Uitspraak 200802433/1


Volledige tekst

200802433/1.
Datum uitspraak: 17 juni 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging Dorpsbelang Goutum, gevestigd te Goutum, gemeente Leeuwarden,
2. de vereniging Vereniging Milieudefensie, gevestigd te Amsterdam,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2008, kenmerk 00746130, heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Leeuwarden (hierna: de raad) bij besluit van 18 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "De Zuidlanden, Plandeel Oost".

Tegen dit besluit hebben de vereniging Dorpsbelang Goutum (hierna: Dorpsbelang) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2008, de vereniging Vereniging Milieudefensie (hierna: Milieudefensie) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2008, en [appellant sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2008, beroep ingesteld. Dorpsbelang heeft haar beroep aangevuld bij brief van 3 mei 2008. [appellant sub 3] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 29 april 2008.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De raad, Dorpsbelang, Milieudefensie en [appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2009, waar Dorpsbelang, vertegenwoordigd door L. Oldersma, Milieudefensie, vertegenwoordigd door J. van der Meer, en [appellant sub 3] en anderen, bij monde van [appellant sub 3], zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door ir. J. de Boer, ambtenaar in dienst van de gemeente, en mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, alsmede de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GEM De Zuidlanden Beheer B.V., vertegenwoordigd door mr. G. Folmer.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.2. Het plan voorziet door middel van een uit te werken bestemming in een buurtschap van ten hoogste 150 woningen, genaamd "Wiarda". Het plan voorziet daarnaast bij recht in de vestiging van kantoren aan de Drachtsterweg. In het plan zijn verder onder meer een bestaand sportcomplex en agrarische cultuurgronden opgenomen.

Het plan maakt deel uit van een omvangrijker gebied ten zuiden van de stad Leeuwarden, te weten het nieuw te ontwikkelen stadsdeel De Zuidlanden, waarbinnen de bouw van ongeveer 6.500 woningen is voorzien. Het betreft een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de WRO naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2005, in zaak nr. 200401688/1.

2.3. Het college heeft het plan goedgekeurd. Milieudefensie, Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen richten zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)". Dorpsbelang richt zich voorts tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)" ten zuiden van het bestaande sportcomplex dat voorziet in een ontsluiting van de buurtschap. Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen richten zich daarnaast tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)" ten westen van het sportcomplex. Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen richten zich verder tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarische cultuurgrond 1 (AC1)" ter plaatse van het perceel [locatie 1].

2.4. Eerst ter zitting hebben [appellant sub 3] en anderen aangevoerd dat het beroep voor zover gericht op het ontbreken in het plan van een afdoende bufferzone tussen de buurtschap, het bestaande sportcomplex en de kern Goutum mede betrekking heeft op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" ten westen en ten zuiden van het sportcomplex. Dit is echter niet verwoord in het beroepschrift. Uit het beroepschrift moet worden afgeleid dat het beroep in zoverre is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)". De zienswijzen en de bedenkingen bieden ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het beroep van [appellant sub 3] en anderen mede is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)". Gelet hierop dient het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover gericht op het ontbreken van een afdoende bufferzone, beperkt te worden geacht tot het plandeel met de bestemming "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)" ten westen van het sportcomplex.

Milieueffectrapportage

2.5. Milieudefensie, Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen voeren een aantal bezwaren aan ten aanzien van het milieueffectrapport (hierna: het MER), dat is opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van het project De Zuidlanden.

2.5.1. Bij uitspraak van 9 februari 2005, zaak nr. 200401688/1, heeft de Afdeling het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Leeuwarden-Zuid, fase A" vernietigd en aan dat plan zelf voorziend goedkeuring onthouden. Zij heeft daarbij, voor zover van belang, het volgende overwogen:

"2.4.1. Het bestemmingsplan [Leeuwarden-Zuid, fase A] maakt deel uit van een veel omvangrijker gebied ten zuiden van Leeuwarden, genoemd De Zuidlanden, waarbinnen de bouw van ongeveer 6500 woningen is voorzien. Hiermee wordt beoogd een substantiële bijdrage te leveren aan de provinciale woningbouwtaakstelling voor Leeuwarden. De ontwikkeling van De Zuidlanden zal gefaseerd worden uitgevoerd. Dit bestemmingsplan biedt de basis voor de verwezenlijking van de eerste fase en voorziet blijkens het deskundigenbericht in maximaal 1856 woningen in en om drie nieuwe buurtschappen ten zuiden van de kern Goutum, in het oostelijke deel van De Zuidlanden. […]

2.5.2. Uit het voorgaande volgt dat het wettelijk verplichte onderzoek naar de milieugevolgen van de ontwikkeling van De Zuidlanden als geheel dient plaats te vinden bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan [Leeuwarden-Zuid, fase A]. Het feit dat dit bestemmingsplan slechts voorziet in de ontwikkeling van de eerste fase van De Zuidlanden maakt dit niet anders. Artikel 7.2 van de Wet milieubeheer verbindt de plicht tot het maken van een milieueffectrapportage aan activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Ook als er voor wordt gekozen de bewuste activiteit gefaseerd te ontwikkelen, zal de milieueffectrapportage voor de gehele activiteit moeten worden verricht in het kader van het eerste ruimtelijk plan dat die activiteit mogelijk maakt. […]

2.5.4. Het oorspronkelijke MER, dat betrekking heeft op De Zuidlanden als geheel, kan niet zonder meer aan dit eerste ruimtelijk plan ten grondslag worden gelegd, omdat het een onverplichte milieueffectrapportage betreft, die niet is opgesteld met het oog op de bestemmingsplanprocedure en ook wat betreft het abstractieniveau daar niet bij aansluit. De gemeenteraad heeft dit terecht onderkend en heeft het oorspronkelijke MER geactualiseerd in de Oplegnotitie. Deze actualisatie is echter beperkt gebleven tot het bestemmingsplan [Leeuwarden-Zuid, fase A] en de daarin voorziene woningen. […] Gelet hierop is het plan in strijd met artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, in samenhang met artikel 2 van het Besluit milieu-effectrapportage 1994, zoals gewijzigd bij Besluit van 7 mei 1999, en bijlage-onderdeel C onder 11.1 van dit Besluit. […]"

2.5.2. Indien ontwikkelingen, zoals in dit geval de bouw van 6.500 woningen in een periode van meer dan 30 jaar, voldoende concreet zijn voorzien als één activiteit, brengt dit met zich dat bij de vaststelling van het plan dat de aanvang van deze activiteit mogelijk maakt, en derhalve als eerste ruimtelijke plan beschouwd dient te worden dat voorziet in de activiteit, een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

Door de onthouding van goedkeuring aan het bestemmingsplan "Leeuwarden-Zuid, fase A" kan dat bestemmingsplan niet meer worden aangemerkt als het eerste ruimtelijk plan als bedoeld in het Besluit milieu-effectrapportage 1994 dat voorziet in de bouw van 6.500 woningen in het gehele gebied De Zuidlanden.

2.5.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 30 juli 2008, zaak nr. 200706132/1, zijn ten behoeve van de ontwikkeling van het deelgebied Techum vrijstellingen ingevolge artikel 19 van de WRO verleend, die voorzien in een gedeelte van voormelde m.e.r.-plichtige activiteit. Dit betreft onder meer een aantal vrijstellingen van 17 oktober 2006 ten behoeve van de bouw van woningen en het bouwrijp maken van een deel van het desbetreffende deelgebied. In deze uitspraak heeft de Afdeling voorts overwogen dat, gelet op hetgeen de Afdeling in de uitspraak van 28 mei 2008, in zaak nr. 200608226/1, heeft overwogen omtrent de toepassing van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer zoals dat luidt met ingang van 28 september 2006 en gelet op onderdeel A, eerste lid, van de Bijlage behorende bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994, de in rechte onaantastbare vrijstellingen van 17 oktober 2006 moeten worden aangemerkt als het eerste besluit waaraan het MER ten behoeve van het project De Zuidlanden is gekoppeld.

Nu het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan niet kan worden aangemerkt als het eerste besluit, dat voorziet in een deel van de m.e.r.-plichtige activiteit, kunnen het MER als zodanig en hetgeen hieromtrent in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is bepaald niet aan de orde komen in de onderhavige procedure. Het voorgaande houdt evenwel niet in dat de inhoud van het MER bij de besluitvorming ten behoeve van het project De Zuidlanden van na 17 oktober 2006, zoals dit bestemmingsplan, geen enkele rol meer kan spelen, aangezien het MER mede bepalend is geweest voor de keuzes die de raad in het kader van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening heeft gemaakt.

Woningbehoefte

2.6. Milieudefensie betoogt dat aan de in het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" voorziene woningen geen behoefte bestaat. Daartoe voert zij aan dat het aantal inwoners van Fryslân nog maar een zeer geringe groei zal kennen. Voorts voert zij aan dat ook volgens het streekplan Fryslân 2007 (hierna: het streekplan) de woningbehoefte veel lager is dan de 6.500 geplande woningen in De Zuidlanden. Bovendien is zij van mening dat het aantal van 150 voorziene woningen ter plaatse van het desbetreffende plandeel zo gering is dat daarvoor ook elders plaats gevonden kan worden.

2.6.1. Ingevolge artikel 3.2.2, sub b, van de planvoorschriften zal het aantal woningen in het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" ten hoogste 150 bedragen.

2.6.2. In de schriftelijke uiteenzetting is door de raad aangegeven dat ook uit de cijfers die Milieudefensie hanteert, blijkt dat er voor 150 woningen zonder meer vraag is. Voorts is aangegeven dat voor zover de bevolkingsgroei daadwerkelijk stagneert of afneemt, dit zich met name voltrekt op het platteland en dat de steden daarentegen veelal blijven groeien. Volgens de raad gaat het hier bovendien om een beoogd type nieuwbouwwoning in een prijsklasse en in een omgeving waarnaar in het bijzonder vraag is en die niet in het bestaande stedelijke gebied gerealiseerd kan worden. Dit standpunt komt de Afdeling niet onaannemelijk voor. Uit het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de deelgebieden Techum en Jabikswoude reeds in ontwikkeling zijn en dat er in deze deelgebieden geen ruimte is voor het realiseren van de in het voorliggende plan voorziene 150 woningen.

In de schriftelijke uiteenzetting is door de raad voorts verwezen naar het Woonplan Leeuwarden 2008-2013, waarin de uitkomsten van het provinciale Woningbehoefte onderzoek Fryslân zijn opgenomen en op basis waarvan een nieuwbouwprogramma van 400-640 woningen per jaar van kracht is. Milieudefensie heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze behoefteraming onjuist is.

Voor zover Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen ter zitting hebben betoogd dat het gemeentebestuur voornemens is in de buurtschap Wiarda 300 woningen te gaan realiseren wordt overwogen dat thans uitsluitend het voorliggende plan ter beoordeling staat en dat dit plan door middel van een uit te werken bestemming in maximaal 150 woningen voorziet.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de behoefte aan de in het plan voorziene woningen voldoende is aangetoond.

Energieneutrale woningen en openbaar vervoer

2.7. Milieudefensie voert voorts aan dat ten onrechte niet is voorzien in energieneutrale woningen en dat de buurtschap niet bereikbaar is met het openbaar vervoer. Zij wijst daarbij op het door de gemeente Leeuwarden ondertekende energieakkoord.

2.7.1. Bezwaren met betrekking tot het energieneutraal bouwen en de bereikbaarheid van het plangebied met het openbaar vervoer hebben geen betrekking op de in het plan neergelegde bestemmingen, maar op de uitvoering van het plan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

Fasering en bereikbaarheid

2.8. Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen voeren verder aan dat volgens hen eerst met de ontwikkeling van het deelgebied De Plantage aan de westzijde van de Overijsselseweg had moeten worden begonnen en niet aan de uit het MER voortvloeiende fasering voor het project De Zuidlanden had moeten worden vastgehouden. In dat kader stellen zij dat het deelgebied De Plantage ook zonder de aanleg van de zogenoemde Haak, een weg ten zuidwesten van Leeuwarden, kan worden ontwikkeld. Daarbij wijzen zij erop dat in het MER is aangegeven dat in afwachting van de aanleg van de Haak 1.650 woningen kunnen worden ontsloten via de Overijsselseweg. Voorts verwijzen zij wat betreft de mogelijke ontsluiting van De Plantage naar een brief van de minister van Verkeer en Waterstaat van 23 september 2003 waarin de minister zou hebben aangegeven bereid te zijn mee te werken aan een aansluiting voor alle verkeer op Rijksweg 31, waarvan de Overijsselseweg deel uitmaakt.

2.8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad in redelijkheid voor de ontwikkeling van de buurtschap Wiarda heeft kunnen kiezen omdat deze buurtschap ontsloten kan worden op de Drachtsterweg en ontwikkeld kan worden zonder de aanleg van de Haak, terwijl het deelgebied De Plantage voor de ontsluiting afhankelijk zal zijn van de mogelijke aanleg van de Haak.

2.8.2. In de zienswijzenota is door de raad aangegeven dat de geluidscontouren van de Overijsselseweg en de Hendrik Algraweg vooralsnog leiden tot beperkingen in de woningbouwcapaciteit in het deelgebied De Plantage. Voorts is vermeld dat er tot de finale besluitvorming over de aanleg van de Haak om Leeuwarden, vanuit dient te worden gegaan dat in het gebied rond Leeuwarden de Overijsselseweg als één van de twee zuidelijke hoofdontsluitingswegen geldt. Daarbij is aangegeven dat uit verkeerskundig onderzoek is gebleken dat de huidige Overijsselseweg de mogelijkheid biedt om maximaal 800 woningen vanuit De Zuidlanden te ontsluiten en dat dit aantal is bereikt met de realisering van de deelgebieden Techum en Jabikswoude. Volgens de zienswijzenota is een ontsluiting van het deelgebied De Plantage eerst mogelijk als er duidelijkheid bestaat over de aanleg van de Haak om Leeuwarden.

In de schriftelijke uiteenzetting is door de raad voorts nog opgemerkt dat Rijkswaterstaat, als eigenaar van de Overijsselseweg, bij herhaling kenbaar heeft gemaakt geen medewerking te willen verlenen aan nog een ontsluiting op de Overijsselseweg waardoor, volgens de raad, reeds om die reden woningbouw in het deelgebied De Plantage, gelegen aan de westzijde van de Overijsselseweg, niet mogelijk is.

2.8.3. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de brief van 23 september 2003 betrekking heeft op de ontsluiting van het deelgebied Techum en geen betrekking heeft op de ontsluiting van het deelgebied De Plantage.

De raad heeft ter zitting voorts aangegeven dat er via de Overijsselseweg 1.650 woningen zouden kunnen worden ontsloten mits dat een tijdelijke situatie is in afwachting van de verwezenlijking van de Haak. Daarbij is voorts opgemerkt dat voor zover het thans slechts 150 woningen betreft, het niet wenselijk wordt geacht dit aantal woningen, vooruitlopend op de beoogde toekomstige ontwikkelingen in het deelgebied De Plantage, dat vooralsnog uit een groot, open gebied bestaat, in het desbetreffende deelgebied te realiseren.

2.8.4. Vast staat dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ten behoeve van de mogelijke aanleg van de Haak geen concrete ruimtelijke besluitvorming had plaatsgevonden en derhalve niet van de verwezenlijking hiervan kon worden uitgegaan. Voorts staat vast dat de buurtschap Wiarda grotendeels zal worden ontsloten via bestaande wegen op de Drachtsterweg. De raad en het college hebben aannemelijk gemaakt dat, gelet op de betrekkelijk beperkte capaciteit van de Overijsselseweg en gelet op de geluidscontouren van de Overijsselseweg en de Hendrik Algraweg alsmede gelet op de omstandigheid dat de deelgebieden Techum en Jabikswoude reeds in ontwikkeling zijn, thans uitsluitend het voorliggende deelgebied kan worden ontwikkeld, aangezien bij de ontwikkeling van De Plantage de aanleg van de Haak noodzakelijk zal zijn.

Voorts wordt overwogen dat uit de door Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen overgelegde brief van de minister van Verkeer en Waterstaat van 23 september 2003 niet kan worden afgeleid dat de minister, in afwachting van concrete besluitvorming inzake de Haak, bereid is mee te werken aan een aansluiting op Rijksweg 31 mede ten behoeve van het deelgebied De Plantage.

Voor zover Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen kennelijk betogen dat het slechts om een beperkt aantal woningen gaat en de Overijsselseweg de ontsluiting van deze 150 extra woningen zou kunnen verwerken, wordt daarnaast overwogen dat het college zich met de raad in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een dergelijke deelontwikkeling vooruitlopend op de totale ontwikkeling van het deelgebied De Plantage niet wenselijk wordt geacht.

Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de raad om niet eerst het deelgebied De Plantage te gaan ontwikkelen.

2.9. Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen stellen voorts dat de ontsluiting van de buurtschap Wiarda via de Drachtsterweg ontoereikend zal zijn en dat de buurtschap tot een onaanvaardbare toename van (sluip)verkeer in Goutum zal leiden.

2.9.1. Het college heeft zich met de raad op het standpunt gesteld dat de ontsluiting van het plangebied zich buiten Goutum afspeelt. Voorts is opgemerkt dat de voorzieningen in de andere buurtschappen van De Zuidlanden via langzaamverkeersroutes (buiten Goutum) zijn te bereiken en dat ingeval zich onevenredig veel autoverkeer vanuit het plangebied door Goutum gaat bewegen, de mogelijkheid bestaat verkeersmaatregelen te treffen.

2.9.2. In de plantoelichting is aangegeven dat de ontsluiting van de buurtschap plaatsvindt via de Ubbingaplantage op de rotonde Himpenserdijk en een aansluiting op de Drachtsterweg met een verkeersregelinstallatie.

In de zienswijzenota is aangegeven dat uit verkeersonderzoek blijkt dat zowel de rotonde als de aansluiting op de Drachtsterweg voldoende capaciteit hebben voor de afwikkeling van de door de buurtschap ontstane extra verkeersbewegingen.

In hetgeen Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene ontsluiting van de buurtschap op de Drachtsterweg toereikend zal zijn.

Voorts wordt overwogen dat het een buurtschap van maximaal 150 woningen betreft en dat de hoofdontsluiting buiten Goutum is voorzien. Gelet hierop hebben Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat realisatie van de buurtschap tot een zodanige toename van verkeer door Goutum zal leiden, dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze toename op een goede wijze verkeerstechnisch kan worden opgelost.

Bufferzone

2.10. Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen voeren voorts aan dat het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" op een te korte afstand van de kern Goutum is voorzien, hetgeen tot een aantasting van het karakter van deze kern zal leiden.

Volgens [appellant sub 3] en anderen is bovendien ten onrechte goedkeuring verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)" ten noorden van de voorziene woningbouw omdat deze bestemming niet voorziet in de door hen gewenste bufferzone tussen de buurtschap, het bestaande sportcomplex en de bestaande bebouwing van Goutum, waaronder de woning van [appellant sub 3]. [appellant sub 3] en anderen voeren in dat kader aan dat het sportcomplex leidt tot licht- en geluidoverlast bij de bestaande woningen en de nieuw te realiseren buurtschap en dat de bestemming "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)" in zoverre niet voorziet in een goede inpassing van het sportcomplex. Bovendien vrezen zij dat deze gronden op termijn zullen worden aangewend voor woningbouw.

2.10.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de ter plaatse te realiseren buurtschap wat betreft het bebouwingsbeeld goed aansluit bij de bebouwing die in Goutum aan de zuidzijde is gerealiseerd. Voorts stelt het college dat alhoewel in het plan een onbebouwde bufferzone ten opzichte van het dorp Goutum is opgenomen, deze bufferzone gelet op het karakter van de beoogde woningbouw, eigenlijk overbodig is. Ook overigens heeft het college de desbetreffende plandelen met de bestemmingen "Woongebied (uit te werken) (WGU)" en "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)" niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht.

2.10.2. De afstand van het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" tot de dorpsrand van Goutum bedraagt, gemeten op de plankaart, ongeveer 200 meter. De afstand van het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" tot de even buiten de dorpsrand gelegen woning van [appellant sub 3] bedraagt ongeveer 140 meter.

In het plan is aan het sportcomplex de bestemming "Sportdoeleinden (S)" toegekend. De afstand van het plandeel met de bestemming "Sportdoeleinden (S)" tot de rand van de bestaande bebouwing van Goutum en tot de woning van [appellant sub 3] bedraagt ongeveer 200 meter, onderscheidenlijk 175 meter. De afstand van het plandeel met de bestemming "Sportdoeleinden (S)" tot het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" varieert van ongeveer 75 meter tot 175 meter. In het plan is aan een ongeveer 20 meter brede strook grond rondom het plandeel met de bestemming "Sportdoeleinden (S)" de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" toegekend.

Aan de gronden tussen de buurtschap, het bestaande sportcomplex en de bestaande bebouwing van Goutum is in het plan de bestemming "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)" toegekend. Ingevolge artikel 10 van de planvoorschriften mogen op deze gronden, behoudens het na toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid bouwen van schuilgelegenheden voor vee, geen gebouwen worden gebouwd.

2.10.3. Ingevolge artikel 3.2.2, sub e, van de planvoorschriften mogen op het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" na uitwerking, woningen met een maximale hoogte van 12 meter en gestapelde woningen met een maximale hoogte van 18 meter worden gebouwd.

In artikel 3.2.2, sub d, is voorts bepaald dat maximaal 15% van het totale aantal woningen in gestapelde vorm mag worden gerealiseerd.

2.10.4. Gelet op de afstand van het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" tot de dorpsrand van Goutum heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het desbetreffende plandeel niet tot een aantasting van het karakter van de kern Goutum zal leiden. Daarbij acht de Afdeling van belang dat bij invulling van de uitwerkingsplicht vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening rekening zal moeten worden gehouden met de omgeving.

Gelet op de afstanden van het plandeel met de bestemming "Sportdoeleinden (S)" tot de bestaande bebouwing van Goutum, waaronder de woning van [appellant sub 3], en tot het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)", alsmede gelet op de in het plan opgenomen groenvoorziening rondom het sportcomplex, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het sportcomplex niet behoeft te leiden tot ernstige licht- en geluidhinder. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, behoudens een bufferzone in afstand en een groenvoorziening rondom het sportcomplex, geen noodzaak bestaat om in de voorschriften behorende bij de bestemming "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)" extra voorzieningen op te nemen.

Voor zover Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen vrezen dat de gronden met de bestemming "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)" in de toekomst worden aangewend voor woningbouw, wordt overwogen dat thans uitsluitend het voorliggende plan ter beoordeling staat en dit plan niet in bebouwing op de desbetreffende gronden voorziet.

Weidevogels

2.11. Milieudefensie, Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen stellen voorts dat ten gevolge van het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" een belangrijk weidevogelgebied verloren zal gaan. In dit verband voeren zij aan dat er strijd is met het streekplan en dat de compensatie ontoereikend is. [appellant sub 3] en anderen stellen voorts dat nu het slechts een beperkt aantal woningen betreft in een voor weidevogels zeer kwetsbaar deel, de belangen van de vogelstand ten onrechte zijn ondergewaardeerd.

2.11.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het plandeel tot gevolg heeft dat er voor weidevogels geschikte gronden zullen verdwijnen, maar dat dit al is voorzien in het streekplan en het gevolg is van de afweging van het belang van de woningbouwtaakstelling van de stad en het belang van de gronden voor de weidevogels. Volgens het college is derhalve geen sprake van strijd met het streekplan.

2.11.2. In het streekplan is aangegeven dat Fryslân met ongeveer 150.000 hectare aan weidegronden vanouds belangrijk is voor het voortbestaan van weidevogels. Volgens het streekplan broedt 30% van de West-Europese grutto's in Fryslân en heeft de provincie daarmee een (inter)nationale verantwoordelijkheid voor instandhouding van deze weidevogelsoort. In het streekplan staat voorts dat handhaving van voldoende openheid en rust in de voor weidevogels geschikte gebieden van belang is en dat verdichting door beplanting en bebouwing hier niet gewenst is. Het gaat hierbij om niet-agrarische ontwikkelingen, zoals stads- en dorpsuitbreidingen, wegenaanleg en de meer grootschalige nutsvoorzieningen. Bij noodzakelijke ruimtelijke ingrepen van openbaar belang kan hiervan worden afgeweken. Wanneer na afweging van de belangen aantasting van de aanwezige vogelstand onvermijdelijk blijkt, dragen gemeenten en/of initiatiefnemers zorg voor compensatie van de verloren weidevogelbiotoop.

Voor nieuwe ontwikkelingen rond de stedelijke centra is in hoofdstuk 3 van het streekplan aangegeven waar compensatie vanwege de weidevogelstand in ieder geval aan de orde is. In hoofdstuk 3 is bij Leeuwarden opgenomen dat voor De Zuidlanden tevens rekening wordt gehouden met compensatie van de goede tot plaatselijk zeer goede weidevogelstand. Met betrekking tot compensatie is in het streekplan aangegeven dat het mogelijk is om, afhankelijk van de omvang van de ingreep, een financiële bijdrage te storten in een provinciaal fonds voor investeringen in weidevogelbeheer. Volgens het streekplan kan met dit fonds op verschillende wijzen invulling worden gegeven aan weidevogelbeheer om het verlies aan weidevogelbiotoop te compenseren.

2.11.3. Ten behoeve van de woningbouw in het gebied De Zuidlanden is door Altenburg & Wymenga een onderzoek gedaan naar onder meer de ecologische waarden in het gebied De Zuidlanden voor weidevogels. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Weidevogels, vissen en vleermuizen in De Zuidlanden in 2003". Volgens dit rapport kan het deelgebied Hounsdyk als een zeer goed weidevogelgebied worden gekwalificeerd. Volgens het rapport kan ook het deelgebied Goutum-Techum als een goed weidevogelgebied worden gekwalificeerd. In het rapport is aangegeven dat de woningbouwplannen van het project De Zuidlanden leiden tot het verdwijnen van de aldaar aanwezige weidevogels. Volgens het rapport is hier sprake van een belangrijk negatief effect voor de soorten grutto en tureluur. Ook in het MER wordt onderkend dat indien geen compensatie wordt geboden, gesproken kan worden van een belangrijk negatief effect.

2.11.4. Het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" ligt ten noordoosten van de Hounsdyk. Deze gronden zijn thans in gebruik als grasland. De gronden hebben tezamen met de aangrenzende gronden met de bestemming "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)" ten noordoosten van de Hounsdyk een oppervlakte van ongeveer 35 hectare.

Ten zuidwesten van de Hounsdyk is grasland aanwezig. In het plan zijn aan deze gronden de bestemmingen "Agrarische cultuurgrond 1 (AC1)" en "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)" toegekend. Deze gronden hebben een oppervlakte van ongeveer 140 hectare. De oorspronkelijk ten zuidwesten daarvan buiten het plangebied gelegen graslanden zijn grotendeels aangewend ten behoeve van woningbouw in het deelgebied Techum.

2.11.5. In de schriftelijke uiteenzetting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat door de woningbouwontwikkeling een relatief beperkt gebied aan grasland verdwijnt. Volgens de schriftelijke uiteenzetting betreft het hier slechts het gebied waaraan de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" is toegekend. Ter zitting heeft de raad zich evenwel op het standpunt gesteld dat in verband met de verstorende werking van de woningbouw het gehele weidevogelgebied ten noordoosten van de Hounsdyk verloren zal gaan. Volgens de raad zal de realisatie van de buurtschap geen verstorende werking hebben op het weidevogelgebied ten zuidwesten van de Hounsdyk. Daarbij heeft de raad er op gewezen dat in artikel 3.2.1, onder h, van de planvoorschriften is bepaald dat bij de uitwerking van de woonbestemming rekening gehouden dient te worden met de ornithologische waarden binnen de voor "Agrarische cultuurgrond 1 (AC1)" bestemde gronden en in dat kader op de gronden met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)", tussen de agrarische gronden en de te realiseren buurtschap, een waterbuffer met een breedte van minimaal 15 meter gerealiseerd dient te worden alsmede de situering van de wegen en de woningen zodanig dient te zijn dat hierdoor geen althans geen onevenredige verstoring optreedt voor weidevogels binnen de bestemming "Agrarische cultuurgrond 1 (AC1)". Voorts is aangegeven dat in het kader van De Zuidlanden als geheel, successievelijk vanuit het noorden naar het zuiden wordt gewerkt, zodat de vogels de gelegenheid krijgen geleidelijk naar het zuiden respectievelijk naar agrarische gronden buiten het gebied De Zuidlanden te migreren.

2.11.6. Milieudefensie betwist dat in de omgeving voldoende areaal voor de grutto beschikbaar blijft. In dat kader verwijst zij onder meer naar een rapport van Altenburg & Wymenga, nr. 412, uit 2005, waarin is aangegeven dat een levensvatbare populatie grutto's uit minimaal 50 broedparen bestaat en een totale oppervlakte van 170-250 hectare nodig heeft. Volgens Milieudefensie wordt die oppervlakte bij realisatie van de in het plan voorziene buurtschap niet gehaald. In dat kader stelt zij dat vanwege de verstoring door woningbouw niet alleen het gehele gebied ten noordoosten van de Hounsdyk verloren gaat maar ook een strook van 250 meter ten zuidwesten daarvan. Milieudefensie verwijst daarbij onder meer naar het "Werkplan Weidevogels in Friesland 2007-2013" waarin ten opzichte van woonbebouwing een verstoringszone wordt gehanteerd van 250 meter. Volgens Milieudefensie blijft er voor weidevogels slechts ongeveer 100 hectare grasland over.

2.11.7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de compensatie zal geschieden door een storting in het provinciale compensatiefonds en dat de provincie dat fonds gebruikt om beheersovereenkomsten voor weidevogelbeheer af te sluiten.

2.11.8. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.11.1. en 2.11.2. heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het belang van het gebied voor weidevogels is betrokken in de in het kader van het streekplan verrichte belangenafweging. Provinciale staten hebben in het streekplan een zwaarder gewicht toegekend aan het belang van woningbouw dan aan de ornithologische belangen ter plaatse, dit onder de voorwaarde dat het verlies aan weidevogelbiotoop dient te worden gecompenseerd. Gelet hierop valt niet in te zien dat het streekplan zich tegen de door middel van uitwerking voorziene woningbouw verzet.

2.11.9. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de benodigde compensatie is verzekerd nu, evenals in de zaak die leidde tot de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2008, zaak nr. 200706132/1, over het deelgebied Techum, ook voor de thans voorliggende woningbouwontwikkeling een storting in het provinciale compensatiefonds zal plaatsvinden en beheersovereenkomsten zullen worden gesloten. De enkele mededeling dat storting in het provinciale compensatiefonds zal plaatsvinden en beheersovereenkomsten zullen worden gesloten, kan evenwel niet, zoals Milieudefensie, Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen terecht stellen, in alle gevallen toereikend worden geacht voor de beoordeling van de vraag of de belangen van de vogelstand ter plaatse voldoende zijn afgewogen. In geval een plaatselijk zeer goede weidevogelstand verloren gaat, kunnen de omstandigheden vergen dat meer inzicht wordt geboden in de wijze waarop compensatie daadwerkelijk kan en zal plaatsvinden dan die enkele mededeling.

Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan voor het deelgebied Techum waren de gronden voor dat deelgebied, anders dan in het onderhavige geval, door werkzaamheden al grotendeels verloren gegaan als weidevogelgebied. Migratie van weidevogels had zich in die situatie derhalve reeds voltrokken waarbij van belang is dat aangrenzend aan het deelgebied Techum, het gebied rond de Hounsdyk, voor weidevogels geschikte gronden aanwezig waren.

Het thans voorliggende bestemmingsplan leidt tot een verdere verkleining van het weidevogelgebied ten zuiden van Goutum. Niet in geschil is dat door de realisatie van de buurtschap het gehele weidevogelgebied ten noordoosten van de Hounsdyk verloren zal gaan. Dit gebied kan volgens het in 2.11.3. genoemde rapport van Altenburg & Wymenga als een zeer goed weidevogelgebied worden gekwalificeerd. Blijkens het in zoverre niet weersproken standpunt van Milieudefensie heeft een levensvatbare populatie grutto's een oppervlakte van 170-250 hectare nodig. Vastgesteld moet worden dat, zelfs indien van de stelling van de raad moet worden uitgegaan dat er ten zuidwesten van de Hounsdyk geen sprake is van een verstoringszone, de in het plan ten zuidwesten van de Hounsdyk gelegen gronden met de bestemmingen "Agrarische cultuurgrond 1 (AC1)" en "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)" de hiervoor genoemde minimale oppervlakte niet hebben. Ook anderszins is niet gebleken dat ten zuiden van de Hounsdyk een voldoende areaal grasland aanwezig blijft om te kunnen dienen als weidevogelbiotoop voor een levensvatbare populatie grutto's. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat de thans na uitwerking mogelijk te maken woningbouw verstrekkende gevolgen heeft voor de gehele populatie grutto's ten zuiden van Goutum. Onder die specifieke omstandigheden kon wat betreft de compensatie niet worden volstaan met de enkele mededeling dat de compensatie zal geschieden door een storting in het provinciale compensatiefonds en dat beheersovereenkomsten voor weidevogelbeheer zullen worden afgesloten, doch had in het bestreden besluit ten minste inzichtelijk moeten worden gemaakt welke gronden voor compensatie zullen worden aangewend. Nu niet duidelijk is of wat betreft natuurwaarden vergelijkbare gronden beschikbaar zijn en evenmin duidelijk is waar deze gronden zijn gelegen en of deze gronden al dan niet tezamen met de gronden met de bestemmingen "Agrarische cultuurgrond 1 (AC1)" en "Agrarische cultuurgrond 2 (AC2)" ten zuidwesten van de Hounsdyk een voldoende areaal vormen om te kunnen dienen als weidevogelbiotoop voor een levensvatbare populatie grutto's, is in het bestreden besluit evenmin inzichtelijk gemaakt of de beoogde, niet nader onderbouwde compensatie toereikend is.

Voor zover de raad heeft betoogd dat in het kader van de vaststelling van het uitwerkingsplan de compensatieverplichting nader zal worden ingevuld, wordt overwogen dat reeds bij de beoordeling van de uit te werken bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" moet worden nagegaan of de realisering van woningbouw ter plaatse als zodanig planologisch aanvaardbaar is.

Windmolen

2.12. Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen voeren verder aan dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarische cultuurgrond 1 (AC1)" voor zover een Amerikaanse windmotor aan de zuidzijde van de Hounsdyk, althans het fundament daarvan, niet als zodanig is bestemd. In dat kader voeren zij aan dat de molen beeldbepalend is op deze plaats in het landschap en dat anders dan de raad heeft aangegeven, het zware betonnen fundament van de maalkolk een verplaatsing vrijwel onmogelijk maakt en in de restauratievergunning is vastgelegd dat er geen vergunning voor verplaatsing wordt afgegeven.

2.12.1. Vast staat dat ter plaatse van het perceel [locatie 1] het fundament van een Amerikaanse windmotor aanwezig is en dat enige jaren geleden door het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden een restauratievergunning op grond van de Monumentenwet 1988 voor de molen is afgegeven. Voorts staat vast dat de gronden, waar het fundament is gelegen, in eigendom zijn van de gemeente Leeuwarden. Verder bevindt zich in het plangebied, ter plaatse van het perceel [locatie 2], nog een Amerikaanse windmotor. Aan deze Amerikaanse windmotor is in het plan de bestemming "Agrarische cultuurgrond 1 (AC1)" met de nadere aanduiding "molen toegestaan" toegekend.

2.12.2. Ingevolge artikel 9.2.2, sub a, van de planvoorschriften mag op de gronden aangewezen voor "Agrarische cultuurgrond 1 (AC1)", uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "molen toegestaan", een windmolen in de vorm van een Amerikaanse windmotor worden opgericht. De gronden met het fundament ter plaatse van het perceel [locatie 1] hebben geen nadere aanduiding "molen toegestaan".

Ingevolge artikel 9.3.1, sub b, kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 9.2.2, sub a, en toestaan dat buiten de gronden die zijn voorzien van de aanduiding "molen toegestaan" een Amerikaanse windmotor mag worden gebouwd.

Ingevolge artikel 9.3.2 kan deze vrijstelling slechts worden verleend indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de reeds aanwezige en nog te realiseren inrichting van de binnen het plan gelegen gronden.

2.12.3. De raad heeft in de schriftelijke uiteenzetting aangegeven zich te zullen inspannen voor het behoud van de molen. Daarbij heeft de raad aangegeven slechts met de locatie, waar zich thans de rudimenten bevinden, te kunnen instemmen indien deze locatie vanwege de vereiste molenbiotoop geen belemmering zal opleveren voor de realisering van de woningbouw in het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)". Ingeval deze locatie wel een belemmering zal opleveren voor de realisering van de woningbouw, zal de molen worden verplaatst naar een daartoe, ook vanuit historisch belang van de molen gezien, geschikte locatie die geen consequenties zal hebben voor de toekomstige woningbouw in het plangebied.

2.12.4. In hetgeen Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen aanvoeren ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid met de keuze van de raad heeft kunnen instemmen om de Amerikaanse windmotor niet reeds bij recht te bestemmen. Het college heeft in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang van de woningbouw ter plaatse dan aan het belang van de herbouw van de molen op de oorspronkelijke plaats in het landschap. Daarbij is van belang dat de molen, blijkens het verhandelde ter zitting, alleen een sierfunctie zal hebben. Voorts wordt overwogen dat in de restauratievergunning is aangegeven dat voor een eventuele verplaatsing van de molen een nieuwe vergunning dient te worden aangevraagd en dat de restauratievergunning derhalve, anders dan Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen hebben betoogd, een eventuele verplaatsing niet uitsluit. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de windmolen ter plaatse zodanig beeldbepalend is en dat het fundament van de maalkolk zodanig zwaar is dat de molen alleen op de oorspronkelijke plaats zou kunnen worden herbouwd.

Overgangsbepalingen

2.13. [appellant sub 3] stelt verder in beroep, namens zichzelf, dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 18 van de planvoorschriften. Daartoe voert hij aan dat ten gevolge van dit artikel voor zijn perceel regelingen van toepassing zijn die onder het voorheen geldende plan niet golden.

2.13.1. In artikel 18 van de planvoorschriften zijn zogeheten overgangsbepalingen geformuleerd die betrekking hebben op gebruik dat en bebouwing die afwijken van het bestemmingsplan.

2.13.2. [appellant sub 3] woont op het perceel [locatie 3] te [plaats]. In het plan is aan het perceel de bestemming "Woondoeleinden (W)" toegekend. Daarbij zijn het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing als zodanig bestemd.

Hieruit volgt dat artikel 18 van de planvoorschriften niet van toepassing is op het gebruik en de bebouwing van het perceel [locatie 3]. Het beroep mist in zoverre feitelijke grondslag.

Conclusie

2.14. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.11.9. is de conclusie dat hetgeen Milieudefensie, Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van Milieudefensie is geheel en de beroepen van Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen zijn gedeeltelijk gegrond zodat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)", wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd.

Gelet op de aanleiding voor de vernietiging behoeft hetgeen Milieudefensie, Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen inzake de Flora- en faunawet alsmede Milieudefensie inzake het verlies aan biodiversiteit met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" hebben aangevoerd thans geen bespreking.

Gelet op de onlosmakelijke samenhang tussen het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)" en het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)" ten zuiden van het sportcomplex, dat voorziet in een ontsluiting van de buurtschap, ziet de Afdeling tevens aanleiding het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)" ten zuiden van het sportcomplex, te vernietigen.

Hetgeen Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen verder hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor het overige niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit voor het overige anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van Dorpsbelang en [appellant sub 3] en anderen zijn voor het overige ongegrond.

2.15. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van Milieudefensie en [appellant sub 3] en anderen te worden veroordeeld. Ten aanzien van Dorpsbelang is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de vereniging Vereniging Milieudefensie geheel en de beroepen van de vereniging Dorpsbelang Goutum en [appellant sub 3] en anderen gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 12 februari 2008, kenmerk 00746130, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:

a. het plandeel met de bestemming "Woongebied (uit te werken) (WGU)";

b. het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)" ten zuiden van het bestaande sportcomplex, zoals aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart 1;

III. verklaart de beroepen van de vereniging Dorpsbelang Goutum en [appellant sub 3] en anderen voor het overige ongegrond;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

- de vereniging Vereniging Milieudefensie tot een bedrag van € 46,59 (zegge: zesenveertig euro en negenenvijftig cent);

- [appellant sub 3] en anderen tot een bedrag van € 46,59 (zegge: zesenveertig euro en negenenvijftig cent);

deze bedragen dienen door de provincie Fryslân onder vermelding van het zaaknummer aan de vereniging Vereniging Milieudefensie en [appellant sub 3] en anderen te worden betaald, met dien verstande dat wat betreft [appellant sub 3] en anderen betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat de provincie Fryslân aan de vereniging Vereniging Milieudefensie en de vereniging Dorpsbelang Goutum, elk afzonderlijk, het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt;

gelast dat de provincie Fryslân aan [appellant sub 3] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009

371-525.