Uitspraak 200704429/1


Volledige tekst

200704429/1.
Datum uitspraak: 3 september 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de stichting Stichting Woonarken in Aalsmeer e.o., gevestigd te Aalsmeer,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de stichting Stichting Vafamil, gevestigd te Den Haag,
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellanten sub 6], beiden wonend te [woonplaats],
7. [appellant sub 7], wonend te [woonplaats],
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Sloep B.V., gevestigd te Aalsmeer, en [appellant sub 8A], wonend te [woonplaats],
9. [appellant sub 9], wonend te [woonplaats],
10. Rekreatiepark Aalsmeer, gevestigd te Aalsmeer,
11. [appellant sub 11], wonend te [woonplaats],
12. [appellant sub 12], wonend te [woonplaats],
13. [appellant sub 13], wonend te [woonplaats],
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Oude Werf B.V., gevestigd te Aalsmeer,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) heeft bij brief van 10 oktober 2006 aan de raad van de gemeente Aalsmeer (hierna: de raad) meegedeeld dat, nu niet tijdig is beslist over de goedkeuring van het door de raad bij besluit van 26 januari 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Uiterweg-Plasoevers 2005", aan dit plan wordt geacht van rechtswege goedkeuring te zijn onthouden.

Bij besluit van 12 juni 2007 heeft college besloten over de goedkeuring van het opnieuw door de raad bij besluit van 7 december 2006 vastgestelde plan.

Tegen dit besluit van 12 juni 2007 hebben appellanten beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 4], [appellant sub 9], [appellant sub 5], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Sloep B.V. en [appellant sub 8A] (hierna tezamen in enkelvoud: Jachthaven De Sloep), [appellant sub 13], [appellant sub 2], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Oude Werf B.V. (hierna: Jachthaven De Oude Werf), [appellant sub 7] alsmede [appellanten sub 6] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 6]) hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De raad, [appellant sub 5], [appellant sub 4], [appellant sub 12] en de Stichting Vafamil (hierna: Vafamil) hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2008, waar appellanten - met uitzondering van [appellant sub 2] en [appellant sub 13] - en het college zijn verschenen of zich hebben doen vertegenwoordigen.
Verder is de raad als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting heeft [appellant sub 5] aangegeven zijn beroep niet te handhaven voor zover dit is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Waterkering" dat ziet op zijn perceel [locatie 1].

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Ontvankelijkheid

2.4. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze alsmede in een tegen het vastgestelde plan bij het college ingebrachte bedenking. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan, voor zover het besluit van het college strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest ter zake een zienswijze naar voren te brengen dan wel bedenkingen in te brengen.

2.4.1. De Stichting Woonarken in Aalsmeer e.o. (hierna: Woonarken in Aalsmeer) heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebracht. De raad heeft bij de vaststelling van het plan evenwel een wijziging aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan wat betreft de aanduiding "grens tussen zone A en B". Woonarken in Aalsmeer kan worden ontvangen in haar beroep voor zover dit is gericht tegen deze aanduiding. Voor zover het beroep van Woonarken in Aalsmeer is gericht tegen de in de planvoorschriften vervatte regeling voor woonschepen, is niet gebleken van een rechtvaardiging voor het niet naar voren brengen van een zienswijze en is dit beroep niet-ontvankelijk.

2.4.2. [appellant sub 2] heeft geen bedenkingen tegen het vastgestelde plan bij het college ingebracht. Niet is gebleken van een rechtvaardiging hiervoor. Anders dan [appellant sub 2] heeft aangevoerd, is geen rechtvaardiging gelegen in de omstandigheid dat bij de vaststelling van het plan is toegezegd dat de zogenoemde markeringslijn op het einde van zijn perceel zal worden gelegd en dat deze toezegging niet is nagekomen. [appellant sub 2] kon het niet nakomen van voormelde toezegging - wat daarvan ook zij - immers in de bedenkingenfase aan de orde stellen. De omstandigheid dat [appellant sub 2] eerst in de beroepsfase van het vastgestelde plan kennis heeft genomen, komt voor zijn risico. Gezien het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] geheel niet-ontvankelijk.

2.4.3. Hetgeen [appellant sub 4] in beroep heeft aangevoerd, vindt geen grondslag in de door hem bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Niet is gebleken van een rechtvaardiging hiervoor. Anders dan [appellant sub 4] heeft aangevoerd, is geen rechtvaardiging gelegen in de omstandigheid dat, na de onthouding van goedkeuring van rechtswege aan het bij besluit van 26 januari 2006 vastgestelde plan, geen nieuw ontwerpplan ter inzage is gelegd waartegen zienswijzen naar voren konden worden gebracht. Aan het bij besluit van 26 januari 2006 vastgestelde plan is uitsluitend goedkeuring van rechtswege onthouden omdat het college niet tijdig een besluit omtrent goedkeuring had bekendgemaakt. De raad heeft het plan vervolgens ongewijzigd opnieuw vastgesteld zonder de voorbereidingsprocedure te doorlopen. De wet verzet zich hiertegen niet, aangezien de reden van de onthouding van goedkeuring van rechtswege is gelegen in een onregelmatigheid die dateert van na het bij besluit van 26 januari 2006 vastgestelde plan. [appellant sub 4] is door voormelde handelwijze van de raad niet in zijn belangen geschaad. Gezien het voorgaande is het beroep van [appellant sub 4] geheel niet-ontvankelijk

2.4.4. [appellant sub 11] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebracht. Niet is gebleken van een rechtvaardiging hiervoor. Anders dan [appellant sub 11] heeft aangevoerd, is geen rechtvaardiging gelegen in de omstandigheid dat de raad bij de vaststelling van het plan daarin een wijziging heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan. Deze wijziging had namelijk geen betrekking op de door [appellant sub 11] bestreden aanduiding "horecavoorziening" die rust op de gronden van Rekreatiepark Aalsmeer aan de Uiterweg 317. Gezien het voorgaande is het beroep van [appellant sub 11] geheel niet-ontvankelijk.

Het beroep van Woonarken in Aalsmeer voor het overige

2.5. Woonarken in Aalsmeer voert aan dat de op de plankaart aangegeven aanduiding "grens tussen zone A en B" willekeurig is ingetekend. Zij stelt zich op standpunt dat voormelde aanduiding zodanig had moeten worden ingetekend dat ligplaatsen voor woonschepen geen deel uitmaken van zone B.

2.5.1. Ingevolge artikel 1, sub 82 en 83, van de planvoorschriften wordt in deze voorschriften verstaan onder:

zone A: een op de plankaart aangegeven gebied waar gebouwen zijn toegestaan;

zone B: een op plankaart aangegeven gebied waar uitsluitend kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

2.5.2. De raad heeft beoogd om binnen de gronden met de bestemmingen "Jachthaven I", "Agrarische doeleinden" en "Scheepswerf", voor zover het land betreft, een onderscheid te maken tussen enerzijds zone A, waar gebouwen, en anderzijds zone B, waar uitsluitend kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. De plankaart kent in dit verband aan de gronden met voormelde bestemmingen, voor zover het land betreft, tevens de aanduiding "grens tussen zone A en B" toe. De ligging van de aanduiding "grens tussen zone A en B" sluit blijkens de stukken aan bij de ligging van de zogenoemde rode contour waarbuiten volgens het in het streekplan Noord-Holland Zuid van 17 februari 2003 (hierna: het streekplan) opgenomen algemene beleid voor het landelijk gebied geen verstedelijking mag plaatsvinden. De Afdeling ziet in hetgeen Woonarken in Aalsmeer heeft aangevoerd geen aanknopingspunt om de hiervoor vermelde plansystematiek als zodanig onredelijk te achten.

2.5.3. Het plan staat op gronden met de bestemmingen "Jachthaven I", "Agrarische doeleinden" en "Scheepswerf" ligplaatsen voor woonschepen toe. Nu ligplaatsen voor woonschepen naar hun aard alleen mogelijk zijn op water en de plankaart aan de gronden met voormelde bestemmingen, voor zover het water betreft, niet de aanduiding "grens tussen zone A en B" toekent, is het onderscheid tussen zone A en B niet van toepassing op ligplaatsen voor woonschepen. De vrees van Woonarken in Aalsmeer dat ligplaatsen voor woonschepen geen deel uitmaken van zone B is dan ook ongegrond.

2.5.4. De conclusie is dat hetgeen Woonarken in Aalsmeer heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van het college in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.5.5. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

Het beroep van Vafamil

2.6. Vafamil voert als bezwaar van procedurele aard aan dat zij niet op de hoogte is gebracht van de bestemmingsplanprocedure.

Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan.

2.7. Vafamil voert aan dat een rendabele exploitatie van de jachthaven bij fort Kudelstaart niet meer mogelijk is, nu een groot aantal steigers voor pleziervaartuigen niet als zodanig is bestemd.

2.7.1. De plankaart, deelblad E, kent aan de gronden die behoren bij fort Kudelstaart de bestemming "Fort" toe. Ter hoogte van de slotgracht kent de plankaart deels de aanduiding "aanlegplaatsen ten behoeve van pleziervaartuigen toegestaan" toe.

Ingevolge artikel 16, aanhef en onder g, van de planvoorschriften zijn de plankaart voor "Fort" aangewezen gronden bestemd voor steigers ten behoeve van aanlegplaatsen voor pleziervaartuigen, met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan op de gronden met de aanduiding "aanlegplaatsen ten behoeve van pleziervaartuigen toegestaan".

2.7.2. Niet in geschil is dat het gebied waar fort Kudelstaart ligt, wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Evenmin is in geschil dat het fort een rijksmonument is en, als onderdeel van de stelling van Amsterdam, is opgenomen op de werelderfgoedlijst van Unesco.

2.7.3. Vast staat dat rondom fort Kudelstaart steigers voor pleziervaartuigen zijn gerealiseerd. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat slechts een aantal van deze steigers - waaronder de steigers die op basis van een bouwvergunning zijn opgericht - in aanmerking komt om als zodanig te worden bestemd. Het algemene landschappelijke en cultuurhistorische belang, dat is gediend met het verbeteren van de uitstraling van het fort, dient volgens het college in dit geval te prevaleren boven het individuele belang van Vafamil bij een rendabele exploitatie van de jachthaven. De Afdeling ziet in hetgeen Vafamil heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de steigers die in het plan niet als zodanig zijn bestemd blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zonder bouwvergunning en in strijd met het voorheen geldende plan "Kudelstaart 1969" zijn opgericht.

2.8. De conclusie is dat hetgeen Vafamil heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van het college in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.9. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 5]

2.10. [appellant sub 5] kan zich niet verenigen met de planologische regeling voor zijn perceel Herenweg 66. Hij stelt zich primair op het standpunt dat aan zijn perceel een woonbestemming had moeten worden toegekend. Subsidiair stelt [appellant sub 5] zich op het standpunt dat bestaande situatie ten onrechte niet als zodanig is bestemd.

2.10.1. De plankaart, deelblad G, kent aan het perceel Herenweg 66 ter plaatse van de woning van [appellant sub 5], voor zover hier van belang, de bestemming "Woondoeleinden" toe. De plankaart kent aan het perceel voor het overige, voor zover hier van belang, de bestemming "Jachthaven I" en, voor zover het land betreft, de aanduiding "grens tussen zone A en B" toe.

Ingevolge artikel 13.1, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op plankaart voor "Jachthaven I" aangewezen gronden bestemd voor onder andere steigers voor pleziervaartuigen, een botenopslagloods, ligplaatsen voor permanente en niet-permanente bewoning en parkeervoorzieningen. Ter plaatse waar dit op de kaart als zodanig is aangegeven zijn de gronden mede bestemd voor een recreatiewoning.

2.10.2. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (hierna: het Lib) zich verzet tegen het bij recht toestaan van woningbouw op het perceel [locatie 1], behalve voor zover het gaat om de bestaande woning van [appellant sub 5]. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college zich niet op goede gronden op dit standpunt heeft gesteld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het perceel [locatie 1] op de kaarten bij het Lib met nummer 4 is aangewezen en dat dientengevolge op dit perceel ingevolge artikel 2.2.1, vierde lid, van het Lib geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidsfunctie zijn toegestaan, behoudens bestaand gebruik.

Het beroep van [appellant sub 5] op het gelijkheidsbeginsel faalt. Anders dan [appellant sub 5] heeft aangevoerd, staat het plan geen nieuwe woningbouw op het perceel Herenweg 64 toe. De plankaart kent aan dit perceel immers de bestemming "Agrarische doeleinden" toe. Evenmin is gebleken dat het plan op andere percelen aan de Herenweg nieuwe woningbouw toestaat. Het college en de raad hebben zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat niet kan worden volgehouden dat het plan, in een situatie die vergelijkbaar is met de onderhavige, niet dezelfde mogelijkheden biedt. Of vrijstelling van het plan is dan wel zal worden verleend voor het realiseren van nieuwe woningbouw aan de Herenweg staat in de onderhavige procedure niet ter beoordeling.

2.10.3. [appellant sub 5] exploiteert een jachthaven onder naam "Jachthaven De Vlet" op het perceel [locatie 1]. Nu aan het perceel [locatie 1], voor zover hier van belang, de bestemming "Jachthaven I" is toegekend, is deze jachthaven als zodanig bestemd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gebouwen van de jachthaven blijkens het deskundigenbericht deel uitmaken van zone A waar gebouwen zijn toegestaan. Verder wordt in aanmerking genomen dat, anders dan [appellant sub 5] heeft aangevoerd, ook de op het perceel [locatie 1] gelegen garage als zodanig is bestemd. De toegekende bestemming "Jachthaven I" ziet immers tevens op parkeervoorzieningen.

2.10.4. De op het perceel [locatie 1] aanwezige recreatiewoning is niet als zodanig bestemd, nu de bestemming "Jachthaven I" op de plankaart ter plaatse niet vergezeld gaat van de aanduiding "recreatiewoning" en het desbetreffende gedeelte van het perceel deel uitmaakt van zone B waar uitsluitend kassen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college hiermee niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting van de zijde van de raad onweersproken is gesteld dat de recreatiewoning zonder vergunning tot stand is gekomen en dat daartegen eerder handhavend is opgetreden.

2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van het college in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.12. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 7]

2.13. [appellant sub 7] voert aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijk om zijn kajuitboot af te meren aan zijn recreatiekavel, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nummer [A].

2.13.1. De plankaart, deelblad B, kent, voor zover hier van belang, aan de gronden van [appellant sub 7] de bestemming "Agrarische doeleinden" toe.

Ingevolge artikel 11.1 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op plankaart voor "Agrarische doeleinden" aangewezen gronden bestemd voor recreatiekavels.

Ingevolge artikel 11.3.2. onder d, voor zover hier van belang, geldt dat per recreatiekavel maximaal één ligplaats voor pleziervaartuigen is toegestaan, met een maximum lengte van 10 m.

2.13.2. [appellant sub 7] heeft blijkens het deskundigenbericht zijn recreatiekavel in 1998 gekocht. Hij beschikt over een kajuitboot met een lengte van circa 15 meter.

Het voorheen geldende plan "Aalsmeer Uiterweg 1985" kende aan het perceel van [appellant sub 7] de bestemming "Recreatieve doeleinden II" toe. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van het voorheen geldende plan, voor zover hier van belang, was dit perceel bestemd voor vaste ligplaatsen voor kajuitboten, waarvoor ontheffing als bedoel in artikel 106 van de Algemene Plaatselijke Verordening was verleend.

Vast staat dat ten behoeve van de kajuitboot van [appellant sub 7] geen ontheffing als bedoeld in artikel 106 van de Algemene Plaatselijke Verordening is verleend. Dat, zoals [appellant sub 7] heeft aangevoerd, bij brief van 21 oktober 1998 is medegedeeld dat geen ontheffing voor het afmeren van een kajuitboot nodig was, maakt dit niet anders. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de brief van 21 oktober 1998 weliswaar op briefpapier van de gemeente Aalsmeer is opgesteld, maar deze niet door of namens het tot ontheffing bevoegde gezag is ondertekend. Gezien het voorgaande hebben het college en de raad zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het afmeren van de kajuitboot van [appellant sub 7] niet viel onder de werkingssfeer van het voorheen geldende plan en evenmin onder de werkingssfeer van het overgangsrecht van dat plan.

2.13.3. Hoewel ingevolge artikel 11.3.2, onder d, van de planvoorschriften ter plaatse slechts een ligplaats voor een pleziervaartuig met een maximale lengte van 10 meter is toegestaan, wordt volgens het college en de raad in voldoende mate tegemoet gekomen aan het huidige gebruik dat van het perceel van [appellant sub 7] wordt gemaakt. De Afdeling kan dit standpunt niet volgen, nu de kajuitboot van [appellant sub 7] een lengte heeft van circa 15 meter.

Het standpunt van de raad in zijn nadere memorie van 19 juni 2008 dat het locale fijnmazige stelsel van watergangen en de aanwezige eilandenstructuur geen kajuitboot met een lengte van meer dan 10 meter toestaat, is evenmin volgbaar. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens het deskundigenbericht de recreatiekavel van [appellant sub 7] grenst aan de Ringvaart. Dit betreft een verhoudingsgewijs brede waterweg die druk bevaren wordt. De op de ligplaats afgemeerde kajuitboot van [appellant sub 7] hindert het scheepvaartverkeer op de Ringvaart niet, aldus het deskundigenbericht. Gezien het voorgaande kan niet worden volgehouden dat de uit artikel 11.3.2. onder d, van de planvoorschriften voortvloeiende beperking van het gebruik van de recreatiekavel van [appellant sub 7] ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

2.13.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat artikel 11.3.2, onder d, van de planvoorschriften, voor zover dit artikel betrekking heeft op de gronden van [appellant sub 7], kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nummer [A], in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. Door niettemin in zoverre goedkeuring aan het plan te verlenen, heeft het college gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.13.5. Het beroep is gegrond, zodat het besluit van het college dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voormeld planonderdeel. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden.

Het beroep van Jachthaven De Sloep

2.14. Jachthaven De Sloep voert aan dat de verdeling tussen land en water van zijn gronden aan de Uiterweg 211 op de plankaart niet juist is weergegeven. Verder voert Jachthaven De Sloep aan dat zijn bedrijfsbebouwing ten onrechte deel uitmaakt van zone B.

2.14.1. De plankaart, deelblad C, kent aan de gronden van Jachthaven De Sloep aan de Uiterweg 211, voor zover hier van belang, de bestemmingen "Agrarische doeleinden", "Water" en "Jachthaven I" toe. Aan de gronden van Jachthaven De Sloep met de bestemmingen "Agrarische doeleinden" en "Jachthaven I" kent de plankaart, voor zover deze gronden volgens de plankaart land betreffen, tevens de aanduiding "grens tussen zone A en B" toe.

2.14.2. De gronden op de plankaart met de bestemming "Agrarische doeleinden" betreffen volgens de plankaart land. Ten oosten hiervan liggen de gronden met de bestemming "Jachthaven I" die volgens de plankaart eveneens land betreffen. Beide worden gescheiden door gronden met de bestemming "Water" en "Jachthaven I" die volgens de plankaart water betreffen. Blijkens het deskundigenbericht is op voormelde gronden een inham voor boten gerealiseerd en een watergang (gedeeltelijk) gedempt. De Afdeling stelt vast dat hiermee op de plankaart voor zover het gaat om de verdeling tussen land en water geen rekening is gehouden. Niet is gebleken dat de raad heeft beoogd om op de plankaart een van de feitelijke situatie afwijkende verdeling tussen water en land op te nemen.

2.14.3. Uit het deskundigenbericht komt verder naar voren dat twee bedrijfsgebouwen, twee botenloodsen en één loods deel uitmaken van zone B waar ingevolge artikel 1, sub 83, van de planvoorschriften uitsluitend kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Niet in geschil is dat ten behoeve van voormelde gebouwen bouwvergunningen zijn verleend en dat deze thans onder de werkingssfeer van het in de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht zijn gebracht.

Anders dan het college en de raad kennelijk veronderstellen, brengt het in het streekplan opgenomen beleid terzake van de rode contour niet met zich dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan bestaande, legaal aanwezige, gebouwen buiten de rode contour niet als zodanig kunnen worden bestemd. De Afdeling overweegt verder dat de twee bedrijfsgebouwen, de twee botenloodsen en de loods van Jachthaven De Sloep alleen onder de werkingssfeer van het overgangsrecht kunnen worden gebracht, indien aannemelijk is dat deze gebouwen binnen de planperiode zullen worden verwijderd. Niet is gebleken dat Jachthaven De Sloep voornemens is om voormelde gebouwen op te geven. Evenmin is gebleken dat financiële middelen zijn gereserveerd om in zoverre uitvoering aan het plan te geven. Gelet hierop is niet aannemelijk dat voormelde gebouwen binnen de planperiode zullen worden verwijderd.

2.14.4. De conclusie is dat hetgeen Jachthaven De Sloep heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de plandelen met de bestemmingen "Water", "Agrarische doeleinden" en "Jachthaven I", met de daarop rustende aanduidingen "grens tussen zone A en B", die zien op de gronden van Jachthaven De Sloep aan de Uiterweg 211, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dan wel met een goede ruimtelijke ordening zijn vastgesteld. Door niettemin in zoverre goedkeuring aan het plan te verlenen, heeft het college gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dan wel met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.15. Het beroep is gegrond, zodat het besluit van het college dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voormelde planonderdelen. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden.

Het beroep van [appellant sub 9]

2.16. [appellant sub 9] voert aan dat het college in het bestreden besluit geen eigen afweging heeft gemaakt, nu het slechts heeft ingestemd met de reactie van het gemeentebestuur op de bedenkingen. Verder voert [appellant sub 9] aan dat het plan ten onrechte geen woning toestaat op zijn gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden" nabij het perceel [locatie 2].

2.16.1. Het college heeft bij zijn beoordeling van de bedenkingen in het bestreden besluit aangegeven zich te kunnen verenigen met de reactie op de bedenkingen van de zijde van het gemeentebestuur. Deze reactie is opgenomen als bijlage bij het bestreden besluit. De Afdeling stelt vast dat in de reactie van het gemeentebestuur niet wordt ingegaan op de door [appellant sub 9] tegen het vastgestelde plan ingebrachte bedenkingen. Anders dan het college in zijn verweerschrift heeft gesteld, staat in het bestreden besluit verder niet vermeld dat tevens de reactie van het gemeentebestuur op de tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijzen wordt onderschreven.

Gezien het vorenstaande berust het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het door [appellant sub 9] betwiste plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" dat ziet op zijn gronden nabij het perceel [locatie 2] in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het besluit bestreden dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voormeld plandeel. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand te laten en overweegt daartoe het volgende.

2.16.2. Vast staat dat het plan op de gronden van [appellant sub 9] met de bestemming "Agrarische doeleinden" nabij het perceel [locatie 2] geen woningbouw toestaat. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat woningbouw op deze locatie onwenselijk is. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 9] heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens pagina 25 en 26 van de plantoelichting het beleid er op is gericht om de woonfunctie te concentreren langs de bestaande linten. Buiten deze linten worden in beginsel geen nieuwe woningen toegestaan. De gronden van [appellant sub 9] maken blijkens het deskundigenbericht geen deel uit van een bestaand lint, maar liggen in de directe nabijheid van een beeldbepalend en solitair gelegen watertoren aan de Kudelstaartseweg. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt kunnen stellen dat de situatie ter plaatse van de gronden van [appellant sub 9] dientengevolge niet vergelijkbaar is met de situatie op andere plaatsen langs de oever van de Westeinderplassen. De enkele omstandigheid dat een nieuwe woning ter plaatse grotendeels aan het zicht zal worden onttrokken door hoogopgaande beplanting, zoals [appellant sub 9] heeft aangevoerd, brengt niet met zich dat niet dat niet in redelijkheid aan voormeld beleid kon worden vastgehouden.

Gezien het vorenstaande heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" dat ziet op de gronden van [appellant sub 9] nabij het perceel [locatie 2].

Het beroep van Rekreatiepark Aalsmeer en het beroep van [appellant sub 6] ten aanzien van eetcafé 'De Nachtwacht'

2.17. [appellant sub 6] kan zich niet verenigen met de ten behoeve van eetcafé 'De Nachtwacht' op de plankaart opgenomen aanduiding "horecavoorziening". [appellant sub 6] voert daartoe onder meer aan dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woonschip aan de [locatie 3] kan worden gegarandeerd.

2.17.1. De plankaart, deelblad C, kent aan de gronden van Recreatiepark Aalsmeer aan de Uiterweg 317, voor zover hier van belang, de bestemming "Jachthaven I" en de aanduiding "horecavoorziening" toe.

Ingevolge artikel 13.1 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang zijn de ter plaatse waar dit op de kaart als zodanig is aangegeven mede bestemd voor een horecavoorziening.

Ingevolge artikel 13.3.5 is per jachthaven één horecavoorziening van maximaal 150 m2 toegestaan. Daar waar een horecavoorziening apart op de plankaart is aangeduid, is tevens een horecavoorziening toegestaan waarbij de bestaande maten als maximum gelden.
2.17.2. Bij besluit van 18 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer vrijstelling van het voorheen geldende plan verleend voor de vestiging van eetcafé 'De Nachtwacht' aan de Uiterweg 317. Dit eetcafé heeft blijkens het deskundigenbericht een oppervlakte van circa 220 m2. Op circa 15 meter afstand van het eetcafé ligt een recreatiewoning. Op circa 33 meter afstand van het eetcafé ligt het woonschip [appellant sub 6].

Door toekenning van de aanduiding "horecavoorziening" aan de gronden van Rekreatiepark Aalsmeer aan de Uiterweg 317, heeft de raad beoogd eetcafé ‘De Nachtwacht’ als zodanig te bestemmen. Het begrip horecavoorziening is in de planvoorschriften evenwel niet gedefinieerd. Het plan staat ter plaatse dientengevolge niet alleen een eetcafé, maar ook een andersoortige horecavoorziening, zoals bijvoorbeeld een discotheek of een muziekcafé, met een andersoortige ruimtelijke uitstraling toe. Reeds hierom treft het betoog [appellant sub 6] doel.

2.18. Rekreatiepark Aalsmeer voert aan dat een te groot gedeelte van zijn gronden aan de Uiterweg 303 en 317 in zone B is gelegen.

2.18.1. De plankaart, deelblad C, kent aan de gronden van Rekreatiepark Aalsmeer aan de Uiterweg 303 en 317, voor zover hier van belang, de bestemming "Jachthaven I" toe. Voor zover deze gronden land betreffen, kent de plankaart tevens de aanduiding "grens tussen zone A en B" toe.

2.18.2. Uit het deskundigenbericht komt naar voren dat op het perceel Uiterweg 317 een werkplaats annex stallingsruimte met wateroverkapping aanwezig is. Voor zover dit gebouw op het land ligt, maakt het deel uit van zone B waar ingevolge artikel 1, sub 83, van de planvoorschriften uitsluitend kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Niet in geschil is dat de werkplaats annex stallingsruimte met wateroverkapping onder het voorheen geldende plan was toegestaan. Thans is dit gebouw gedeeltelijk onder de werkingssfeer van het in de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht gebracht.

Anders dan het college en de raad kennelijk veronderstellen, brengt het in het streekplan opgenomen beleid terzake van de rode contour niet met zich dat, bij de vaststelling van een bestemmingsplan, bestaande legaal aanwezige gebouwen buiten de rode contour niet als zodanig kunnen worden bestemd. De Afdeling overweegt verder dat de werkplaats annex stallingsruimte met wateroverkapping alleen gedeeltelijk onder de werkingssfeer van het overgangsrecht kan worden gebracht, indien aannemelijk is dat binnen de planperiode dit gebouw zal worden verwijderd. Niet is gebleken dat Rekreatiepark Aalsmeer voornemens is om de werkplaats annex stallingsruimte met wateroverkapping op te geven. Evenmin is gebleken dat financiële middelen zijn gereserveerd om in zoverre uitvoering aan het plan te geven. Gelet hierop is niet aannemelijk dat de werkplaats annex stallingsruimte met wateroverkapping binnen de planperiode zal worden verwijderd.

2.19. Rekreatiepark Aalsmeer voert aan dat de zwemsteiger en de kampeertenten op zijn gronden aan de Uiterweg 214 ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd.

2.19.1. De plankaart, deelblad B, kent aan de gronden van Rekreatiepark Aalsmeer aan de Uiterweg 214, voor zover hier van belang, de bestemming "Jachthaven I" toe.

Ingevolge artikel 1, sub 28, van de planvoorschriften wordt in deze voorschriften onder steiger verstaan: constructie langs een oever die tot aanlegplaats dient voor vaartuigen.

Ingevolge artikel 13.1, voor zover hier van belang, zijn de voor "Jachthaven I" aangewezen gronden bestemd voor steigers voor pleziervaartuigen.

Ingevolge artikel 35.1 is het verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de ter plaatse aangegeven bestemmingen.

Ingevolge artikel 35.3, aanhef en onder f, wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van gronden ten behoeve van kamperen, met uitzondering van kamperen in verenigingsverband (scouting).

2.19.2. De bedrijfsvoering van Rekreatiepark Aalsmeer omvat onder meer de winter- en zomerstalling en het aanbieden van ligplaatsen voor pleziervaartuigen. Van de locatie Uiterweg 214 maken blijkens het deskundigenbericht met name pleziervaartuigen gebruik die beschikken over beperkte slaapruimte. Dientengevolge wordt op de recreatiekavels die behoren bij de ligplaatsen op dit perceel soms gekampeerd. Aan de zijde van Ringvaart op het perceel Uiterweg 214 is verder een zwemsteiger aangelegd. Daartoe is bij besluit van 4 juni 2002 een bouwvergunning verleend. De zwemsteiger, die deels ronde vormen heeft, wordt gebruikt door recreanten om in en uit het water te gaan als zij willen zwemmen.

2.19.3. Niet in geschil is dat de zwemsteiger en het gebruik van de recreatiekavels voor (incidentele) kampeerdoeleinden onder het voorheen geldende plan was toegestaan. Thans is de zwemsteiger en voormeld gebruik onder de werkingssfeer van het in de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht gebracht.

De Afdeling overweegt dat de zwemsteiger en het gebruik van de recreatiekavels voor (incidentele) kampeerdoeleinden alleen onder de werkingssfeer van het overgangsrecht kunnen worden gebracht, indien aannemelijk is dat binnen de planperiode dit bouwwerk zal worden verwijderd en dit gebruik zal worden beëindigd. Niet is gebleken dat Rekreatiepark Aalsmeer voornemens is om de zwemsteiger en het gebruik van de recreatiekavels voor (incidentele) kampeerdoeleinden op te geven. Evenmin is gebleken dat financiële middelen zijn gereserveerd om in zoverre uitvoering aan het plan te geven. Gelet hierop is niet aannemelijk dat binnen de planperiode de zwemsteiger zal worden verwijderd en het gebruik van de recreatiekavels voor (incidenteel) kamperen binnen de planperiode zal worden beëindigd.

2.20. Rekreatiepark Aalsmeer voert aan dat aanduiding "recreatiekavel" voor zijn gronden ten onrechte ontbreekt dan wel niet op een juist wijze is ingetekend op de plankaart.

De aanduiding "recreatiekavel" rust blijkens de stukken niet op de gronden van Rekreatiepark Aalsmeer aan de Uiterweg 303 en 317. Deze aanduiding rust slechts op een gedeelte van de gronden van Rekreatiepark Aalsmeer aan de Uiterweg 214. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat het huidige gebruik dat van deze gronden wordt gemaakt dientengevolge abusievelijk niet als zodanig is bestemd.

2.21. Rekreatiepark Aalsmeer voert aan dat artikel 11.3.2, onder f, van de planvoorschriften ten onrechte niet van toepassing is op zijn gronden en dat in dit artikel ten onrechte is bepaald dat trekkerhutten slechts een oppervlakte van 12,5 m2 mogen hebben.

Voormeld artikel, dat uitsluitend van belang voor de gronden van Rekreatiepark Aalsmeer aan de Uiterweg 214 is, is in het plan als bouwvoorschrift voor de bestemming "Agrarische doeleinden" opgenomen. Nu aan de desbetreffende gronden van Rekreatiepark Aalsmeer echter de bestemming "Jachthaven I" is toegekend, is artikel 11.3.2, onder f, niet als bouwvoorschrift voor de juiste bestemming opgenomen. De raad heeft dit erkend. Reeds hierom slaagt het beroep van Rekreatiepark Aalsmeer op dit punt.

2.22. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 6] en Rekreatiepark Aalsmeer hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Jachthaven I", met de daarop rustende aanduidingen "grens tussen zone A en B", "recreatiekavel" en "horecavoorziening", dat ziet op de gronden van Rekreatiepark Aalsmeer aan de Uiterweg 214, 303 en 317, alsmede artikel 11.3.2, onder f, van de planvoorschriften in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dan wel met een goede ruimtelijke ordening zijn vastgesteld. Door niettemin in zoverre goedkeuring aan het plan te verlenen, heeft het college gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dan wel met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.23. Het beroep van Rekreatiepark Aalsmeer en het beroep van [appellant sub 6] ten aanzien van eetcafé 'De Nachtwacht' is gegrond, zodat het besluit van het college dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voormelde planonderdelen. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden.

Het beroep [appellant sub 6] voor het overige

2.24. [appellant sub 6] maakt bezwaar tegen de in artikel 38.5 van de planvoorschriften neergelegde wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan de bestemming "Agrarische doeleinden" van gronden in de nabijheid van zijn woonschip aan de [locatie 3] kan worden gewijzigd in de bestemming "Jachthaven I". Hij stelt dat deze wijzigingsbevoegdheid in zoverre niet uitvoerbaar is vanwege de in acht te nemen zonering als bedoeld in het Lib dan wel de richtafstanden als bedoeld in brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure).

De gronden in de nabijheid van het woonschip [appellant sub 6] zijn op de kaarten bij het Lib met nummer 4 aangewezen. Ingevolge artikel 2.2.1, vierde lid, van het Lib zijn op deze gronden dientengevolge geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik. Indien de bestemming "Agrarische doeleinden" van de desbetreffende gronden zou worden gewijzigd in de bestemming "Jachthaven I" worden evenwel geen nieuwe woningen, woonwagens of gebouwen met een onderwijsfunctie dan wel een gezondheidszorgfunctie toegestaan. Gelet hierop staat het Lib niet aan de uitvoerbaarheid van de in artikel 38.5 van de planvoorschriften neergelegde wijzigingsbevoegdheid in de weg. De VNG-brochure staat evenmin aan de uitvoerbaarheid van deze wijzigingsbevoegdheid in de weg. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college van burgemeester en wethouders beleidsvrijheid toekomt bij de beslissing omtrent het al dan niet toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Indien het college van burgemeester en wethouders deze beleidsvrijheid nader zou invullen met de VNG-brochure, geldt dat de in deze brochure opgenomen richtafstanden slechts indicatief zijn. Het college van burgemeester en wethouders kan bij de belangenafweging omtrent het al dan niet toepassen van de wijzigingsbevoegdheid - ongeacht de formulering daarvan in artikel 38.5 van de planvoorschriften - met deze indicatieve richtafstanden rekening houden.

2.25. [appellant sub 6] voert aan dat de gronden met bestemming "Water" dan wel "Jachthaven I" in de nabijheid van het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nummer [B], ten onrechte niet de bestemming "Water, tevens landschappelijk waardevol terrein" is toegekend. Daarbij wijst [appellant sub 6] er op dat de desbetreffende gronden grenzen aan een natuurgebied en dat woonschepen ter plaatse de doorgang naar het open water kunnen belemmeren.

Bij het toekennen van de bestemming "Water" dan wel "Jachthaven I" aan de betrokken gronden is blijkens de stukken aansluiting gezocht bij de kadastrale grenzen ter plaatse. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college hiermee niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens het deskundigenbericht het passeren van boten ter plaatse mogelijk blijft. Verder wordt in aanmerking genomen dat de directe omgeving van de betrokken gronden reeds intensief wordt gebruikt voor watersportdoeleinden en dat [appellant sub 6] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de natuurwaarden van het desbetreffende natuurgebied als gevolg van de getroffen planologische regeling zullen worden aangetast.

2.26. [appellant sub 6] voert aan dat onduidelijk is of zijn gronden in zone B liggen. Indien deze gronden in zone B liggen, worden volgens [appellant sub 6] ten onrechte bouwmogelijkheden teniet gedaan.

De plankaart kent aan de gronden van [appellant sub 6], kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nummers [C] en [D], deels de bestemming "Agrarische doeleinden" en deels de bestemming "Water" toe. Het plan voorziet niet in een onderscheid tussen zone A en B voor zover het gronden met de bestemming "Water" betreft. In zoverre kan derhalve ook geen onduidelijkheid bestaan terzake van de zone-indeling.

De gronden van [appellant sub 6] met de bestemming "Agrarische doeleinden" die land betreffen, zijn volgens de raad ingedeeld in zone B waar uitsluitend kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Op de plankaart, deelblad C, ontbreekt in zoverre evenwel de aanduiding "grens tussen zone A en B". Het plan is in zoverre abusievelijk niet in de door de raad beoogde zin vastgesteld.

2.27. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" dat ziet op zijn gronden kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nummers [C] en [D], is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Door niettemin in zoverre goedkeuring aan het plan te verlenen, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang bezien met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.28. Het beroep ten aanzien van de zone-indeling is gegrond, zodat het besluit van het college dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voormeld plandeel. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden.

Voor het overige is het beroep ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 12]

2.29. [appellant sub 12] voert aan dat het plan ten onrechte geen woning toestaat op zijn gronden aan de Herenweg.

2.29.1. De plankaart, deelblad G, kent aan de gronden van [appellant sub 12] aan de Herenweg de bestemming "Riet- en oeverlanden" toe.

Ingevolge artikel 27.1, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op plankaart voor "Riet- en oeverlanden" aangewezen gronden bestemd voor het behoud en/of het herstel en ontwikkeling van riet- en oeverlanden.

Ingevolge artikel 27.3, voor zover hier van belang, mogen op deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.

2.29.2. Blijkens pagina 25 en 26 van de plantoelichting is het beleid er op gericht om de woonfunctie te concentreren langs de bestaande linten. Buiten deze linten worden in beginsel geen nieuwe woningen toegestaan.

Blijkens het deskundigenbericht ligt op circa 184 meter afstand ten westen van de gronden van [appellant sub 12] de dichtstbijgelegen woning aan de Herenweg. Aan de oostzijde van de gronden van [appellant sub 12] ligt een kade. Gelet hierop heeft het college zich in navolging van de raad op goede gronden op het standpunt gesteld dat de gronden van [appellant sub 12] geen deel uitmaken van een bestaand lint en dat dientengevolge een nieuwe woning ter plaatse volgens het beleid niet is toegestaan. Dat de gronden wel liggen in zone I 'bebouwingslinten' van de in de plantoelichting opgenomen visie op hoofdlijnen, zoals [appellant sub 12] heeft aangevoerd, maakt dit niet anders, aangezien het bij deze zonering blijkens voormelde visie slechts gaat om een schematisch zonering.

Voor zover [appellant sub 12] heeft aangevoerd dat op een aantal percelen aan de Herenweg nieuwe woningen worden gerealiseerd, wordt het volgende overwogen. Niet is gebleken dat het plan op andere percelen aan de Herenweg nieuwe woningbouw toestaat. De plankaart kent aan de percelen die [appellant sub 12] in dit verband heeft genoemd de bestemmingen "Riet- en oeverlanden" dan wel "Agrarische doeleinden" toe. Het college en de raad hebben zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat niet kan worden volgehouden dat het plan, in een situatie die vergelijkbaar is met de onderhavige, niet dezelfde mogelijkheden biedt. Gelet hierop faalt het beroep van [appellant sub 12] op het gelijkheidsbeginsel. Of vrijstelling van het plan is dan wel zal worden verleend voor het realiseren van nieuwe woningbouw aan de Herenweg staat in de onderhavige procedure niet ter beoordeling.

2.29.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 12] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van het college in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.29.4. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 13]

2.30. [appellant sub 13] voert aan dat het plan ten onrechte geen (tweede) bedrijfswoning toestaat op zijn gronden aan de [locatie 4].

2.30.1. De plankaart, deelblad B, kent de gronden van [appellant sub 13] aan de [locatie 4], voor zover hier van belang, de bestemming "Jachthaven I" toe. Uit artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften volgt dat alleen ter plaatse waar dit op de kaart als zodanig is aangegeven de gronden zijn medebestemd voor een woning. Vast staat dat op de plankaart de aanduiding "woning" niet is opgenomen ter plaatse waar [appellant sub 13] een bedrijfswoning wenst te realiseren.

2.30.2. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat het Lib zich verzet tegen het bij recht toestaan van een nieuwe bedrijfswoning op het perceel van [appellant sub 13]. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 13] heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college zich niet op goede gronden op dit standpunt heeft gesteld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het perceel [locatie 4] op de kaarten bij het Lib met nummer 4 is aangewezen en dat op dit perceel dientengevolge ingevolge artikel 2.2.1, vierde lid, van het Lib geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidsfunctie zijn toegestaan, behoudens bestaand gebruik.

Het beroep van [appellant sub 13] op het gelijkheidsbeginsel faalt. Anders dan [appellant sub 13] heeft aangevoerd, staat het plan blijkens de stukken op de percelen Uiterweg 38, 104A, 134, 190, 394, 379 en 407 geen nieuwe, maar bestaande, op basis van bouwvergunningen gerealiseerde, woningen toe. Het college heeft zich in navolging van de raad dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant sub 13] genoemde gevallen niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde geval. Voor zover [appellant sub 13] heeft aangevoerd dat jarenlang overleg met de gemeente heeft plaatsgevonden over de realisering van een nieuwe bedrijfswoning, wordt overwogen dat [appellant sub 13] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in een nieuwe bedrijfswoning zou voorzien. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.

2.30.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 13] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van het college in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.30.4. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van Jachthaven De Oude Werf

2.31. Jachthaven De Oude Werf voert aan dat ten onrechte niet de mogelijkheid is geboden om de door hem gewenste planregeling opnieuw in de procedure te brengen na de onthouding van goedkeuring van rechtswege aan het bij besluit van 26 januari 2006 vastgestelde plan.

De Afdeling begrijpt dit bezwaar aldus dat Jachthaven De Oude Werf zich op het standpunt stelt dat na voormelde onthouding van goedkeuring van rechtswege ten onrechte geen nieuw ontwerpplan is vastgesteld waartegen zienswijzen naar voren konden worden gebracht.

Aan het bij besluit van 26 januari 2006 vastgestelde plan is uitsluitend goedkeuring van rechtswege onthouden omdat het college niet tijdig een besluit omtrent goedkeuring had bekendgemaakt. De raad heeft het plan vervolgens ongewijzigd opnieuw vastgesteld zonder de voorbereidingsprocedure te doorlopen. De wet verzet zich hiertegen niet, aangezien de reden van de onthouding van goedkeuring van rechtswege is gelegen in een onregelmatigheid die dateert van na het bij besluit van 26 januari 2006 vastgestelde plan. Jachthaven de Oude Werf is door voormelde handelwijze van de raad niet in zijn belangen geschaad.

2.32. Jachthaven De Oude Werf kan zich niet verenigen met de indeling in zone A en B van de percelen Uiterweg 123-127. Hij vreest dat vanwege deze zone-indeling ligplaatsen van woonschepen niet als zodanig zijn bestemd en dat de botenloods niet kan worden uitgebreid.

2.32.1. De plankaart, deelblad B, kent aan de percelen Uiterweg 123-127, voor zover hier van belang, de bestemming "Jachthaven I" toe. De plankaart kent, voor zover het land betreft, tevens de aanduiding "grens tussen zone A en B" toe.

Ingevolge artikel 13.1 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Jachthaven I" aangewezen gronden bestemd voor ligplaatsen voor woonschepen en een botenloods.

Ingevolge artikel 13.3.1, voor zover hier van belang, dienen de gebouwen te worden gebouwd in zone A.

2.32.2. Nu ligplaatsen voor woonschepen naar hun aard alleen mogelijk zijn op water en de plankaart aan de percelen met voormelde bestemming, voor zover het water betreft, niet de aanduiding "grens tussen zone A en B" toekent, is het onderscheid tussen zone A en B niet van toepassing op ligplaatsen voor woonschepen. De vrees van Jachthaven De Oude Werf dat ligplaatsen voor woonschepen vanwege de indeling in zone A en B niet als zodanig zijn bestemd, is dan ook ongegrond.

De bestaande botenloods van Jachthaven De Oude Werf maakt blijkens de stukken deel uit van zone A, waar gebouwen zijn toegestaan, en is dientengevolge als zodanig bestemd. De Afdeling ziet in hetgeen Jachthaven De Oude Werf heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college hiermee niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Jachthaven De Oude Werf het voornemen om deze botenloods in zuidelijk richting uit te breiden blijkens het deskundigenbericht nog niet nader heeft geconcretiseerd in de vorm van bijvoorbeeld een aanvraag om een bouwvergunning. Dit voornemen van Jachthaven De Oude Werf was ten tijde van de vaststelling en goedkeuring van het plan derhalve niet zodanig concreet dat daarmee rekening diende te worden gehouden.

2.33. De conclusie is dat hetgeen Jachthaven De Oude Werf heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van het college in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.34. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

2.35. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 6], [appellant sub 7], Jachthaven De Sloep, [appellant sub 9] en Rekreatiepark Aalsmeer. Voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van de overige appellanten bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 11] geheel alsmede het beroep van de Stichting Woonarken in Aalsmeer e.o. voor zover gericht tegen de in de planvoorschriften vervatte regeling voor woonschepen niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellanten sub 6] gedeeltelijk alsmede de beroepen van [appellant sub 7], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Sloep B.V. en [appellant sub 8A], [appellant sub 9] en Recreatiepark Aalsmeer geheel gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 12 juni 2007, kenmerk 2007-23673, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:

- artikel 11.3.2, onder d, van de planvoorschriften, voor dit artikel betrekking heeft op de gronden van [appellant sub 7], kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nummer [A];

- de plandelen met de bestemmingen "Water", "Agrarische doeleinden" en "Jachthaven I", met de daarop rustende aanduidingen "grens tussen zone A en B", die zien op de gronden van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Sloep B.V. en [appellant sub 8A] aan de Uiterweg 211;

- het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" dat ziet op de gronden van [appellant sub 9] nabij het perceel [locatie 2];

- het plandeel met de bestemming "Jachthaven I", met de daarop rustende aanduidingen "grens tussen zone A en B", "recreatiekavel" en "horecavoorziening", dat ziet op de gronden van Rekreatiepark Aalsmeer aan de Uiterweg 214, 303 en 317;

- artikel 11.3.2, onder f, van de planvoorschriften;

- het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" dat ziet op de gronden van [appellanten sub 6] kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nummers [C] en [D];

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover het gaat om het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" dat ziet op de gronden van [appellant sub 9] nabij het perceel [locatie 2];

V. onthoudt goedkeuring aan:

- artikel 11.3.2, onder d, van de planvoorschriften, voor dit artikel betrekking heeft op de gronden van [appellant sub 7], kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nummer [A];

- de plandelen met de bestemmingen "Water", "Agrarische doeleinden" en "Jachthaven I", met de daarop rustende aanduidingen "grens tussen zone A en B", die zien op de gronden van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Sloep B.V. en [appellant sub 8A] aan de Uiterweg 211;

- het plandeel met de bestemming "Jachthaven I", met de daarop rustende aanduidingen "grens tussen zone A en B", "recreatiekavel" en "horecavoorziening", dat ziet op de gronden van Rekreatiepark Aalsmeer aan de Uiterweg 214, 303 en 317;

- artikel 11.3.2, onder f, van de planvoorschriften;

- het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" dat ziet op de gronden van [appellanten sub 6] kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nummers [C] en [D];

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit voor zover het de onder V. genoemde planonderdelen betreft;

VII. verklaart de beroepen van de Stichting Woonarken in Aalsmeer e.o. en [appellanten sub 6] voor het overige alsmede de beroepen van de Stichting Vafamil, [appellant sub 5], [appellant sub 12], [appellant sub 13] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Oude Werf B.V. geheel ongegrond;

VIII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van de bij onderstaande appellanten in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten:

- aan [appellanten sub 6] een bedrag van € 820,78 (zegge: achthonderdtwintig euro en achtenzeventig cent) waarvan een gedeelte groot € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- aan [appellant sub 7] alsmede de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Sloep B.V. en [appellant sub 8A] elk een bedrag van € 805,00 (achterhonderdenvijf euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- aan Rekreatiepark Aalsmeer een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

de bedragen dienen door de provincie Noord-Holland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IX. gelast dat de provincie Noord-Holland aan onderstaande appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- aan [appellanten sub 6], [appellant sub 7] alsmede [appellant sub 9] elk een bedrag van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro);

- aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Sloep B.V. en [appellant sub 8A] alsmede Rekreatiepark Aalsmeer elk een bedrag van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro).

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008

399.