet als potentieel schadeveroorzakend besluit genoemd.

De mogelijkheid ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, gelezen in samenhang met hoofdstuk II van het Bblb, vergunningvrij te bouwen kan evenmin worden toegerekend aan de in artikel 49 van de WRO genoemde schadeveroorzakende besluiten, waaronder, zoals hier aan de orde, een vrijstellingsbesluit als bedoeld in artikel 19 van de WRO. Deze mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen vloeit immers rechtstreeks voort uit de Woningwet en het Bblb. Hierbij gaat het niet om een maatregel, getroffen door de bestuursorganen aan welke is opgedragen planologische besluiten te nemen, maar om een maatregel, getroffen door een andere regelgever, te weten de Kroon. Daaruit volgt dat bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade die mogelijkheid niet bij de planologische vergelijking dient te worden betrokken.

Uit het voorgaande volgt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de mogelijkheid ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder d, van het Bblb, om vergunningvrij dakkapellen te bouwen op de met toepassing van het vrijstellingsbesluit van 13 september 2004 vergunde woningen, niet aan dat vrijstellingsbesluit kan worden toegerekend en bij de planologische vergelijking buiten beschouwing dient te blijven. Het betoog slaagt.

2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.

De hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden zijn door haar uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Nu [wederpartij] tegen het hierover gegeven oordeel geen hoger beroep heeft ingesteld en evenmin sprake is van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die beroepsgronden of de onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld, vallen die beroepsgronden thans dientengevolge buiten het geding. De Afdeling zal het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 29 januari 2008 alsnog ongegrond verklaren.

2.8. Bij besluit van 16 april 2009 heeft de gemeenteraad, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw op het door [wederpartij] tegen het besluit van 7 november 2006 gemaakte bezwaar beslist, dit bezwaar gegrond verklaard en aan [wederpartij] een planschadevergoeding van € 4.000,00 toegekend. Dit besluit wordt, gezien de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van die wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.

Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak is de grondslag aan het besluit van 16 april 2009 komen te ontvallen. Dit betekent dat het van rechtswege gegenereerde beroep tegen het besluit van 16 april 2009 gegrond is en dat dit besluit moet worden vernietigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 17 december 2008 in zaak nr. 08/301;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. verklaart het van rechtswege gegenereerde beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Hengelo van 16 april 2009, kenmerk 275071/275073, gegrond;

V. vernietigt dat besluit.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Kessels
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009

505.