Uitspraak 200707137/1


Volledige tekst

200707137/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Eemnes (hierna: de raad) bij besluit van 27 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Golfbaan en omgeving".

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2007, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W. van Galen, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door W.J. de Vries, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. de Jong en drs. D. Boelmans, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [partij], in persoon en bijgestaan door mr. W. van Galen, voornoemd, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De beroepsgrond gericht tegen het besluit tot onthouding van goedkeuring

2.1.1. Het college heeft goedkeuring onthouden aan de zinsnede "en een dienstwoning" in artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften, alsmede aan het daarmee corresponderende bouwvlak voor de dienstwoning met de bestemming "Recreatieve doeleinden". Het college stelt hiertoe dat gebleken is dat de woning aan de [locatie] al achttien jaar niet als dienstwoning in gebruik is en dat de raad evenmin heeft aangetoond dat deze bestemming zal worden verwezenlijkt.

Ten aanzien van het verzoek van [appellant] om deze woning te voorzien van een woonbestemming stelt het college dat het als zodanig bestemmen van panden die feitelijk worden gebruikt voor bewoning, zonder dat ze met die bedoeling zijn opgericht, past binnen het provinciaal beleid. Het uitgangspunt daarbij is, volgens het college, dat aansluiting moet worden gezocht bij de bestaande, legaal gebouwde omvang en dat een omvang van 250 m3 altijd aanvaardbaar is. Het toekennen van een woonbestemming voor de bouw van een woning met een inhoud van 600 m3 acht het college echter in strijd met het provinciaal beleid. De raad zal zich moeten beraden over een passende bestemming voor het pand, aldus het college.

2.1.2. [appellant] voert aan dat de woning sinds lange tijd voor permanente bewoning wordt gebruikt en ook als zodanig zou moeten worden bestemd. Dit is ook toegezegd door het college van burgemeester en wethouders van Eemnes. Bovendien is het toekennen van een woonbestemming naar de mening van [appellant] niet in strijd met het provinciale beleid.

2.1.3. Door de onthouding van goedkeuring aan de planonderdelen waartegen de inhoudelijke beroepsgronden van [appellant] zijn gericht, is in zoverre aan de beroepsgronden van [appellant] tegemoet gekomen. In verband met de verplichting van de raad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, oordeelde de Afdeling in bestemmingsplanzaken op grond van de WRO dat niet slechts de onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in de beroepsprocedure ter beoordeling kon staan. Daarbij was het procesbelang gelegen in de verplichting het besluit van het college in acht te nemen bij het artikel 30-plan.

Op 1 juli 2008 is de WRO ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden.

Vaststaat dat het gemeentebestuur voor 1 juli 2008 geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegd ter uitvoering van het besluit tot onthouding van goedkeuring, zodat voor de planonderdelen waaraan goedkeuring is onthouden een bestemmingsplan op grond van de Wro zal moeten worden vastgesteld.

De Wro noch het daarbij behorende overgangsrecht voorziet in een bepaling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 van de Wro een besluit tot onthouding van goedkeuring aan een onder de WRO tot stand gekomen plan in acht neemt. Artikel 30 van de WRO heeft derhalve geen betekenis voor een op grond van de Wro vast te stellen bestemmingsplan.

Gezien het voorgaande is het belang bij de beoordeling van het beroep dat gericht is tegen de aan het besluit tot onthouding van goedkeuring ten grondslag liggende motivering, ingaande 1 juli 2008, komen te vervallen. Dit impliceert dat de bezwaren van [appellant] aan de orde kunnen komen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan onder de Wro. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het besluit tot onthouding van goedkeuring aan de zinsnede "en een dienstwoning" in artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften, alsmede aan het daarmee corresponderende bouwvlak voor de dienstwoning met de bestemming "Recreatieve doeleinden".

De beroepsgrond gericht tegen het besluit tot goedkeuring

2.2. [appellant] stelt in beroep verder dat onbegrijpelijk is waarom het aantal zomerwoningen op zijn perceel niet mag worden uitgebreid terwijl het gebied volgens het streekplan 2005-2015 van de provincie Utrecht (hierna: het streekplan) een zoekgebied is voor het versterken van recreatieve voorzieningen.

Voorts kan [appellant] zich niet vinden in het feit dat een deel van zijn gronden zijn bestemd als "Bos (met landschappelijke waarde/en of natuurwaarde) III" omdat deze bestemming niet strookt met de feitelijke situatie. Ter plaatse is immers bos aanwezig en hoeft er geen nieuw bos tot ontwikkeling te worden gebracht. De bestemming "Recreatieve doeleinden" acht [appellant] passender, te meer omdat er dan een aantrekkelijker indeling van de zomerwoningen op het perceel kan worden gemaakt.

2.2.1. De raad stelt dat het plan conserverend van aard is en dat men de bestaande situatie daarom zoveel mogelijk wenst te handhaven. De bouw van nieuwe zomerwoningen past daar niet in, aldus de raad. Het college onderschrijft dit standpunt en voegt daar aan toe dat juist vanwege de recreatieve functie van het gebied het noodzakelijk is om het gebied landschappelijk aantrekkelijk te houden. Niet elke recreatieve ontwikkeling is daarom zonder meer aanvaardbaar.

De bestemming "Bos (met landschappelijke waarde/en of natuurwaarde) III" sluit naar de mening van het college het behoud van bestaande begroeiing niet uit.

2.2.2. Het betoog van [appellant] inzake het aantal zomerwoningen slaagt niet. Aan de gronden van [appellant] zijn de bestemmingen "Recreatieve doeleinden" met de nadere aanduiding "a" en "Bos (met landschappelijke waarde/en of natuurwaarde) III" toegekend. Op grond van artikel 13, tweede lid, onder c, van de planvoorschriften mogen op de als "Recreatieve doeleinden" bestemde gronden maximaal zes zomerwoningen worden gebouwd. Op de als "Bos (met landschappelijke waarde/en of natuurwaarde) III" aangewezen gronden mogen op grond van 6, tweede lid, onder c, van de planvoorschriften nog drie woningen worden gebouwd. Het plan maakt derhalve het behoud van de bestaande zomerwoningen mogelijk, zonder daarbij tevens te voorzien in de door [appellant] gewenste uitbreiding van het aantal zomerwoningen. Anders dan hij stelt, verzet zich dit niet tegen de in het streekplan verwoorde versterking van de recreatieve functie voor het gebied. De in het streekplan beoogde recreatieve, extensieve functie voor dit gebied is, zoals het college heeft kunnen menen, gebaat bij het behoud van het karakter van het landelijk gebied. Hierin past de terughoudendheid van het college en de raad om uitbreiding van bebouwing op dit perceel toe te staan.

Het betoog ten aanzien van de gronden met de bestemming "Bos (met landschappelijke waarde/en of natuurwaarde) III" slaagt evenmin. Uit artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften volgt, voor zover hier van belang, dat deze gronden zijn bestemd voor ontwikkeling van bossen met landschappelijke- en natuurwaarde. Het college heeft kunnen stellen dat deze doeleindenomschrijving eveneens het behoud en de verdere ontwikkeling van de bestaande begroeiing omvat. Voor zover [appellant] betoogt dat de bestemming "Recreatieve doeleinden" passender zou zijn vanwege de situering van de zomerwoningen op het perceel, wordt gewezen op de door hem ingediende inrichtingsschets. Hieruit blijkt dat een inrichting mogelijk is die lijkt te voldoen aan de toegekende bestemmingen en de daaraan verbonden voorschriften.

2.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is, voor zover dit is gericht op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" en het plandeel met de bestemming "Bos (met landschappelijke waarde/en of natuurwaarde) III", ongegrond.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het besluit tot onthouding van goedkeuring aan de zinsnede "en een dienstwoning" in artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften, alsmede aan het daarmee corresponderende bouwvlak voor de dienstwoning met de bestemming "Recreatieve doeleinden";

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J.C. van Geel, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Geel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008

461.