Uitspraak 200608465/1


Volledige tekst

200608465/1.
Datum uitspraak: 30 mei 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 05/1418 van de rechtbank Assen van 28 september 2006 in het geding tussen:

appellant en [echtgenote]

en

de raad van de gemeente Midden-Drenthe.

1. Procesverloop

Op 26 mei 2005 heeft de raad van de gemeente Midden-Drenthe (hierna: de raad), voor zover thans van belang, besloten over te gaan tot de onttrekking aan het openbaar verkeer van de spoorwegovergang Pollenweg te Wijster.

Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft de raad, voor zover thans van belang, het door appellant daartegen gemaakte bezwaar deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 september 2006, verzonden op 12 oktober 2006, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door appellant en zijn [echtgenote] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover appellant niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar, het bestreden besluit in zoverre vernietigd, het bezwaar ontvankelijk doch ongegrond verklaard, bepaald dat deze beslissing in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 15 januari 2007 heeft de raad van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de raad toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2007, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. de Muinck, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Tevens is verschenen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "ProRail B.V." (hierna: ProRail), vertegenwoordigd door mr. H.H. Kolkman-Kroneman en P.S. van der Kolk, beiden werkzaam bij ProRail. Appellant is niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7, aanhef en onder II, van de Wegenwet heeft een weg opgehouden openbaar te zijn wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, voor zover thans van belang, kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente waarin de weg is gelegen.

2.2. In aansluiting op het tussen de gemeente Midden-Drenthe en ProRail gesloten convenant "Verhoging veiligheid overwegen in de gemeente Midden-Drenthe" heeft ProRail de raad onder meer verzocht over te gaan tot onttrekking aan het openbaar verkeer van de spoorwegovergang Pollenweg te Wijster. De raad is hiertoe overgegaan en heeft deze onttrekking in bezwaar gehandhaafd. De raad heeft in het besluit op bezwaar appellant niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van zijn bedrijfseconomische bezwaar met het oog op de eventuele uitbreiding van zijn gronden in de toekomst. Volgens de raad is deze uitbreiding te onzeker om als een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang te worden beschouwd. Ten aanzien van de overige door appellant naar voren gebrachte belangen heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze niet opwegen tegen het algemeen belang van het verbeteren van de veiligheid voor zowel de Nederlandse Spoorwegen als de weggebruikers op en om het spoor door het verminderen van spoorwegovergangen. De onderhavige spoorwegovergang is slechts met een automatische knipperlichtinstallatie beveiligd en vormt als zodanig volgens de raad een belangrijk gevaarpunt voor weg- en spoorverkeer. Door de aanwezigheid van andere spoorwegovergangen in de nabijheid van de Pollenoverweg die als alternatief kunnen dienen is de sluiting naar het oordeel van de raad niet zodanig nadelig voor betrokkenen dat deze opweegt tegen het algemeen belang dat bij sluiting wordt bevorderd. De toegankelijkheid van woningen en percelen is volgens de raad niet in geding en het huidige gebruik van de spoorwegovergang is tamelijk gering. De alternatieve fietsroute vanaf Looveen naar het dorp Wijster is niet langer en wordt door de raad niet per definitie als verkeersonveiliger beschouwd dan de route langs de Pollenweg en Beilerweg. De door onder meer appellant geschetste te verwachten verkeersonveiligheid door de toename van zwaar landbouwverkeer schat de raad voorts minder ernstig in, hetgeen ook geldt voor de gevreesde toename van lawaai.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de raad het algemene belang van verkeersveiligheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de door appellant naar voren gebrachte belangen. Met betrekking tot het door appellant gestelde bedrijfseconomische belang - dat ten onrechte heeft geleid tot niet-ontvankelijkverklaring in zoverre van het bezwaar - staat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast dat dit zich daadwerkelijk zal manifesteren. Ten aanzien van de overige belangen - de andere, langere en mogelijk onveiliger fietsroute van en naar school, de bereikbaarheid van het gebied ten oosten van de spoorlijn voor het rijden met paarden en het belemmeren van burencontact en overige sociale contacten - is de rechtbank van oordeel dat deze belangen niet van dien aard zijn dat de raad van de onttrekking had moeten afzien. De door appellant naar voren gebrachte procedurele bezwaren kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit onrechtmatig moet worden geacht. Ter zake van de stelling dat de raad ten onrechte geen financiële compensatie heeft toegekend, is de rechtbank van oordeel dat in de mogelijkheid van het indienen van een verzoek om schadevergoeding is voorzien in de Regeling nadeelcompensatie Nederlandse Spoorwegen, dat appellant hierop een beroep kan doen en dat de vraag of hij op grond van deze regeling aanspraak kan maken op een compensatie buiten de omvang van dit geding valt.

2.4. Appellant betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad procedureel onjuist heeft gehandeld en dat de raad de door hem aangevoerde belangen onvoldoende heeft meegewogen in zijn besluitvorming. Voorts stelt hij dat de gemeente de overgang niet feitelijk heeft gesloten of er slagbomen heeft geplaatst, maar slechts een prikkeldraadje heeft gespannen. Bijna dagelijks steken mensen hier nog over en dat is levensgevaarlijk, aldus appellant.

2.4.1. De in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet neergelegde bevoegdheid is van discretionaire aard. Aan het bevoegd gezag komt daarbij een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De rechter dient de aanwending daarvan te beoordelen aan de hand van de maatstaf of sprake is geweest van strijd met wettelijke voorschriften dan wel van zodanige onevenwichtigheid bij de afweging van de betrokken belangen, dat niet in redelijkheid tot onttrekking kon worden overgaan.

2.4.2. Voor het oordeel dat het besluit tot onttrekking van de overgang aan het openbaar verkeer in strijd is met wettelijke voorschriften bestaat geen grond.

De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de onttrekking aan het openbaar verkeer van de overweg, die slechts met een automatische knipperlichtinstallatie was beveiligd, het belang van de verkeersveiligheid is gediend. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het standpunt van de raad dat de intensiteit van het weg- en voetgangersverkeer op deze overgang, in vergelijking met andere overgangen in de buurt, niet hoog was, onjuist is. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de raad het belang van de verkeersveiligheid in dit geval zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de door appellant aangevoerde belangen. Ten aanzien van de stelling van appellant dat hem door het bestreden besluit de mogelijkheid wordt ontnomen om in de toekomst zijn melkveebedrijf uit te breiden aan de overzijde van het spoor, heeft de rechtbank terecht overwogen dat onvoldoende vaststaat dat het daarmee gepaard gaande bedrijfseconomische belang zich daadwerkelijk zal manifesteren. Dat appellant het bedoelde perceel inmiddels in eigendom heeft maakt dit oordeel niet anders, nu de koop pas na het besluit op bezwaar heeft plaatsgevonden en daar bij de besluitvorming derhalve geen rekening mee kon worden gehouden. Ten aanzien van de manegeactiviteiten moet met de rechtbank worden aangenomen dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van activiteiten met een gering aantal paarden. Dat in mei 2006 een revisievergunning is aangevraagd voor manegeactiviteiten met twintig paarden kan hieraan niet afdoen, nu deze aanvraag ruim na het besluit op bezwaar is gedaan en ook daarmee bij de besluitvorming geen rekening kon worden gehouden. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een bedrijfsmatige exploitatie van een manege. Evenzeer met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat niet valt in te zien dat het voor appellant door het bestreden besluit onmogelijk wordt om burencontact en overige sociale contacten te onderhouden. Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de nieuwe route die zijn kinderen van en naar school moeten afleggen onveiliger is dan de vroegere route.

Ten aanzien van het betoog van appellant dat hij niet individueel is uitgenodigd voor de hoorzitting in bezwaar heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat niet valt in te zien op welke wijze hij door dit verzuim in zijn belang is geschaad, nu hij op de hoorzitting aanwezig is geweest en de gelegenheid heeft gehad zijn bezwaar mondeling toe te lichten.

Het betoog dat de raad ten onrechte heeft geweigerd eventuele schade te taxeren faalt, nu appellant, zoals ook de rechtbank heeft overwogen en zoals door ProRail ter zitting nogmaals is bevestigd, voor zover hij meent schade te zullen lijden als gevolg van het bestreden besluit, een beroep kan doen op de Regeling nadeelcompensatie Nederlandse Spoorwegen. De raad heeft tegen de achtergrond van het voorgaande kunnen volstaan met een verwijzing naar deze regeling.

De stelling dat de overgang feitelijk nog niet is gesloten kan, wat hier ook van zij, in deze procedure niet aan de orde komen, nu uitsluitend het besluit tot onttrekking aan het openbaar verkeer van de overgang voorligt.

Gelet op het bovenstaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot onttrekking aan het openbaar verkeer van de spoorwegovergang Pollenweg.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van der Smissen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2007

419