Uitspraak 200708858/1


Volledige tekst

200708858/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2008.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/807 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 december 2007 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2006 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellant] een boete van € 1.100,00 opgelegd wegens overtreding van het Arbeidstijdenbesluit in samenhang gelezen met de verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (hierna: verordening 3821/85).

Bij besluit van 19 april 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 december 2007, verzonden op 7 december 2007, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2008.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.W.J. Crommelin, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 3, van de verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (hierna: verordening 3820/85) wordt onder bestuurder verstaan: iedere persoon die het voertuig bestuurt, zelfs gedurende een korte periode, of die zich in het voertuig bevindt om het in voorkomende gevallen te kunnen besturen.

Ingevolge artikel 2 van de verordening 3821/85 zijn de in artikel 1 van verordening 3820/85 gegeven definities van toepassing.

Ingevolge artikel 15, tweede lid, voor zover thans van belang, moeten de bestuurders voor iedere dag dat zij rijden, registratiebladen gebruiken vanaf het tijdstip waarop zij het voertuig overnemen. Het registratieblad wordt niet vóór het einde van de dagelijkse werktijd uit het apparaat genomen, tenzij zulks anderszins is toegestaan. Geen enkel registratieblad mag worden gebruikt voor een langere periode dan die waarvoor dat bestemd is.

Ingevolge artikel 5:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Arbeidstijdenwet (hierna: Atw), voor zover thans van belang, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld die afwijken van, in de plaats komen van of strekken tot aanvulling van het bij paragraaf 5.2 bepaalde, ten aanzien van arbeid verricht door personen, werkzaam in of op motorrijtuigen.

Ingevolge artikel 2.4:13, tweede lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: het Atbv), zoals dat luidde ten tijde van belang, is het, voor zover verordening 3820/85 van toepassing is, verboden te handelen in strijd met de artikelen 1, 3, eerste lid, en 13 tot en met 16 van verordening 3821/85.

Ingevolge 8:1, eerste lid, van het Atbv, voor zover thans van belang, levert het niet naleven van artikel 2.4:13, tweede lid, een beboetbaar feit op.

In de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete wegvervoer die als bijlage 1 bij de Beleidsregel boeteoplegging Atw en Atbv is gevoegd, staat, voor zover thans van belang, vermeld:

"Zorg voor gegevens en bescheiden"

- het niet/oneigenlijk gebruiken van registratiemiddel: € 1.100,00;

"Registratiebladen/printouts/bestuurderskaart"

- bestuurder gebruikt de registratiemiddelen onjuist: € 220,00.

2.2. Bij besluit van 6 september 2006, gehandhaafd in bezwaar, heeft de minister aan [appellant] als chauffeur van de [onderneming] een boete opgelegd van € 1.100,00 omdat hij op 3 februari 2006 met een vrachtauto met [kenteken] heeft gereden zonder daarbij een registratieblad in het controleapparaat te gebruiken. Volgens de minister levert dit een overtreding op van artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv in samenhang gelezen met artikel 15, tweede lid, van de verordening 3821/85 en aldus een beboetbaar feit, als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv.

2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] in strijd met het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de verordening 3821/85 heeft gehandeld en dat derhalve sprake is van een beboetbaar feit.

Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de Beleidsregel boeteoplegging Atw en Atbv niet onredelijk is, nu de hoogte van de boete is bepaald aan de hand van de zwaarte van de overtreding en de beoogde afschrikwekkende werking van de boete. De rechtbank heeft hierbij, gelet op de doelstelling van het Atbv, namelijk om de verkeersveiligheid van de bestuurder en de medeweggebruikers te waarborgen, van belang geacht dat met behulp van het registratieblad gecontroleerd kan worden of door de chauffeurs voldoende is gerust en niet te lang is gereden.

Volgens de rechtbank heeft [appellant] ten onrechte verzuimd de aanwezigheid van een nieuw registratieblad in het controleapparaat te controleren, hetgeen volgens haar voor zijn rekening en risico komt. Van bijzondere omstandigheden die de minister hadden moeten nopen tot afwijking van de beleidsregels is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.

2.4. Primair betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister hem terecht een boete heeft opgelegd. Hij voert hiertoe aan dat hij in de vroege ochtenduren het registratieblad bij vergissing niet tijdig heeft verwisseld en dat deze vergissing verschoonbaar is vanwege het ontbreken van schuld of opzet. Hij betoogt dat is vastgesteld dat hij niet onvoldoende heeft gerust of te lang heeft gereden en dat hij na ontdekking van zijn fout het registratieblad direct heeft vervangen door een nieuw registratieblad.

2.4.1. Aan het bij het besluit van 19 april 2007 gehandhaafde besluit van 6 september 2006 ligt een op 1 mei 2006 door een inspecteur van de Arbeidsinspectie opgemaakt boeterapport ten grondslag. Dit rapport is gebaseerd op een rapport van bevindingen van een verbalisant van 27 februari 2006. Volgens die bevindingen is bij een controle op 3 februari 2006 geconstateerd dat geen registratieblad in het controleapparaat werd gebezigd en dat de urenregistratie van [appellant] de urenregistratie op het registratieblad van de chauffeur van de vorige dag overlapte.

In artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv wordt overtreding van artikel 2.4:13, tweede lid, aangemerkt als een beboetbaar feit zonder dat daartoe opzet of schuld is vereist. Derhalve staat de overtreding vast, indien aan de materiële voorschriften van dat artikel niet is voldaan. In beginsel mag dan van de verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. Indien een chauffeur betoogt dat hem ter zake van die overtreding geen enkel verwijt valt te maken, zal dit door hem aannemelijk gemaakt moeten worden.

[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet gebruiken van een nieuw registratieblad vanaf het tijdstip waarop hij de vrachtauto heeft overgenomen hem niet kan worden toegerekend. De stelling van [appellant] dat het gaat om een vergissing kan hiervoor geen grond opleveren. De Afdeling tekent hierbij aan dat hij blijkens het rapport van bevindingen van 27 februari 2006 zelf heeft verklaard dat hij zou moeten weten dat hij op de ochtend van 3 februari 2006 een nieuw registratiebad had moeten aanbrengen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv in samenhang met artikel 15, tweede lid, van verordening 3821/85. Het betoog faalt.

2.5. Subsidiair betoogt [appellant] dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat hem een te hoge boete is opgelegd. Hij voert hiertoe aan dat voor het niet tijdig verwisselen van een registratieblad een boete is vastgesteld van € 220,00 en niet een boete van € 1.100,00.

Ten slotte stelt [appellant] zich op het standpunt dat de opgelegde boete gematigd had moeten worden vanwege de geringe overschrijding en zijn salariëring.

2.5.1. Het betoog dat een onjuiste boete is opgelegd, faalt. Met de rechtbank stelt de Afdeling vast dat de hoogte van de boetenormbedragen is afgestemd op de zwaarte van de overtreding en de beoogde afschrikwekkende werking. Gelet op de verkeersveiligheid van de chauffeur en zijn medeweggebruikers is dit geen onredelijk beleid. Voor het niet gebruikmaken van een registratieblad is een boetenormbedrag vastgesteld van € 1.100,00 en voor het niet zorgdragen dat het registratieblad tijdig wordt verwisseld een boetenormbedrag van € 220,00. Nu [appellant] zelf geen registratieblad heeft ingebracht in het controleapparaat op het tijdstip waarop hij de vrachtauto heeft overgenomen, maar zonder dat te weten heeft gereden op het registratieblad van de chauffeur die vóór hem de vrachtauto heeft gereden, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] moet worden geacht geen registratieblad te hebben gebruikt. Dat de chauffeur die vóór hem de vrachtauto heeft gereden heeft verzuimd zijn registratieblad uit het apparaat te nemen, kan niet van invloed zijn op de aard van de door [appellant] begane overtreding.

2.5.2. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de financiële positie van [appellant] niet noopt tot matiging van de boete, faalt eveneens. Er moet van worden uitgegaan dat bij het vaststellen van de boetenormbedragen in de Beleidsregel boeteoplegging Atw en Atbv reeds in algemene zin met het inkomen van een chauffeur rekening is gehouden. Deze beleidsregels betreffen immers uitsluitend boetenormbedragen voor overtredingen door chauffeurs. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die hem onderscheiden van andere chauffeurs. Met juistheid heeft de rechtbank daarom overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de boete vanwege zijn financiële situatie gematigd had moeten worden.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Wagtendonk w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008.

176-497.