Uitspraak 200607943/1


Volledige tekst

200607943/1.
Datum uitspraak: 28 maart 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 05/5064 van de rechtbank Breda van 20 september 2006 in het geding tussen:

appellanten

en

de raad van de gemeente Drimmelen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2004 heeft de raad van de gemeente Drimmelen (hierna: de gemeenteraad) appellanten een planschadevergoeding toegekend van € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2004.

Bij besluit van 10 november 2005 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 september 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 31 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 november 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 24 januari 2007 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. P.H. ter Mors, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Appellanten zijn eigenaar van de percelen kadastraal bekend [plaats], sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], gemeente Drimmelen. Zij hebben verzocht om vergoeding van planschade als gevolg van het - door de gemeenteraad op 3 september 2002 vastgestelde, door gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 25 maart 2003 goedgekeurde en bij uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2004 in zaak no. 200302476/1 in rechte onaantastbaar geworden - bestemmingsplan "Buitengebied Partiële herziening Witteweg 15". Onder dit bestemmingsplan hebben de ten zuidwesten van het perceel van appellanten gelegen gronden aan de overzijde van de Witteweg de bestemming "Seksinrichting". Hierbij gaat het om een prostitutiebedrijf, waaronder tevens een erotische massagesalon wordt begrepen. Erotisch getinte horeca, een seksbioscoop, een seksclub, een seksautomatenhal, een escortbedrijf en straat- of raamprostitutie zijn uitdrukkelijk uitgesloten.

Onder het op voormelde gronden voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" hadden voormelde gronden de bestemming "Open agrarisch gebied" met de nadere aanduiding "agrarisch bouwblok". Op deze gronden waren uitsluitend agrarische bedrijven, niet zijnde glastuinbouwbedrijven, toegestaan met bijbehorende voorzieningen. Daarnaast was kleinschalig kamperen toegestaan. Binnen het desbetreffende bouwblok waren bedrijfsgebouwen en een bedrijfwoning toegestaan en onder voorwaarden was een tweede bedrijfswoning toegestaan.

2.3. De gemeenteraad heeft het verzoek van appellanten ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). De SAOZ heeft geadviseerd dat, rekening houdend met de voorheen toegestane bedrijfsbebouwing van gelijke hoogte, het uitzicht niet is verslechterd en dat de privacy niet is aangetast, aangezien de woonfunctie op het desbetreffende perceel is komen te vervallen en het in de nieuwe situatie gaat om naar zijn aard intern gerichte activiteiten. Wel is volgens de SAOZ sprake van een toename van gebruiksintensiteit. De daarvan te verwachten hinder zal voornamelijk samenhangen met de publiekaantrekkende werking van de inrichting en zich uiten in een toename van verkeer en - zij het gezien de beschikbare ruimte op eigen terrein - overlast van op en langs de openbare weg geparkeerde voertuigen van bezoekers. Dit nadeel betreft alleen de bedrijfswoning met de daaraan toe te rekenen perceel grond en niet het bedrijfsgedeelte van appellanten, aangezien de exploitatie hiervan door het nieuwe bestemmingsplan niet wordt beperkt. Dat een prostitutiebedrijf als zodanig door een deel van de bevolking vanuit sociaalmaatschappelijk en/of ethisch oogpunt als een onwenselijke functie wordt gezien, zeker wanneer deze zich in de naaste woonomgeving vestigt, kan volgens de SAOZ geen rol spelen bij de beoordeling van de planschade. De SAOZ heeft de waardedaling van het object van appellanten vastgesteld op € 10.000,00 en geadviseerd dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan appellanten te vergoeden.

De gemeenteraad heeft dit advies aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.

De rechtbank heeft het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard.

2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheid dat de vestiging van een seksinrichting op grond van huidige regelgeving is toegestaan, nog niet betekent dat de vestiging van een dergelijke inrichting een normaal maatschappelijke ontwikkeling is. Dat een negatieve gevoelswaarde bij een seksinrichting onterecht is, gelet op de legale status, laat volgens appellanten onverlet dat de vestiging van een seksinrichting in het algemeen negatieve effecten heeft op de waarde van een nabij gelegen woon- c.q. bedrijfsobject. Ten onrechte zijn deze effecten buiten beschouwing gelaten.

2.5. Het betoog slaagt niet. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een geobjectiveerde vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Subjectieve elementen, zoals een negatieve gevoelswaarde bij een bestemming, spelen daarbij geen rol.

Mede gelet op de wet Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, enige andere wetboeken en enige wetten (opheffing algemeen bordeelverbod), van 28 oktober 1999 (Stb. 1999, 464), moet de vestiging van een seksinrichting als een legale ontwikkeling worden beschouwd. Dit laat onverlet dat wanneer door een wijziging van de planologische situatie de oprichting van een seksinrichting mogelijk is geworden, dan wel - zoals in dit geval - een reeds gevestigde seksinrichting positief wordt bestemd, en de inrichting objectief bezien in ruimtelijk opzicht een nadelige invloed heeft op haar omgeving, voor de gemeenteraad aanleiding kan bestaan tot het toekennen van een planschadevergoeding. Bij de beoordeling of bebouwing of gebruik in ruimtelijk opzicht een nadelige invloed heeft op de omgeving kan de aard van de bebouwing of gebruik een rol spelen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de gemeenteraad dit heeft onderkend blijkens het standpunt dat de toename van de gebruiksintensiteit leidt tot een waardevermindering van de onroerende zaak van appellanten. Andere aspecten dan de toename van de gebruiksintensiteit die objectief bezien van belang zijn bij de planologische vergelijking zijn niet gebleken. Anders dan appellanten betogen, is er geen grond voor het oordeel dat een seksinrichting naar de aard van de bebouwing een nadelige planologische invloed op de woonomgeving heeft, dat vertaald dient te worden in een schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank in het door appellanten overgelegde taxatierapport terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de gemeenteraad niet van de juistheid van het advies van de SAOZ mocht uitgaan.

Voor zover is gesteld dat appellanten hinder ondervinden doordat door bezoekers van de seksinrichting auto's op de openbare weg en regelmatig op het perceel van appellanten worden geparkeerd, overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, artikel 49 van de WRO geen grondslag biedt voor vergoeding van schade die het gevolg is van het niet naleven door betrokkenen van de voor hen geldende voorschriften.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Van Rheenen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2007

385