Uitspraak 202300616/1/A3


Volledige tekst

202300616/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juli 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

en

de minister van Justitie en Veiligheid,
verweerder.

Procesverloop

[appellant] heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1984, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door de minister.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1.       Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

2.       [appellant] heeft de minister verzocht om openbaarmaking van documenten over de vuurwerkrampen in Enschede en Culemborg op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob). Er vallen veel documenten onder dit verzoek. In de uitspraak van 13 juli 2022 heeft de Afdeling het besluit op bezwaar van 26 augustus 2020 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. Dat besluit moet niet meer op grond van de Wob, maar op grond van de Wet open overheid (hierna: de Woo) worden genomen. Omdat het om een bewerkelijk verzoek gaat, heeft de Afdeling de termijn op zes maanden bepaald.

3.       [appellant] heeft, omdat de minister geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op zijn bezwaar. Hij verzoekt de Afdeling de minister opnieuw een termijn te stellen waarbinnen een besluit moet worden genomen op zijn verzoek, onder oplegging van een dwangsom.

4.       De minister heeft uiteengezet waarom het niet is gelukt om tijdig op het bezwaar te beslissen. Dit komt doordat het verzoek bijzonder omvangrijk is, het om oude documenten gaat, de documenten voornamelijk handmatig moeten worden beoordeeld en de documenten afkomstig zijn van verschillende departementen en bestuursorganen. Verder heeft de zienswijzeprocedure, waarbij aan belanghebbenden is gevraagd hun mening te geven over de voorgenomen openbaarmaking van bepaalde informatie, geleid tot vertraging in de besluitvorming. Er is extra capaciteit ingehuurd, maar de minister verwacht nog minimaal drie maanden na indiening van het verweerschrift, op 17 maart 2023, nodig te hebben om een besluit te kunnen nemen.

5.       Niet in geschil is dat de minister nog geen besluit heeft genomen op het verzoek van [appellant]. De termijn die de Afdeling in de uitspraak van 13 juli 2022 heeft gegeven, is daarom overschreden. Dit betekent dat de minister niet heeft voldaan aan deze uitspraak en dat het beroep van [appellant] kennelijk gegrond is. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van [appellant] wordt vernietigd.

6.       Als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de rechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 8.4, eerste lid, van de Woo, bepaalt de rechter, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt.

7.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2348, moet de rechter daarbij een op dat moment verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De rechter stelt een nadere termijn die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is.

8.       In de uitspraak van 23 juli 2022 is bij het bepalen van de termijn waarbinnen de minister een nieuw besluit moest nemen al rekening gehouden met het feit dat het een omvangrijk verzoek is. De minister heeft uiteengezet waardoor deze termijn toch niet haalbaar bleek. De Afdeling ziet daarin aanleiding om een termijn te stellen van vier weken voor het nemen van een nieuw besluit. Dit acht de Afdeling niet onrealistisch kort, omdat de minister in zijn verweerschrift van 17 maart 2023 te kennen heeft gegeven nog minimaal drie maanden nodig te hebben, en deze drie maanden inmiddels ruim zijn verstreken. Bij het verstrijken van de hiervoor genoemde termijn heeft de minister ruim dertien maanden de tijd gehad om een nieuw besluit te nemen.

9.       Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb schrijft voor dat de bestuursrechter een dwangsom verbindt aan de door hem gestelde termijn voor het alsnog bekendmaken van een besluit. Op grond van het derde artikellid kan hij in bijzondere gevallen een andere voorziening treffen. In de regel wordt bij toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb een dwangsom bepaald van € 100,00 per dag met een maximum van € 15.000,00. Als een sterke prikkel nodig is vanwege bijvoorbeeld een weigerachtig bestuursorgaan, wordt de dwangsom bepaald op € 250,00 per dag met een maximum van € 37.500,00.

10.     De Afdeling zal de dwangsom stellen op € 100,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de termijn van uiterlijk 16 augustus 2023, gelet op de termijn die in de uitspraak van 13 juli 2022 is gesteld en de mededeling van de minister in het verweerschrift, een realistische termijn is waarbinnen de minister een besluit op bezwaar moet kunnen nemen en dat in dit stadium daarom geen extra stimulans nodig is.

11.     De minister moet de proceskosten vergoeden op na te melden wijze. Het beroep van [appellant] is een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarom ziet de Afdeling aanleiding voor de kosten van rechtsbijstand in deze zaak wegingsfactor 0,5 te hanteren.

12.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;

III.      draagt de minister van Justitie en Veiligheid op om uiterlijk op 16 augustus 2023 een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.      bepaalt dat de minister van Justitie en Veiligheid aan [appellant] een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;

V.       veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.      gelast dat de minister van Justitie en Veiligheid aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Greben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023

851-1072

Verzonden: 19 juli 2023

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).

-         Verzet moet schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak worden gedaan.

-         In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met wat er in deze uitspraak staat.

-         Als de indiener over het verzet door de Afdeling wil worden gehoord, moet dit in het verzetschrift worden gevraagd. De zitting gaat dan alleen over de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak waartegen uw verzet is gericht.

BIJLAGE | Wettelijk kader

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

Afdeling 3.6 Bekendmaking en mededeling

Artikel 3:40

Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep

Afdeling 6.1. Inleidende bepalingen

Artikel 6:2

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:

a.       […], en

b.       het niet tijdig nemen van een besluit.

Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter

Titel 8.2 Behandeling van het beroep in eerste aanleg

Afdeling 8.2.4 Vereenvoudigde behandeling

Artikel 8:54

1.       Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:

a.        de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,

b.        het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,

c.        het beroep kennelijk ongegrond is, of

d.        het beroep kennelijk gegrond is.

2.        In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.

Afdeling 8.2.4a Beroep bij niet tijdig handelen

Artikel 8:55b

1.        Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, doet de bestuursrechter binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht.

[…]

Artikel 8:55d

1.       Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de 2.          De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

3.       In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

WET OPEN OVERHEID

Artikel 8.4

1.       In geval van een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van deze wet of een beslissing op bezwaar tegen een dergelijk besluit, waarbij nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt.

[…]