Uitspraak 200901285/1/H3


Volledige tekst

200901285/1/H3.
Datum uitspraak: 22 juli 2009.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 januari 2009 in zaak nr. 08/4895 in het geding tussen:

appellant

en

de minister van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) geweigerd aan appellant een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) af te geven.

Bij besluit van 19 mei 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 januari 2009, verzonden op 13 januari 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2009, hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft nog een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2009, waar [appellant] in persoon en de minister, vertegenwoordigd door mr. G. van Zon, werkzaam in dienst van het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] heeft om afgifte van een VOG verzocht om als kandidaat gerechtsdeurwaarder werkzaam te kunnen zijn.

2.2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.

Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van met betrekking tot de aanvrager vermelde justitiële gegevens in de justitiële documentatie alsmede van gegevens uit de politieregisters.

2.3. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving past de minister de Beleidsregels VOG NP-RP 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de Circulaire), vastgesteld bij besluit van de minister van 15 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63), toe.

Volgens paragraaf 3.1. wordt een VOG zonder meer afgegeven, indien de aanvrager vier jaar, voorafgaand aan het moment van de beoordeling van de aanvraag, niet in de justitiële documentatie voorkomt.

Of relevante antecedenten bestaan, wordt onder meer bepaald door de relatie tussen de strafbare feiten en de functie/taak/opdracht die door de betrokkene vervuld gaat worden.

De toelichting vermeldt dat de vier jaar in het geval van fraudedelicten wordt berekend vanaf de eerste stap van de vervolging.

Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering vormen voor de afgifte van een VOG, zijn in bijlage A bij de Circulaire een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd, aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald, aldus de Circulaire.

Onder het in bijlage A opgenomen specifieke screeningsprofiel voor juridische dienstverlening wordt ook de functie van gerechtsdeurwaarder vermeld. Volgens dit screeningsprofiel is één van de kenmerken van de vermelde beroepen dat wordt omgegaan met gevoelige informatie. Andere aspecten zijn volgens dit screeningsprofiel het hebben van budgetbevoegdheid en het omgaan met contante en girale waarden, en het verschaffen, aanschaffen en beheren van goederen en producten. Het omgaan met gevoelige informatie brengt het risico met zich van misbruik van gegevens, het lekken van informatie, afpersing, afdreiging en vervalsing. Het hebben van budgetbevoegdheid, het omgaan met contante en girale waarden en het beheren van goederen brengt onder andere het gevaar van diefstal of verduistering mee. In deze dienstverlenende sector bestaat ook het gevaar van omkoping en het witwassen van gelden via constructies door criminele organisaties, aldus het screeningsprofiel.

Volgens paragraaf 3.2.1. spelen bij de beoordeling objectieve en subjectieve criteria een rol en wordt als basis van die criteria uitgegaan van de gegevens uit de justitiële documentatie en politiële gegevens.

In paragraaf 3.2.2. worden objectieve criteria vermeld. Het gaat erom dat een bepaald strafbaar feit op het strafblad van de aanvrager voorkomt. Opdat de VOG een uiterst betrouwbaar beeld geeft over de integriteit van betrokkene kunnen ook gegevens uit het politieregister, zoals opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten, in het oordeel worden betrokken, aldus deze paragraaf.

In paragraaf 3.2.3. worden subjectieve criteria vermeld. Volgens deze paragraaf kunnen bijzondere omstandigheden slechts een corrigerende functie hebben voor het concrete geval. Omstandigheden die in dat kader meegewogen worden, zijn de leeftijd van de aanvrager en diens burgerlijke staat, de leeftijd van de aanvrager ten tijde van het plegen van het strafbare feit, de ernst van het delict, de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, de vraag of recidive waarschijnlijk is, de hoeveelheid antecedenten en het tijdsverloop sinds het antecedent. De omstandigheden, waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden, zijn volgens deze paragraaf alleen van belang, indien niet tot een goede oordeelsvorming kan worden gekomen en twijfel bestaat over de vraag of een VOG kan worden afgegeven. De minister komt pas tot zijn definitieve oordeel, nadat ook de belangen van betrokkene bij de afweging zijn meegenomen, aldus deze passage.

2.4. De Afdeling volgt de minister niet in zijn betoog dat [appellant] geen belang heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep, omdat aan hem inmiddels alsnog een VOG is afgegeven. [appellant] stelt dat hij door het in bezwaar gehandhaafde besluit is belemmerd in zijn vermogen om inkomen te genereren en aldus schade heeft geleden. Nu dat tot op zekere hoogte aannemelijk is, heeft [appellant] belang bij het hoger beroep.

2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat aan het objectieve criterium is voldaan, heeft miskend dat de minister de Circulaire, gelet op artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, niet mocht toepassen, omdat ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit ten aanzien van hem slechts een verdenking bestond. De minister mag volgens [appellant] een VOG slechts weigeren, indien in het justitiële documentatieregister een feit is vermeld, ter zake waarvan hij binnen de te beschouwen termijn van vier jaar is veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank miskend dat hij geen eerlijk proces heeft gehad. Door deze feiten zonder strafrechtelijke veroordeling bij zijn besluitvorming te betrekken, heeft de minister hem schuldig geacht, hoewel dat niet in rechte is komen vast te staan en hij zich hiertegen niet heeft kunnen verdedigen. De in het screeningsprofiel voor juridische dienstverlening vermelde gevaren zijn bovendien op hem niet van toepassing. Hij heeft de VOG aangevraagd om als toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder onder verantwoordelijkheid en toezicht van een gerechtsdeurwaarder werkzaam te kunnen zijn.

Voorts heeft de rechtbank, door het standpunt van de minister dat er geen bijzondere omstandigheden zijn, die tot afwijking van het gevoerde beleid noopten, niet onredelijk te achten, volgens hem miskend dat hij geen aanspraak had op een uitkering en gezien zijn leeftijd en zijn specialistische werkervaring weinig zicht op ander werk, terwijl hij twee schoolgaande kinderen heeft en hij naast zijn echtgenote mede kostwinner dient te zijn om zijn gezin te kunnen onderhouden.

2.5.1. Op het moment van het beoordelen van de aanvraag was de vervolging van [appellant] wegens verduistering en witwassen aangevangen, hetgeen was vermeld in de justitiële documentatie. De functieaspecten volgens het specifieke screeningsprofiel voor juridische dienstverlening en de ernst van de strafbare feiten, waarvan [appellant] binnen de te beschouwen termijn werd verdacht, in aanmerking genomen, heeft de rechtbank terecht in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan.

De minister heeft door deze strafbare feiten aan de weigering ten grondslag te leggen, geen oordeel gegeven over de vraag of [appellant] schuldig is aan hetgeen, waarvan hij wordt verdacht. De enkele verdenking van deze strafbare feiten biedt de minister, gelet op artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, voldoende grondslag om een weigering, als bedoeld in deze bepaling, op te baseren. Dat [appellant] zijn beoogde functie, als gesteld, onder toezicht van een gerechtsdeurwaarder zal verrichten, maakt niet dat het specifieke screeningsprofiel voor juridische dienstverlening en de daarbij behorende gevaren niet op hem toegepast mocht worden. De functie van kandidaat gerechtsdeurwaarder biedt [appellant] mogelijk toegang tot gevoelige informatie, hetgeen het risico van het lekken van informatie, afpersing, afdreiging en vervalsing met zich kan brengen.

2.5.2. De rechtbank heeft evenzeer met juistheid in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn, die tot afwijking van het gevoerde beleid noopten. Het niet kunnen uitoefenen van de functie van gerechtsdeurwaarder is het voorziene en bedoelde gevolg van de weigering van een VOG, nu de wetgever afgifte van een VOG vereist heeft voor het kunnen vervullen van deze functie. Dit is derhalve geen bijzondere omstandigheid.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.

176-597.