Uitspraak 200708006/1


Volledige tekst

200708006/1.
Datum uitspraak: 26 maart 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zuiderzee B.V., gevestigd te Creil,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) de door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zuiderzee B.V. (hierna: Zuiderzee B.V.) ingediende aanvraag om een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een varkenshouderij aan het Noordermeerpad 1 te Creil, buiten behandeling gelaten.

Bij besluit van 6 november 2007 heeft het college het door Zuiderzee B.V. hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft Zuiderzee B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2007, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2008, waar Zuiderzee B.V., vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en door G.W.M. Driessen, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.I. Eringfeld en J.A. van Wigcheren, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het college heeft de vergunningaanvraag op grond van artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer buiten behandeling gelaten, omdat daarbij geen milieueffectrapport is overgelegd. Volgens het college is het opstellen van een milieueffectrapport verplicht omdat de aangevraagde activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan 3.000 plaatsen voor mestvarkens.

2.1.1. Zuiderzee B.V. betoogt dat het opstellen van een milieueffectrapport eerst verplicht is indien de uitbreiding meer dan 3.000 mestvarkens omvat. Nu het een uitbreiding betreft waarbij die drempelwaarde niet wordt overschreden, behoeft volgens Zuiderzee B.V. geen milieueffectrapport te worden opgesteld en heeft het college de vergunningaanvraag dus ten onrechte buiten behandeling gelaten.

2.1.2. In categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: het Besluit mer) is als activiteit waarvoor bij de voorbereiding van een besluit het maken van een milieueffectrapport verplicht is, onder meer aangewezen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van varkens in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan 3.000 plaatsen voor mestvarkens.

In categorie 14 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer is als activiteit waarvoor beoordeeld moet worden of bij de voorbereiding van een besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt, onder meer aangewezen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van varkens in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 2.200 of meer plaatsen voor mestvarkens.

2.1.3. Naar het oordeel van de Afdeling moet uit het bepaalde in categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit mer, mede gelezen in samenhang met categorie 14 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer, worden afgeleid dat naar de bedoeling van de wetgever bij een voorgenomen uitbreiding van een veehouderij het opstellen van een milieueffectrapport eerst verplicht is indien die uitbreiding meer dan 3.000 mestvarkens omvat. De lezing van categorie 14 van onderdeel C, van de bijlage bij het Besluit mer, die het college voorstaat, leidt voor een inrichting met meer dan 3.000 plaatsen voor mestvarkens bij iedere uitbreiding - hoe gering ook - tot de plicht om een milieueffectrapport op te stellen. Het is niet aannemelijk dat de wetgever dit heeft beoogd. Daar komt nog bij dat de lezing die het college voorstaat, met zich brengt dat voor een inrichting met meer dan 3.000 plaatsen voor mestvarkens de mer-beoordelingsplicht die in categorie 14 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer voor een voorgenomen uitbreiding met 2.200 of meer mestvarkens is voorgeschreven, illusoir wordt. Dit strookt niet met de bedoeling van de wetgever.

De aanvraag om vergunning heeft betrekking op het houden van 11.520 mestvarkens. Bij de voor de inrichting geldende vergunning(en) zijn 9.768 mestvarkens vergund. Nu met de aangevraagde uitbreiding het aantal te houden mestvarkens toeneemt met 1.752, wordt de drempelwaarde van 3.000 mestvarkens, zoals opgenomen in categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit mer, niet overschreden. Het college heeft het bezwaar van Zuiderzee B.V. tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag dan ook ten onrechte ongegrond verklaard.

2.1.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu het college de aanvraag ten onrechte op grond van artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, buiten behandeling heeft gelaten, kan de beslissing van het college op het bezwaarschrift van Zuiderzee B.V. tegen het primaire besluit slechts strekken tot het herroepen van dit besluit. De Afdeling zal daarom op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.2. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van 6 november 2007, kenmerk 606541;

III. herroept het besluit van 16 mei 2007, kenmerk 540026;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij Zuiderzee B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 684,08 (zegge: zeshonderdvierentachtig euro en acht cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Flevoland aan Zuiderzee B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de provincie Flevoland aan Zuiderzee B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Zegveld
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008

43-517.