Uitspraak 200306143/1


Volledige tekst

200306143/1.
Datum uitspraak: 24 maart 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 augustus 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Bernheze.

1. Procesverloop

Bij brief van 2 mei 2001 heeft het college appellant bericht dat hij door het te koop aanbieden van auto’s bij zijn woning handelt in strijd met het bestemmingsplan “Nistelrode Noord” en dat het handhavingstraject zal worden ingezet indien hij aan die illegale situatie geen einde maakt.

Bij brief van 29 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bernheze (hierna: het college) appellant medegedeeld dat op het perceel [locatie] te [plaats] maximaal zes auto's te koop mogen worden aangeboden en dat geen medewerking zal worden verleend aan het uitbreiden van de bedrijfsactiviteiten.

Bij besluit van 26 augustus 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover gericht tegen de motivering van de brief van 29 juni 2001 en voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 augustus 2003, verzonden op 8 augustus 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 31 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. C.A.M.J. de Wit, advocaat te Uden, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Ploegmakers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De Afdeling zal ambtshalve nagaan of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college met juistheid heeft overwogen dat zijn brief van 29 juni 2001 als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is aan te merken, waartegen de in die wet voorziene mogelijkheid van bezwaar openstaat.

2.2. Bij brief van 29 juni 2001 heeft het college appellant medegedeeld dat hij op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan “Nistelrode Noord” op zijn perceel maximaal 6 auto’s voor de handel mag aanbieden, dat op de naleving van de voorschriften van het bestemmingsplan zal worden toegezien en dat de handhavingsprocedure hiermee als afgerond wordt beschouwd.

2.3. Appellant heeft in bezwaar betoogd dat het college ten onrechte een grens heeft gesteld aan het aantal auto’s dat hij op zijn perceel te koop mag aanbieden.

2.4. Uit de beslissing op bezwaar van 26 augustus 2002 en het daaraan ten grondslag liggende advies van de bezwaarschriftencommissie blijkt dat het college zich op het standpunt stelt dat de mededeling in de brief van 29 juni 2001, nu er nog geen handhavingsbesluit is genomen, moet worden opgevat als een rechtsoordeel dat als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb dient te worden aangemerkt, zodat daartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

2.5. De Afdeling stelt voorop dat niet elke door een bestuursorgaan als definitief bedoelde interpretatie van een wettelijk voorschrift voor een concreet geval op rechtsgevolg is gericht.

Het betreft hier een rechtsoordeel dat niet op aanvraag van appellant is gegeven. Voorts is reeds sprake van het betwiste gebruik van het perceel door appellant. De enkele onzekerheid of dit gebruik mag worden voortgezet maakt het afwachten van een handhavingsbesluit niet tot een onevenredig bezwarende weg.

Dat betekent dat het rechtsoordeel in de brief van 29 juni 2001 geen zelfstandige betekenis heeft voor de wijze van uitoefening door het college van zijn handhavingsbevoegdheid met betrekking tot de door appellant ontplooide activiteiten en derhalve niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt, waartegen de mogelijkheid van bezwaar openstond.

Bij zijn besluit van 26 augustus 2002 heeft het college dan ook ten onrechte nagelaten het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft dat miskend.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van appellant alsnog gegrond verklaren en het besluit van 26 augustus 2002 vernietigen. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de Afdeling zelf in deze zaak voorzien door het bezwaar van appellant tegen de brief van 29 juni 2001 niet-ontvankelijk te verklaren.

2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 augustus 2003, AWB 02/2694 GEMWT;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bernheze van 26 augustus 2002, 2001/6576;

V. verklaart het bezwaar van appellant van 18 oktober 2001 tegen de brief van het college van 29 juni 2001, kenmerk 2001/4713, niet-ontvankelijk;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bernheze in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Bernheze te worden betaald aan appellant;

VII. gelast dat de gemeente Bernheze aan appellant de door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierechten (€ 109,00 en € 175,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2004

202.