Uitspraak 202104264/1/R3


Volledige tekst

202104264/1/R3.
Datum uitspraak: 14 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, wonend te Oentsjerk, gemeente Tytsjerksteradiel,

2.       de maatschap Praktijkboerderij Oenkerk (hierna: Praktijkboerderij), gevestigd te Oentsjerk, gemeente Tytsjerksteradiel,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2021 heeft de raad van Tytsjerksteradiel het bestemmingsplan "Sanjesfjild" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en Praktijkboerderij beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen en Praktijkboerderij hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2022, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 1], bijgestaan door mr. F. Krol-Postma, advocaat te Heerenveen, Praktijkboerderij, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J. Kok, vergezeld door J. Sijtsma, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid van een lokaal bedrijventerrein met een omvang van 2,5 ha aan de Sanjesreed te Oentsjerk. Het bedrijventerrein is voorzien aan de rand van Oentsjerk en sluit aan op de bebouwing. Het plan maakt daar een lichte vorm van bedrijvigheid (milieucategorie 1 en 2) en het realiseren van een aantal bedrijfswoningen mogelijk.

[appellant sub 1] en anderen wonen in de nabijheid van het plangebied en vrezen aantasting van hun woonomgeving als gevolg van het plan. Zij stellen dat landschappelijke inpassing van een bedrijventerrein met een omvang van 2,5 ha in dit gebied niet goed mogelijk is en het plan zoals het nu voorligt daarom onwenselijk is.

Praktijkboerderij is gevestigd aan de Sanjesreed 4-6 in de nabijheid van het plangebied. Praktijkboerderij exploiteert een melkrundveehouderij met daarnaast een kennisplatform voor melkveehouders. Praktijkboerderij vreest beperking van haar bedrijfsvoering als gevolg van het plan, omdat het in het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) voorgeschreven afstandsvereiste niet wordt gehaald. Praktijkboerderij vreest als gevolg hiervan aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de in het plan voorziene bedrijfswoningen.

2.       De regelgeving die relevant is voor de hierna volgende overwegingen is opgenomen in de uitspraak dan wel in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Ontvankelijkheid

3.       Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is mede ingesteld door de actiegroep "Behoud het landschap in de Trynwâlden". De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat deze actiegroep geen rechtspersoon is en daarom niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is daarom niet-ontvankelijk voor zover het de actiegroep "Behoud het landschap in de Trynwâlden" betreft, aldus de raad.

3.1.    [appellant sub 1] en anderen hebben in een bijlage bij hun beroepschrift uiteengezet dat de actiegroep "Behoud het landschap in de Trynwâlden" een informele actiegroep is, die informele bijeenkomsten houdt. De actiegroep bestaat uit vijf leden, kent geen formele taakverdeling en deelt de gemaakte kosten. Er zijn geen statuten of andere stukken overgelegd waaruit doelstellingen van de actiegroep kunnen worden afgeleid. In zoverre is gesteld noch gebleken dat de actiegroep voldoet aan de voorwaarden om als vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid te worden aangemerkt. In het beroepschrift is vermeld en door de raad in het verweerschrift erkend dat tot de natuurlijke personen die deel uitmaken van de groep [appellant sub 1] en anderen personen behoren die samen de actiegroep "Behoud het landschap in de Trynwâlden" vormen. Nu deze personen ook zelf beroep hebben ingesteld, en zij in elk geval in hun beroep kunnen worden ontvangen, laat de Afdeling in het midden of de actiegroep "Behoud het landschap in de Trynwâlden" ook zelfstandig beroep had kunnen instellen. De Afdeling gaat dus uit van de ontvankelijkheid van het hele beroep van [appellant sub 1] en anderen.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen

Procedurele aspecten

5.       [appellant sub 1] en anderen stellen dat de naar voren gebrachte zienswijzen onvoldoende betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. [appellant sub 1] en anderen menen dat de beslissing van de raad voor de behandeling van de zienswijzen al vaststond.

5.1.    Bij de stukken is de "Reactie- en antwoordnota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan en welstandsnota Sanjesfjild", van maart 2021, gevoegd. In deze nota heeft de raad de naar voren gebrachte zienswijzen weergegeven en daarop een reactie gegeven. Uit die reactie kan worden afgeleid op welke wijze de raad de naar voren gebrachte zienswijzen bij de vaststelling van het plan heeft betrokken. Dat de naar voren gebrachte zienswijzen niet tot een andere, meer wenselijke uitkomst voor [appellant sub 1] anderen hebben geleid, betekent niet dat deze niet of onvoldoende zijn betrokken bij de vaststelling van het plan.

Het betoog slaagt niet.

6.       [appellant sub 1] en anderen hebben ter zitting de beroepsgrond over de wijze waarop de m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd, ingetrokken.

Ladder voor duurzame verstedelijking

- verouderde onderzoeken?

7.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. Wat betreft de beschreven behoefte is volgens [appellant sub 1] en anderen gebruik gemaakt van verouderde gegevens van Bureau Louter uit 2015. Op het moment van terinzagelegging was dit onderzoek al vijf jaar oud en waren de gegevens niet meer representatief gezien de veranderde economische situatie, mede door corona. Voorts is van belang dat de raad zich steeds heeft gebaseerd op informatie van de zakenclub Trynwâlden en niet zelfstandig heeft geïnventariseerd hoe groot de lokale vraag is.

7.1.    De raad stelt dat voor de vaststelling van het plan een actueel behoefteonderzoek is uitgevoerd dat is weergegeven in bijlage 9.3 "Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking, Bestemmingsplan Sanjesfjild (Oentsjerk)" bij de plantoelichting. In dit onderzoek is weliswaar gebruik gemaakt van eerdere onderzoeksgegevens waaronder de vraagprognose van bureau Louter, die volgens de raad nog steeds actueel is, maar daarin zijn ook recente ontwikkelingen in de omgeving betrokken.

7.2.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

7.3.    Vast staat dat de realisering van een bedrijventerrein met een omvang van 2,5 ha is aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

7.4.    Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is bedoeld uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken met het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het bevoegd gezag, dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling, moet beoordelen of het bereikte resultaat optimaal is.

7.5.    De raad heeft zich bij het vaststellingsbesluit voor het bepalen van de behoefte aan een bedrijventerrein gebaseerd op de "Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking, Bestemmingsplan Sanjesfjild (Oentsjerk)" (hierna: Ladder-onderbouwing) en heeft daarbij gebruik gemaakt van gegevens uit het rapport "Bedrijventerreinen in Fryslân, vraagprognoses tot 2030", van maart 2015, van Bureau Louter (hierna: Louter-rapport) en het Convenant bedrijventerreinen Noordoost Fryslân 2018-2025 van 19 juni 2018 (hierna: het Convenant). De drie documenten zijn als bijlagen 9.1, 9.2 en 9.3 bij de plantoelichting gevoegd.

7.6.    In de plantoelichting zelf staat dat de provincie Fryslân in 2015 aan Bureau Louter heeft gevraagd een prognose te maken van de vraagontwikkeling naar bedrijventerreinen in vier regio’s. Louter heeft voor die prognose gebruik gemaakt van de BedrijfsLocatieMonitor. Voor Noordoost Friesland (de regio waar Tytsjerksteradiel bij hoort) is op basis van een gemiddeld groeiscenario (Transatlantic Market) voor de periode tot 2025 een verwachte vraag naar bedrijventerreinen berekend van 3,4 ha per jaar.

Op regionaal niveau is met de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel en NoardEast-Fryslan de stand van zaken van bedrijventerreinen geëvalueerd, geanalyseerd en onderzocht. Naar aanleiding daarvan zijn nieuwe afspraken gemaakt tussen gemeenten in de regio en de provincie. Deze zijn weergegeven in het Convenant. In de plantoelichting staat dat in de regio nog 17,9 ha ontwikkelingsruimte staat geprogrammeerd. Van deze ontwikkelingsruimte is 6,2 ha aan Tytsjerksteradiel toebedeeld, aldus de Ladder-onderbouwing.

In de Ladder-onderbouwing is zowel de vraag naar bedrijventerreinen uit het Louter-rapport als de stand van zaken uit het Convenant betrokken. Aan de hand daarvan en op basis van de huidige situatie zijn de behoefte en beschikbaarheid bepaald. In de Ladder-onderbouwing staat onder meer dat Tytsjerksteradiel per 1 oktober 2020 nog 1 kavel vrij beschikbaar heeft op het bedrijventerrein in Jistrum, omdat alle andere bedrijfskavels zijn verkocht, zijn gereserveerd en binnenkort worden verkocht.

Hieruit komt naar voren dat de actuele situatie is betrokken bij het onderzoek naar de behoefte, zodat het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de behoefte is gebaseerd op verouderde cijfers van Bureau Louter uit 2015, dan wel dat de raad zich alleen heeft gebaseerd op informatie van de zakenclub Trynwâlden feitelijke grondslag mist.

- Alternatieven/inbreidingslocaties

8.       [appellant sub 1] en anderen stellen dat onvoldoende alternatieven betrokken zijn bij het ladderonderzoek, omdat het onderzoek zich heeft beperkt tot het zoeken naar een aaneengesloten terrein van totaal 2,5 ha. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat de behoefte aan 2,5  ha bedrijventerrein kan worden verspreid over verschillende locaties. [appellant sub 1] en anderen benadrukken dat de behoefte aan een aaneengesloten bedrijventerrein van 2,5 ha niet is aangetoond en dat er in een straal van 20 km bij 20 km echt wel andere mogelijke locaties te vinden zijn. [appellant sub 1] en anderen stellen dat de raad niet heeft gemotiveerd dat het bedrijventerrein Sanjesfjild elders niet tot leegstand zal leiden.

Door een aaneengesloten terrein als uitgangspunt te nemen, heeft de raad volgens hen ten onrechte niet onderzocht of er inbreidingsmogelijkheden op kleinere locaties beschikbaar zijn. [appellant sub 1] en anderen wijzen in dit verband op een door Dorpsbelang Oentsjerk naar voren gebracht compromisplan dat zij ondersteunen. In dit compromisplan is voorgesteld het bedrijventerrein op de gekozen locatie met ongeveer 2/3 te verkleinen, daarnaast een deel van het vrijgekomen terrein van de voormalige praktijkschool PTC aan de Sanjesreed 8 te benutten en voor vier of vijf bedrijfslocaties inbreidingsruimte te vinden in bestaand dorpsgebied. Op een deel van het vrijgekomen terrein van de voormalige praktijkschool PTC aan de Sanjesreed 8a rust namelijk al een bedrijfsbestemming, zodat een deel daarvan benut kan worden als bedrijventerrein, aldus [appellant sub 1] en anderen.

[appellant sub 1] en anderen benadrukken dat de gemeente in 2008 de gronden op de locatie Sanjesfjild al heeft aangekocht. Dit betekent volgens [appellant sub 1] en anderen dat de raad daarna geen alternatieve locatie meer heeft willen aanwijzen en met de voorbereiding van het plan naar deze locatie heeft toegewerkt. De aankoop van gronden mag hiervoor echter geen reden zijn en [appellant sub 1] en anderen stellen dat de raad in strijd met artikel 3:3 van de Awb heeft gehandeld.

8.1.    De raad erkent dat de beschrijving van de behoefte en toetsing aan artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet per definitie hoeft te leiden tot een aaneengesloten bedrijventerrein. De raad stelt dat in dit geval vanwege lokale omstandigheden niet is gekozen voor ruimtelijke ingrepen per dorp en dat het beter is om op één locatie in de Trynwâlden een bedrijventerrein te ontwikkelen.

Bij de beoordeling of inbreiding mogelijk is, zijn volgens de raad alle binnenstedelijke locaties in de Trynwâlden en alle door appellanten aangedragen locaties betrokken. Ook de kleinere locaties die door [appellant sub 1] en anderen en Dorpsbelang Oentsjerk zijn aangedragen. Voor zover daarbij wordt gewezen op de locatie van de voormalige praktijkschool PTC, stelt de raad dat dit geen inbreidingslocatie is, maar buitenstedelijk gebied en niet verweven is met de bestaande bebouwingsstructuur. De beoordeling van de raad dat deze locatie ongeschikt is om een bedrijventerrein te ontwikkelen is niet alleen een laddervraagstuk, maar ook een planologische afweging. Transformatie van dit terrein naar een bedrijventerrein met meerdere bedrijfswoningen is planologisch niet mogelijk en ruimtelijk ook ongewenst, aldus de raad.

De omstandigheid dat gemeenten bestemmingsplannen kunnen vaststellen voor eigen grondposities is geen détournemant de pouvoir. Zou hier sprake van zijn, dan zou een gemeente nooit meer strategische grondposities kunnen innemen en dit zou planrealisatie ingewikkeld en kostprijsverhogend maken, aldus de raad.

De raad deelt niet de angst van [appellant sub 1] en anderen dat het plan elders tot leegstand zal leiden. De gemeente kent een ruimhartig beleid voor een beroep of bedrijf aan huis. Dit werkt goed voor een startende ondernemer, maar wanneer de onderneming doorgroeit, loopt men tegen de grenzen van de woonbestemming en woonomgeving aan. Een locatie op een bedrijventerrein biedt dan toekomstperspectief en nieuwe groeimogelijkheden. De raad zet er vraagtekens bij in hoeverre mogelijke leegstand elders de belangen van [appellant sub 1] en anderen raakt in het kader van relativiteit.

8.2.    In de Ladder-onderbouwing staat dat de zoektocht naar een bedrijventerrein erop was gericht om het aanbod in de Trynwâlden te concentreren en niet overal ruimtelijke ingrepen te doen. De raad heeft daarom de keuze gemaakt om niet bij alle dorpen in de Trynwâlden nieuwe bedrijventerreinen te realiseren, maar dit op één locatie te concentreren. Eén ruimtelijke ingreep is passender dan zeven ingrepen en betekent ook dat openbare ruimte kan worden gereserveerd en gefinancierd om de ingreep landschappelijk in te passen. Voor 2 ha uitgeefbaar bedrijventerrein wordt 1 ha gebruikt om het bedrijventerrein in te passen, te verbinden met het bestaande lint en het een toegankelijk verblijfsgebied te maken, aldus de Ladder-onderbouwing.

In de plantoelichting staat dat hoewel het uitgangspunt van de gemeente is om eigen lokale bedrijven te faciliteren, in het kader van de laddertoets is gekeken naar vergelijkend aanbod in de regio. Dat aanbod is er niet. Het dichtstbijzijnde lokale terrein ligt op een behoorlijke afstand aan de andere kant van de Dokkumer Ee in Burdaard. Niet alleen de afstand, maar ook het beschikbare aanbod is hiervoor onvoldoende. Dat ligt volgens de plantoelichting ook voor de hand, omdat bij het opstellen van het Convenant in regionaal verband rekening is gehouden met een evenredige verdeling van het aanbod aan bedrijventerreinen in de regio. Het aanbod is dus qua omvang en spreiding afgestemd op de vraag uit de regio, aldus de plantoelichting.

8.3.    In de Ladder-onderbouwing is vervolgens nagegaan of binnen het verzorgingsgebied in bestaand stedelijk gebied ontwikkelingsmogelijkheden zijn waar een oppervlakte van 2,5 ha beschikbaar is. Daarbij is met name gekeken naar binnenstedelijke locaties in de omgeving van de Trynwâlden. In de Ladder-onderbouwing is per dorp de situatie geanalyseerd. Op het bedrijventerrein in Aldtsjerk zijn geen kavels meer beschikbaar en Oentsjerk heeft op dit moment geen bedrijventerrein. De bedrijfslocaties liggen hoofdzakelijk verspreid langs de Rengersweg in het dorp en zijn allemaal in gebruik. Een locatie binnen bestaand stedelijk gebied met een oppervlakte van 2,5 ha waar bedrijven inpasbaar zijn, is niet voorhanden, aldus de Ladder-onderbouwing. Ook is gekeken in Gytsjerk/Mûnein en Ryptsjerk en de conclusie is dat er geen binnenstedelijke locaties zijn waar een bedrijventerrein van deze omvang kan worden ingepast.

Vervolgens is in de Ladder-onderbouwing gekeken naar de door [appellant sub 1] en anderen aangedragen alternatieven. Het Terrein PTC+ (terrein van een voormalige praktijkboerderij) is volgens de Ladder-onderbouwing geen inbreidingslocatie, omdat het (solitair) in het buitengebied ligt en de bestaande gebouwen niet toereikend en niet geschikt zijn als vervanging van het bedrijventerrein Sanjesfjild. Het agrarische bedrijf op de PTC+ locatie wordt als agrarisch grondgebonden bedrijf te koop aangeboden. Ander bedrijfsmatig gebruik op deze gronden is namelijk niet toegestaan. Herbestemming of herontwikkeling van die locatie is voorlopig niet aan de orde, aldus de Ladder-onderbouwing.

In de de Ladder-onderbouwing staat dat een deel van de bedrijfslocatie op de PTC+ locatie al is verkocht en in het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" de bestemming "Bedrijf-2" heeft gekregen. Het bouwvlak en de mogelijkheid tot bouwen is overeenkomstig de huidige bebouwing toegekend, het gaat daarbij om de voormalige logeergebouwen. De huidige eigenaar onderzoekt de mogelijkheid van een bedrijfsverzamelgebouw met kleinere (opslag)units van ongeveer 50 m². Volgens de Ladder-onderbouwing kan een locatie met opslagunits niet voorzien in de vraag van lokale ondernemers naar woon-werklocaties en grotere bedrijfsloodsen, zodat deze locatie niet geschikt is. Volgens de Ladder-onderbouwing moet op de locatie PTC+ bovendien rekening worden gehouden met het feit dat de eigenaar van het perceel een deel verhuurt voor wonen met zorg. Een bedrijventerrein op deze locatie is in strijd met gemeentelijk en provinciaal beleid. De verordening Romte van de provincie Fryslân biedt maar beperkt ruimte voor uitbreiding van andere reeds in het buitengebied gevestigde niet-agrarische bedrijfsfuncties, aldus de Ladder-onderbouwing.

8.4.    Gelet op de hiervoor weergegeven passages in de Ladder-onderbouwing heeft de raad verschillende locaties binnen het bestaand stedelijk gebied betrokken bij de locatiekeuze, maar bleek een inbreidingslocatie met een omvang van 2,5 ha niet voorhanden. Gelet op de uiteenzetting in de Ladder-onderbouwing en de beschrijving in de plantoelichting heeft de raad welbewust gekozen voor één locatie en daarmee één ruimtelijke ingreep in plaats van drie ruimtelijke ingrepen zoals voorgesteld in het door [appellant sub 1] en anderen naar voren gebrachte compromisplan. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling toereikend gemotiveerd waarom is gekozen voor één aaneengesloten locatie van 2,5 ha.   Ondanks dat de door [appellant sub 1] en anderen aangedragen alternatieven niet voldeden aan het beleidsuitgangspunt van een terrein met een omvang van 2,5 ha, heeft de raad deze alternatieven en ook het door Dorpsbelang Oentsjerk aangedragen compromisplan betrokken bij de locatiekeuze. In dat compromisplan werd voorgesteld een deel van het voorziene bedrijventerrein op het PTC+ terrein te realiseren. Aan een deel van de locatie op het PTC+ terrein is weliswaar de bestemming "Bedrijf-2" toegekend, maar op die locatie is de ruimte beperkt, is er geen mogelijkheid om woon-werklocaties met grotere loodsen te realiseren en is een bedrijventerrein in strijd met gemeentelijk en provinciaal beleid. [appellant sub 1] en anderen hebben weliswaar benadrukt dat er wellicht nog andere mogelijke locaties te vinden zijn binnen een straal van 20 km bij 20 km, maar dat maakt niet dat de Ladder-onderbouwing ontoereikend of ondeugdelijk is, dan wel in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat er regionale afspraken zijn gemaakt, waarbij een regionale verdeling in behoefte en beschikbaarheid is gemaakt. De Afdeling begrijpt dat [appellant sub 1] en anderen een andere, mogelijk minder belastende keuze voor hun woonomgeving voorstaan, maar ziet geen aanleiding de raad niet te volgen in zijn standpunt dat de andere onderzochte alternatieven niet geschikt zijn.

De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling bij het onderzoek naar beschikbare ruimte voldoende alternatieven betrokken, toereikend beschreven en gemotiveerd dat er behoefte is aan een bedrijventerrein, dat dit niet tot leegstand elders zal leiden en waarom voor de locatie Sanjesfjild is gekozen.

8.5.    Gelet op het voorgaande komt de Afdeling tot de conclusie dat wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Er bestaat gelet op de Ladder-onderbouwing en de alternatieven die daarbij zijn betrokken evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan heeft gehandeld in strijd met artikel 3:3 van de Awb.

Verordening Romte

9.       [appellant sub 1] en anderen stellen dat op grond van artikel 4.1.1 van de Verordening Romte een specifieke toets naar de behoefte dient te worden uitgevoerd. Deze toets ontbreekt ten onrechte in de plantoelichting.

9.1.    De raad stelt dat [appellant sub 1] en anderen met deze stelling er aan voorbij gaan dat in artikel 4.1.1., eerste lid, van de Verordening Romte 2014 staat dat een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein kan bevatten wanneer dit in overeenstemming is met een goedgekeurd bedrijvenplan. Het tweede lid van artikel 4.1.1. ziet op de situatie dat deze overeenstemming er niet is. Zoals is beschreven in de plantoelichting en bijlage 9.2 bij de plantoelichting, valt het bedrijventerrein onder het Convenant dat de regio met de provincie heeft afgesloten.

9.2.    Artikel 4.1.1 van de Verordening Romte 2014 luidt:

"1. Een ruimtelijk plan kan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein bevatten, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein bevatten voor een of enkele bedrijven, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a. er is sprake van een directe, concrete behoefte van bedrijven die naar aard en schaal passen bij aard en schaal van de overige kern, de bedrijfsconcentratiekern, het regionaal centrum of het stedelijk centrum;

[..]"

9.3.    In de artikelsgewijze toelichting bij de Verordening Romte staat over de programmering van bedrijventerreinen dat de provincie daarover bestuurlijke afspraken heeft gemaakt met gemeenten. Dit is gebeurd op regionaal niveau en gaf uitvoering aan het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 dat tussen het Rijk, IPO en VNG is afgesloten over de herstructurering en regionale afstemming van bedrijventerreinen. De afspraken zijn onder meer gebaseerd op het provinciale onderzoek ‘Herstructureringsopgave Fryslân in beeld’ en de provinciale behoefteraming bedrijventerreinen. De afspraken zijn voor alle regio’s op het vaste land neergelegd in intergemeentelijke bedrijventerreinenplannen in de periode 2010-2012.

Uitgangspunt van de regeling in het eerste lid van artikel 4.1.1 is dat de programmering van bedrijventerreinen verloopt via een structurele, planmatige, bij voorkeur intergemeentelijke of regionale aanpak. Ruimtelijke plannen met ontwikkelingen die passen in een bedrijventerreinenplan, waarmee het college van Gedeputeerde Staten heeft ingestemd, voldoen in programmatisch opzicht aan de Verordening, aldus de artikelsgewijze toelichting bij de verordening Romte.

9.4.    In dit geval is op 19 juni 2018 tussen de provincie Fryslân en de gemeenten Achtkarspelen, Dantumandiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel, Kollummerland c.a. en Tytsjerksteradiel een definitief "Convenant bedrijventerreinen Noordoost Fryslân 2018-2025" gesloten. Op p. 7 van het Convenant staat dat deze afspraak invulling geeft aan artikel 4.1.1, eerste lid, van de Verordening Romte Fryslân 2014. Deze afspraak is namelijk aan te merken als het regionale bedrijventerreinenplan.

Het bedrijventerrein Sanjesfild is in het Convenant opgenomen in de plannen om concreet bedrijventerreinen toe te voegen aan de voorraad bedrijventerreinen. Dit betekent dat hiermee is voldaan aan artikel 4.1.1, eerste lid, van de Verordening Romte.

Het betoog faalt.

Stedenbouwkundig plan

10.     [appellant sub 1] en anderen stellen dat het plan zich niet verdraagt met het stedenbouwkundig plan. In het stedenbouwkundig plan wordt uitgegaan van een verplichting tot het aanleggen van grasdaken, maar deze verplichting ontbreekt in het bestemmingsplan. De bedoeling was dat het bedrijventerrein duurzaam zou worden, maar deze verduurzaming is niet in het plan doorgevoerd. In het stedenbouwkundig plan staat ook dat het bedrijventerrein door een nieuwe openbare ruimte wordt geschakeld aan het dorpslint: het erf. De terreinen rond de kerk en de voormalige school zouden noordwaarts worden uitgebreid met een nieuw ‘erf of pleats’. Van een dergelijk ‘erf of pleats’ is in het uiteindelijke plan niets meer te vinden, zodat het stedenbouwkundig plan niet de onderbouwing kan vormen voor een goede landschappelijke inpassing.

10.1.  De raad stelt dat het stedenbouwkundig plan weliswaar een aantal uitgangspunten bevat voor het toe te passen materiaal bij het bouwen van  de bedrijfsbebouwing, maar dat al in 2009 ervoor is gekozen om de duurzaamheidseisen of ecologische eisen uit het stedenbouwkundig plan niet juridisch te vertalen. Het voorschrijven van zonnepanelen hoort niet thuis in een welstandsnota en ook niet in een bestemmingsplan, aldus de raad. De raad wijst erop dat de bouwregelgeving op het gebied van duurzaamheid en energiezuinigheid niet heeft stilgestaan en dat met de huidige energieprestatienorm alleen nog een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend wanneer minstens 50% hernieuwbare energie wordt gebruikt, zodat het gebruik van zonnepanelen al via deze weg wordt gestimuleerd.

Over het vegetatiedak stelt de raad dat dit niet nodig is om water in het gebied vast te houden, omdat op de bodem voldoende ruimte is om het water via wadi’s te laten infiltreren.

10.2.  Bij de plantoelichting is bijlage 3 oorspronkelijk stedenbouwkundig plan "Bedrijventerrein Sanjesfjild Gytsjerk" (hierna: Stedenbouwkundig plan) gevoegd. Dit stedenbouwkundig plan is opgesteld door DRIVE! 3d en dateert van 20 augustus 2009. De raad heeft het Stedenbouwkundig plan als uitgangspunt gehanteerd bij de vaststelling van het plan.

10.3.  Op p. 17 van het Stedenbouwkundig plan staat dat het bedrijventerrein door een nieuwe openbare ruimte wordt geschakeld aan het dorpslint: het erf. De terreinen rond de kerk en de voormalige school worden noordwaarts uitgebreid met een nieuw erf of pleats. Op p. 23 staat dat veel ruimte rondom de kerk versnipperd en karakterloos is, dat het parkeren de overhand heeft en verharding overheerst. Er wordt vanuit het plan daarom een plein- of brinkachtig karakter voorgesteld waar bebouwing om heen staat en grote bomen de sfeer bepalen.

10.4.  In paragraaf 4.2.2 - Gemengde bestemming - van de plantoelichting staat:

"Het plein aan de oostzijde (door DRIVE! 3d het erf genoemd) vormt de verbinding tussen de bestaande dorpsbebouwing en het nieuwe bedrijventerrein. Dit erf is een schakel in de (semi-) openbare ruimte van Oentsjerk en kan daarmee ook een functie hebben voor de vml. school en de kerkgebouwen. De bebouwing staat om het erf en een aantal grote bomen zullen de sfeer bepalen.

De bebouwing aan het erf sluit aan bij de schaal van de omliggende bebouwing. Aanvankelijk was het de bedoeling om ook bedrijfswoningen aan het erf te situeren. Omdat de vraag naar bedrijfswoningen op deze locatie ontbreekt, is hiervan afgezien. In de plaats daarvan is gekozen voor een gemengde bestemming. Dit maakt dat deze kavels ook zeer geschikt zijn voor dienstverlenende bedrijven. Lichte bedrijvigheid (categorie 1) is echter ook toegestaan. Met een omgevingsvergunning kan ook categorie 2 bedrijvigheid worden toegelaten maar dan moet o.a. wel rekening worden gehouden met de afstand tot de nabijgelegen woningen. Langs het erf geldt een lager bouwschema zodat goed kan worden aangesloten bij de schaal van de omliggende bebouwing."

10.5.  Aan de gronden aan de oostzijde van het plan zijn de bestemmingen "Groen-Groenvoorzieningen", "Verkeer-Verblijf" en "Gemengd" toegekend. In de artikelen 4.1, 5.1 en 7.1 van de planregels is bepaald dat op gronden met die bestemmingen onder meer groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, paden, wegen, tuinen erven en terreinen en parkeervoorzieningen mogelijk zijn. Gelet op deze bestemmingen, is het mogelijk om in aansluiting op de bebouwing een plein- dan wel brinkachtig erf te creëren, zodat het plan in zoverre niet in de weg staat aan de door de raad gehanteerde uitgangspunten uit het stedenbouwkundig plan.

Voor zover [appellant sub 1] en anderen stellen dat de duurzaamheidsaspecten, zoals zonnepanelen en grasdaken, niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen, overweegt de Afdeling dat dit uitvoeringsaspecten zijn. Het zijn geen ruimtelijk relevante aspecten die in een bestemmingsplan worden geregeld. De raad was dan ook niet gehouden deze als eisen in de planregels op te nemen.

Het betoog faalt.

Landschappelijke inpassing

11.     [appellant sub 1] en anderen stellen dat het bedrijventerrein op de gekozen locatie niet goed landschappelijk kan worden ingepast en daarom onwenselijk is. Ter onderbouwing van dit punt hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief van 10 oktober 2022 het rapport "Sanjesfjild Oentsjerk, een nader onderzoek naar landschappelijke waarden", van Bureau Peter de Ruyter Landschapsarchitectuur, van augustus 2021, overgelegd.

[appellant sub 1] en anderen stellen dat onvoldoende is onderbouwd dat de landschappelijke inpassing in dit gebied passend is. In de Verordening Romte is in art. 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, bepaald dat het plan rekening houdt met de 'draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen'. Een dergelijke specifieke onderbouwing ontbreekt.

[appellant sub 1] en anderen stellen dat het open landschap typerend is voor het gebied. Dit is volgens [appellant sub 1] en anderen ook opgenomen in de Friese structuurvisie ‘Grutsk op ‘e Romte’. Door realisatie van een bedrijventerrein in dit landschap wordt de openheid van het landschap teniet gedaan en een deel van de kenmerkende doorzichten en de beleving van de ruimtelijke contrasten zal verloren gaan. Ook wordt een eeuwenoude scheiding tussen bebouwd (op het zand) en onbebouwd (het veen) die kenmerkend is voor de Trynwâlden, teniet gedaan. Daarnaast is bij de landschappelijke inpassing onvoldoende rekening gehouden met de beleving van duisternis.

11.1.  De raad stelt dat in paragraaf 3.3 van de plantoelichting is beschreven hoe het plan zich verhoudt tot provinciale regelgeving. Het gebied maakt onderdeel uit van het hoofdlandschapstype Veenweidegebied en het deelgebied Noordelijke Wouden. Voor het gebied in de Noordelijke Wouden is er de overgang van dichte, gerichte verkavelingsstructuren van elzensingels en houtwallen naar zandgronden. In de structuurvisie "Grutsk op ‘e Romte" staat als advies het behouden en versterken van de geleidelijke overgang tussen de twee contrasterende gebieden ter hoogte van de 0-Normaal Amsterdams Peil lijn (hierna: 0-NAP lijn). Volgens de raad wordt in de structuurvisie onderkend dat ontwikkelingen in het landschap altijd zullen doorgaan en betekent dit provinciaal beleid niet dat in het open veenweidegebied niets mogelijk is.

Verder geldt volgens de raad dat het gebied al wordt gekenmerkt door een variatie aan functies zoals detailhandel, maatschappelijke functies, dienstverlening, (agrarische) bedrijvigheid en ook wonen. Voor de appellanten aan de Rengersweg geldt volgens de raad dat zij ook in de huidige situatie geen "fiersicht" hebben en voor [appellant sub 1] geldt dat hij altijd al op de bebouwingsrand langs de Rengersweg uitkeek. Van doorzicht in die richting is ook in de huidige situatie geen sprake. De bebouwing komt weliswaar wat dichterbij, maar nog altijd op een afstand van meer dan 500 m, aldus de raad.

11.2.  Artikel 2.1.1, lid 1, van de Verordening Romte luidt:

"1. De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf, waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;

b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op ‘e Romte.

[..]"

11.3.  In de artikelsgewijze toelichting bij de Verordening Romte staat hierover:

"Met ruimtelijke kwaliteit bedoelen wij dat ruimtelijke plannen expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde aan de omgeving toevoegen. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de Ruimte. Een goede manier om aan ruimtelijke kwaliteit invulling te geven, is door de samenhang van de ondergrond, de netwerken en het nederzettingspatroon als basis voor ruimtelijke planvorming op de lange termijn te nemen.

[..]

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen passen binnen het generieke ruimtelijke beleid, komt ruimtelijke kwaliteit vervolgens tot stand in een gebied of op locatie. Dit gebeurt op basis van goede ontwerpen die optimaal rekening houden met omgevingsfactoren. Gemeenten leveren dit maatwerk.

[..]

De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf geeft een verantwoording over de wijze waarop het plan rekening houdt met respectievelijk invulling geeft aan de genoemde aspecten van ruimtelijke kwaliteit. Hierbij kan ook worden verwezen naar andere instrumenten en plannen, zoals de gemeentelijke welstandsnota."

11.4.  In paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting is een beschrijving opgenomen van het Streekplan Fryslân, de structuurvisie Grutsk op ‘e Romte en de regelgeving uit de Verordening Romte die van belang zijn voor dit plan. Volgens de plantoelichting geeft de bij de structuurvisie behorende kaart voor dit gebied het landschapstype veenweidegebied aan (met een stip als aanduiding dat in dit gebied bebouwingsstructuur voorkomt). Het betreft een overgangsgebied naar het veel opener kleigebied. Bij dit landschapstype moet goed gelet worden op de geleidelijke overgang tussen de twee contrasterende gebieden. Op de kaart is in geel de 0-NAP lijn aangegeven. In gebieden onder deze 0-NAP lijn moet men selectief omgaan met opgaande beplanting om een zorgvuldige overgang naar open landschap te bereiken.

In het Stedenbouwkundig plan is volgens de plantoelichting rekening gehouden met de gebiedskenmerken. Het nieuwe bedrijventerrein beïnvloedt de openheid in het bestaande landschap en daarom is er in het stedenbouwkundig ontwerp niet voor gekozen om het gehele terrein met beplanting af te zonderen, maar om te kijken op welke wijze verwevenheid met het open landschap kan worden bereikt. De groene scheg en de lob zorgen volgens het Stedenbouwkundig plan voor die verwevenheid. Aanvankelijk zou de scheg aan de binnenkant van de weg komen en aan de buitenkant nog twee groene lobben, maar naar aanleiding van gesprekken is er voor gekozen om de groene scheg aan de buitenkant te leggen waarmee de scheg over de gehele lengte van het plangebied loopt. De westelijke groene lob is daarmee feitelijk in deze scheg geïntegreerd, aldus de plantoelichting. De lager gelegen gebieden bestaan uit grasland waarin bestaande kwelsloten liggen. De restanten van dit lager gelegen landschap krijgen de functie van waterberging. Langs de kwelsloten zullen veelal elzen worden geplant. Vanuit de bestaande woongebieden zijn met name de zuid- en de westrand van het nieuwe bedrijventerrein zichtbaar in het landschap. Door plaatsing van groene lobben oogt het bedrijventerrein minder groot en zal het beter ingebed zijn in het landschap. De langgerekte groene scheg zorgt daarnaast voor een verbinding met het bestaande dorpslint, aldus de plantoelichting.

In paragraaf 2.1 van het Stedenbouwkundig plan is het landschap geanalyseerd en zijn de uitkomsten daarvan beschreven. Paragraaf 3.1 bevat een beschrijving van een ruimtelijk concept voor dit plan. In dat concept wordt geadviseerd gebouwen qua verschijningsvorm, gebouwtype en hoogte te laten aansluiten bij de agrarische bebouwing en het bedrijventerrein niet zonder meer door beplanting af te zonderen, maar rekening te houden met de openheid van het landschap.

11.5.  Uit de hiervoor weergegeven passages uit de plantoelichting en het stedenbouwkundig plan komt naar voren dat is onderkend dat het plangebied deel uitmaakt van het veenweidegebied en het kleigebied, zodat bij de inpassing rekening gehouden moet worden met een overgang van dicht naar open landschap en de bestaande zichtstructuren. Voorts volgt uit deze passages op welke wijze het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen. De Afdeling is van oordeel dat hiermee is voldaan aan artikel 2.1.1 van de Verordening en het plan overeenkomstig de structuurvisie is vastgesteld.

12.     [appellant sub 1] en anderen stellen dat in de plantoelichting staat dat het participatieproces zal leiden tot een aanvullend landschappelijk inpassingsdocument aan de hand waarvan de inrichting van het gebied zal worden uitgevoerd, maar dit geeft hen geen houvast, omdat niet duidelijk is in hoeverre hun visie wordt meegenomen. Een voorwaardelijke verplichting zou meer duidelijkheid bieden, maar die ontbreekt ten onrechte in de planregels.

12.1.  De raad stelt dat appellanten zich onterecht afvragen of wel uitvoering zal worden gegeven aan de landschappelijke inpassing. Uit het stedenbouwkundig ontwerp blijkt volgens de raad voldoende hoe de gemeente de groenstructuur wil aanleggen. Daarnaast is gebleken dat appellanten nog een aantal extra wensen hebben, zoals een bloemenberm, een wandelroute en afscherming van naar buiten stralende autoverlichting richting Gytsjerk. Met alle partijen zal worden onderzocht of bij de feitelijke inrichting van de groenzone aan deze wensen tegemoet kan worden gekomen.

12.2.  In paragraaf 7.2 van de plantoelichting staat dat de gemeente voor de aanleg en onderhoud van het gebied met de bestemming groen-groenvoorziening zorgt en dat de gemeente een participatieproces zal organiseren om zo in gesprek te blijven over de inrichting van het gebied. Dit proces moet leiden tot een groene inrichting van de zone die is afgestemd op de wensen van alle betrokken partijen en die past bij de landschappelijke kenmerken van het gebied waarbij ook rekening wordt gehouden met lichtuitstraling van gebouwen en verkeer.

12.3.  Artikel 2.1.1, derde lid, van de Verordening Romte luidt:

"Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van:

a. een uitbreidingslocatie;

b. nieuwe infrastructuur of aanpassing van infrastructuur;

c. een nieuwe recreatieve voorziening of uitbreiding van een recreatieve voorziening;

d. agrarische bedrijven, inclusief glastuinbouwbedrijven;

e. overige nieuwe of uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies,

binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b."

12.4.  In de artikelsgewijze toelichting bij de Verordening Romte staat over artikel 2.1.1, derde lid:

"Het streekplan hecht specifiek belang aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing van uitbreidingslocaties, infrastructuur, recreatieve voorzieningen, agrarische bedrijven en overige, niet aan het landelijk gebied gebonden functies. Artikel 2.1.1, derde lid regelt deze inhoudelijke voorwaarde. Het ruimtelijk plan dient een zorgvuldige inpassing binnen de ‘landschappelijke en cultuurhistorische samenhangende kernkwaliteiten, de structuren zoals Grutsk die benoemt, te borgen. Borging van de inpassing is relevant. Dat kan, zoals voorheen door het opnemen van bestemmings- en bebouwingsbepalingen. Voor het realiseren van beoogde ruimtelijke kwaliteit kan het beeldkwaliteitsplan ondersteunend werken. Effectief is de borging van de aanleg van benodigde landschappelijke inpassing door middel van een zogenaamde ‘voorwaardelijke bepaling’. [..] Als voor de planologische aanvaardbaarheid van een ontwikkeling de landschappelijke inpassing een vereiste is, dient zelfs een voorwaardelijke bepaling in de planregels te worden opgenomen. De verordening schrijft zo’n bepaling niet voor, maar de gemeente zal moeten overwegen of zo’n bepaling wenselijk is.’

12.5.  In de artikelsgewijze toelichting staat dat borging van een zorgvuldige landschappelijke inpassing mogelijk is door middel van het opnemen van bestemmings- en bebouwingsbepalingen. Voor het realiseren van beoogde ruimtelijke kwaliteit kan het beeldkwaliteitsplan, of in dit geval het Stedenbouwkundig plan ondersteunend werken.

Op de verbeelding bij het bestemmingsplan is langs de westrand van het plangebied een strook met een breedte van ongeveer 10 m met de bestemming "Groen-Groenvoorzieningen" weergegeven en aan de zuidrand een strook van 30 m aflopend naar 20 m. In artikel 5.1 van de planregels is bepaald dat deze gronden bestemd zijn voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, bermen en beplanting, paden en water, waaronder wadi’s. Dit betekent dat de door appellanten gewenste bloemenberm en wandelpaden op die gronden mogelijk zijn. Aan de uiterste westrand is een strook van ongeveer 5 m breed met de bestemming "Water" weergegeven. In artikel 8.1 van de planregels is bepaald dat deze gronden onder meer bestemd zijn voor kanalen, sloten, kaden oevers, de waterhuishouding, met daaraan ondergeschikt onder meer het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden.

De maximaal toegestane bouwhoogte in het plan bedraagt 10 m en op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein-2" is in artikel 3.2.1, onder a, van de planregels bepaald dat een hoofdgebouw en een bijbehorend bouwwerk binnen een bouwvlak zullen worden gebouwd. Dit betekent dat er tussen de rijen bedrijfsbebouwing een strook van ongeveer 30-35 m onbebouwd blijft. Aan de noordelijke oostrand is op de verbeelding een groenstrook van ongeveer 2 m en aan de middelste oostrand is een strook met een breedte van ongeveer 23 met de bestemming "Gemengd" weergegeven. Op gronden met de bestemming "Gemengd" is een bouwhoogte van maximaal 8 m toegestaan, zodat de toegestane bebouwing aansluit op bestaande bebouwing.

Uit het voorgaande volgt dat het plan met de toegekende bestemmingen de landschappelijke inpassing zoals nader is omschreven in het stedenbouwkundig plan en na nader overleg is aangepast met een groene scheg aan de buitenkant van de weg en een beplantingsstrook aan de westkant, mogelijk maakt. Daarnaast is het de bedoeling dat de landschappelijke inpassing nog verder wordt afgestemd op de wensen van de betrokken partijen. Onder deze omstandigheden heeft de raad in beginsel kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels. De Afdeling acht daarbij mede van belang dat de landschappelijke inpassing er met name op is gericht de openheid van het landschap zoveel mogelijk te behouden en dat de gemeente eigenaar is van de gronden en verantwoordelijk is voor de aanleg en het onderhoud van groen.

Het betoog faalt.

Verkeer

13.     [appellant sub 1] en anderen stellen dat bij de vaststelling van het plan de veranderende verkeerssituatie onvoldoende in beeld is gebracht. Zij menen dat het plan tot een toename van verkeer en verkeersonveilige situaties zal leiden. De raad erkent weliswaar dat het plan tot meer verkeersbewegingen zal leiden, maar stelt daarnaast dat deze verkeersbewegingen er nu ook al zijn, maar op een andere plaats. Het gaat volgens de raad immers om bedrijfsverplaatsingen. Dit argument van de raad gaat volgens [appellant sub 1] en anderen niet op, omdat het gaat om bedrijven uit de hele Trynwâlden en niet alleen uit Oentsjerk, zodat Oentsjerk ook een deel van de verkeersbewegingen uit andere dorpen moet opvangen.

Voorst wijzen zij op afspraken die zijn gemaakt over de afwaardering van de N361 (Rengersweg/Trynwaldsterdyk). Daarover is een gezamenlijke visie opgesteld waarin als doelstelling minimaal de halvering van het verkeer op de N361 - de Traverse - is opgenomen. Die halvering wordt tot op heden niet gehaald en zij vrezen dat het plan zal leiden tot een toename van verkeer op de N361. Temeer, omdat het bedrijventerrein wordt ontsloten op de Rengersweg en de verkeersdruk alleen maar zal toenemen. Het is volgens [appellant sub 1] en anderen onbegrijpelijk dat de plantoelichting deze visie niet wordt besproken

13.1.  De raad stelt dat de verkeersintensiteit over de traverse Trynwâlden als gevolg van de Centrale As al met 30% is afgenomen. Een meting voor coronatijd laat zien dat deze 9.000 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt. De N361 en de traverse Trynwâlden zullen dienst blijven doen als gebiedsontsluitingsweg en de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan, 235 motorvoertuigen per etmaal, is volgens de raad geen probleem. Op de kruising met de Sanjesreed is vooruitlopend op dit bestemmingsplan al een rotonde aangebracht, zodat al rekening is gehouden met die toename.

Dat een deel van de verkeersbewegingen nu in de omgeving van de Sanjesreed wordt geconcentreerd door bedrijfsverplaatsing is weliswaar genoemd, maar in de MER-beoordeling is het effect van al het verkeer naar dit bedrijventerrein beoordeeld. De aanwezige infrastructuur maakt deze verkeersafwikkeling qua verkeersintensiteit, geluid en veiligheid mogelijk, aldus de raad.

13.2.  In de Mer-beoordeling en in paragraaf 5.5.1 van de plantoelichting is beschreven dat op basis van kengetallen uit de CROW publicatie 256 voor de verkeersgeneratie is uitgegaan van 2,9 ha uitgeefbaar oppervlak en een bebouwingspercentage van 40% op grond waarvan kan worden gerekend met 1,16 netto ha bedrijfsterrein keer 214 verkeersbewegingen. Dit leidt tot 248 motorvoertuigen (hierna: mvt) per etmaal op een werkdag. Omgerekend naar het gemiddeld aantal voertuigen op een weekdag is dit 248*5/7=177 mvt per weekdag. Voor de 6 tot 8 bedrijfswoningen wordt uitgegaan van 8 mvt per etmaal per woning, dus in totaal maximaal 64 mvt per etmaal. Omgerekend naar een weekdag bedraagt dit 58 mvt per weekdag. Het totaal komt hiermee op 177+58=235 motorvoertuigen per etmaal per weekdag, aldus de plantoelichting.

De Sanjesreed is een doodlopende weg en heeft een relatief lage verkeersintensiteit. De breedte van de weg is voldoende, zodat deze voldoende capaciteit heeft voor de huidige verkeersbewegingen, ongeveer 350 per etmaal en de extra 235, zonder daarmee de verkeersveiligheid in gevaar te brengen.

13.3.  [appellant sub 1] en anderen hebben de berekende toename van 235 motorvoertuigen niet bestreden. De raad stelt zich aan de hand van deze toename op het standpunt dat dit niet tot verkeersonveilige situaties zal leiden en de Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en andere hebben aangevoerd geen aanleiding om dit standpunt niet te volgen.

Voor zover [appellant sub 1] en anderen stellen dat er (bestuurlijke) afspraken zijn gemaakt over de afwaardering van de N361 overweegt de Afdeling dat dit plan geen betrekking heeft op de N361 en dat bestuurlijke afspraken over een afwaardering niet voorliggen in deze procedure. De beperkte toename van verkeer vanwege het bedrijfsterrein maakt een mogelijke afwaardering van deze weg ook niet op voorhand onmogelijk.

Het betoog slaagt niet.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

14.     [appellant sub 1] en anderen stellen dat een onjuist beeld is geschetst over het draagvlak bij omwonenden en Dorpsbelang Oentsjerk. In 2006 is de keuze voor een stedenbouwkundig ontwerp weliswaar afgestemd met de Dorpsbelangen Gytsjerk en Oentsjerk, maar twaalf jaar later was er een nieuw bestuur bij Dorpsbelang Oentsjerk en dit nieuwe bestuur verklaarde zich een tegenstander van het nieuwe bedrijventerrein. Bovendien is het grootste deel van omwonenden tegen de komst van het bedrijventerrein. Zij wijzen daartoe op een enquête die zij onder omwonenden hebben gehouden.  Hetgeen in paragraaf 7.2 van de plantoelichting is beschreven over maatschappelijke uitvoerbaarheid is volgens [appellant sub 1] en anderen is dan ook onjuist.

14.1.  In paragraaf 3.4 van de plantoelichting is beschreven dat in 2005 door de raad is besloten om als vervolg op de locatiestudie uit 2004 de locatie nabij de Sanjesreed in onderzoek te nemen. Hiervoor is toen een klankbordgroep ingesteld waarin Dorpsbelangen Oentsjerk en Gytjserk, de zakenclub Trynwâlden en PTC+ actief in deelnamen. Met medewerking van de klankbordgroep is in 2006 een verkennende notitie aangeboden aan de raad, is een informatiebijeenkomst gehouden en is er een inspraakronde geweest.

In paragraaf 7.2 is beschreven dat het ontwerp vanaf 10 december 2020 ter inzage is gelegd, dat 118 gelijkluidende zienswijzen en 4 specifieke zienswijzen zijn ingediend. Ook staat er dat de gemeente voor de aanleg en onderhoud van het gebied zorgt met de bestemming Groen-groenvoorziening. De Dorpsbelangen en de actiegroep is aangeboden om met elkaar te streven naar een groene en recreatieve inrichting van het gebied. Dorpsbelang Oentsjerk heeft aangegeven dat zij betrokken wil blijven bij de vervolgstappen van het proces, aldus de plantoelichting.

14.2.  Gelet op de hiervoor weergegeven passages uit de plantoelichting, bevat deze een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is in overeenstemming met artikel 3.1.6, eerste lid, onder e, van het Bro.

Het betoog slaagt niet.

15.     Voor zover in deze uitspraak tot dusver is geoordeeld dat een beroepsgrond niet slaagt en niet uitdrukkelijk op de toepassing van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat.

Het beroep van Praktijkboerderij

Procedureel

16.     Praktijkboerderij stelt dat de gevoerde procedure onzorgvuldig was, omdat zij door de gemeente niet op de hoogte is gesteld over het verloop van de procedure, terwijl zij in 2018 een inspraakreactie heeft ingediend. De gemeente gaat er ten onrechte aan voorbij dat de verplichting voor het toesturen van een ontwerpbestemmingsplan na het indienen van een inspraakreactie kan worden afgeleid uit artikel 4, eerste lid, van de Inspraakverordening.

De gemeente stelt weliswaar dat zij op 10 december 2020 via e-mail de voormalige bedrijfsleider op de hoogte heeft gesteld van het ontwerpplan, maar deze e-mail is volgens Praktijkboerderij nooit aangekomen. De voormalige bedrijfsleider heeft Praktijkboerderij op 1 februari 2020 namelijk verlaten. Praktijkboerderij stelt dat door middel van een automatisch afwezigheidsbericht aan de gemeente kenbaar is gemaakt dat e-mails naar een ander e-mail adres moesten worden gestuurd. De gemeente heeft dat echter niet gedaan. Praktijkboerderij was daarom ten onrechte er niet van op de hoogte dat het ontwerp in procedure is gebracht en ook niet dat het plan is vastgesteld. Als gevolg hiervan is er ten onrechte geen overleg met haar geweest, aldus Praktijkboerderij.

16.1.  De raad heeft uiteengezet dat de voormalige bedrijfsleider een inspraakreactie namens Praktijkboerderij heeft ingediend en destijds ook is gehoord. Daarna is op 14 juni 2019 via e-mail de notitie inspraak en overleg naar de bedrijfsleider gestuurd. Dat is allemaal goed gegaan. Toen het plan de ontwerpfase in ging, heeft de raad als service de indieners van een inspraakreactie hierover een e-mail gestuurd. Daarin werd ook uitleg gegeven over de aanpassingen in het plan. Deze e-mail is via het postverwerkingssysteem (Cosa) verstuurd naar de aan de zaak gekoppelde adreslijst. Daarbij is niet gesignaleerd dat de e-mail aan de toenmalige bedrijfsleider met een melding is teruggekomen.

16.2.  De raad heeft op 16 december 2004 de Algemene Inspraakverordening vastgesteld. Deze is op 3 februari 2005 in werking getreden. Artikel 4, eerste lid, daarvan luidt:

"Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing."

In de artikelsgewijze toelichting bij de Inspraakverordening staat over artikel 4:

" Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 (tot de inwerkingtreding van de Wet uniforme voorbereidingsprocedure Awb: artikel 3:11 tot en met 3:13) Awb is de inspraakprocedure te vinden."

16.3.  Artikel 3.13 van de Awb luidt:

"1. Indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, zendt het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager."

16.4.  De Afdeling stelt voorop dat het bieden van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Er geldt in Tytsjerksteradiel wel een gemeentelijke Inspraakverordening, er is inspraak geboden en Praktijkboerderij heeft daar gebruik van gemaakt. Voor zover Praktijkboerderij stelt dat de raad heeft miskend dat uit de Inspraakverordening kan worden afgeleid dat het ontwerp moet worden toegestuurd aan degene die heeft ingesproken, overweegt de Afdeling dat in artikel 4, eerste lid, van de Inspraakverordening weliswaar staat dat voor inspraak afdeling 3.4 van de Awb wordt toegepast, maar dat ziet op de artikelen 3:11 tot en met 3:17 van de Awb. In artikel 3:13 van de Awb staat dat indien een besluit tot een of meer belanghebbenden is gericht, het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp aan hen zal toezenden, onder wie begrepen de aanvrager. Een bestemmingsplan is echter niet een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht. Praktijkboerderij is weliswaar aan te merken als belanghebbende bij het bestreden besluit, maar zij is niet een belanghebbende tot wie het besluit is gericht. Dat Praktijkboerderij een inspraakreactie heeft ingediend heeft daarom in zoverre geen gevolgen voor het verloop van de wettelijk voorgeschreven procedure en schept geen verplichting voor de raad om Praktijkboerderij op te hoogte te stellen van het verdere verloop van de procedure.

Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad als service de indieners van een inspraakreactie een e-mail heeft gestuurd om hen op de hoogte te stellen van het ontwerp, ook naar het op dat moment bij de gemeente bekende e-mailadres van Praktijkboerderij.

16.5.  De Afdeling stelt vast dat op 9 december 2020 kennis is gegeven van de terinzagelegging van het ontwerpplan in het digitale Gemeenteblad, nr. 325343, en in de Staatscourant, nr. 65239. In die kennisgevingen is vermeld dat het ontwerpplan met bijbehorende ontwerp welstandsnota van 10 december 2020 tot en met 20 januari 2021 digitaal zijn te raadplegen bij de balie Bouwen en Wenjen en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de inzagetermijn kan een zienswijze worden ingediend Gelet hierop is de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd. De stelling van Praktijkboerderij dat zij ten onrechte niet op de hoogte is gesteld van het ontwerpplan en onvoldoende overleg met haar is gevoerd kan daarom niet slagen.

17.     Praktijkboerderij heeft in een nader stuk, binnengekomen op 1 november 2022, haar beroep met nieuwe gronden aangevuld en heeft ter zitting geen plausibele reden kunnen geven waarom zij deze niet eerder in de procedure heeft aangevoerd.

Behalve in geschillen waarin de wet het niet toestaat, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend. Deze mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. De goede procesorde laat het indienen van een nieuwe beroepsgrond niet toe als andere partijen onvoldoende op die beroepsgrond kunnen reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd. Het in een zo laat stadium van de procedure aanvoeren van nieuwe gronden acht de Afdeling in strijd met eisen van een goede procesorde. De Afdeling zal daarom de door Praktijkboerderij aangevoerde nieuwe gronden buiten beschouwing laten.

Bedrijfsbelangen

18.     Praktijkboerderij exploiteert een melkrundveehouderij met een kennisplatform voor melkveehouders. In het bedrijf mogen 200 melkkoeien en 130 stuks jongvee gehouden worden. Zij stelt dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met haar bedrijfsbelangen. Zij vreest als gevolg van het plan in haar bedrijfsvoering te worden beperkt. Zij voert aan dat voor melkrundveehouderijen op grond van het Activiteitenbesluit een afstandsvereiste geldt van minimaal 100 m voor het aspect geur. Deze afstand wordt in dit plan niet gerespecteerd want de afstand tussen het bouwvlak van Praktijkboerderij en de plangrens bedraagt ongeveer 85 m en tussen het bouwvlak van de Praktijkboerderij en het meest dichtbij gelegen bouwvlak van het plan, waar een bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt, bedraagt de afstand ongeveer 95 m. Als gevolg hiervan kan zij haar eigen bouwvlak dat het meest dichtbij het plangebied ligt niet meer volledig benutten. Het bedrijventerrein ligt te dicht bij de melkrundveehouderij van de Praktijkboerderij. Daarnaast garandeert het plan geen goed woon- en leefklimaat in de noordwestelijke bestemmingsvlakken van het plan, aldus Praktijkboerderij.

Praktijkboerderij betoogt dat zij aan de westzijde planologisch al wordt beperkt, zodat zij haar ontwikkel- en uitbreidingsmogelijkheden aan de oostzijde van haar perceel wil behouden.

18.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet tot beperkingen in de bedrijfsvoering leidt. De door Praktijkboerderij bedoelde afstand van 100 m wordt gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelige object, een bedrijfswoning of een werkplaats waar wordt gewerkt, tot het dichtstbijzijnde emissiepunt en geldt voor de bebouwde kom. In de huidige situatie ligt praktijkboerderij buiten de bebouwde kom. Als gevolg van het plan komt er meer bebouwing in de nabijheid van praktijkboerderij en ontstaat in de toekomst de situatie dat het gebied als bebouwde kom kan worden aangemerkt. Daarom is voor het bepalen van de afstand al uitgegaan van een afstandsvereiste van 100 m.

Een emissiepunt is een punt waar een relevante hoeveelheid geur buiten een overdekt gedeelte van een dierenverblijf treedt of wordt gebracht. Volgens de raad bedraagt de afstand tussen de grens van het meest dichtbijgelegen bouwvlak in het plan en het dichtstbijzijnde dierenverblijf thans bijna 200 m, waarbij ervan is uitgegaan dat het emissiepunt zich aan de zuid- of oostzijde bevindt.

De raad stelt dat het bezwaar van Praktijkboerderij ziet op hooguit enkele vierkante meters agrarisch bouwvlak aan de voorzijde van de woning. De beperking van de gebruiksmogelijkheden van dat deel van het perceel is slechts een theoretische, omdat redelijkerwijs kan worden uitgesloten dat daar bedrijfsbebouwing met een emissiepunt kan worden opgericht. Het onbebouwde deel van het perceel, waar Praktijkboerderij op doelt dient als voortuin, oprit en groenstrook. Het ligt direct langs de slootkant die volgens de legger als hoofdwater is aangeduid en om die reden benaderbaar moet zijn. Naast de sloot staat een bomenrij die daar is geplant voor de landschappelijke inpassing. Deze landschappelijke inpassing verzet zich tegen bebouwing van dit deel van het bouwvlak en het zou volgens de raad bovendien op waterschaps- en welstandsbezwaren stuiten. Ook zou het voor de eigen bedrijfsvoering en woonsituatie onwenselijk zijn. Er zijn voldoende plaatsen op het perceel waar nog bedrijfsbebouwing met emissiepunten kan worden opgericht, aldus de raad.

18.2.  De Afdeling stelt vast dat de veehouderij onder het toepassingsbereik van het Activiteitenbesluit valt en dat voor melkkoeien geen geuremissiefactor is vastgesteld, zodat in beginsel moet worden uitgegaan van de afstanden genoemd in de artikelen 3.117 en 3.119 van het Activiteitenbesluit.

18.3.  Aan de gronden die het dichtstbij bij het perceel van Praktijkboerderij liggen is in het plan een bouwvlak en de bestemming "Bedrijventerrein-2" met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein-bedrijfswoning toegestaan" toegekend. Dit betekent dat daar een bedrijfswoning kan worden gerealiseerd. Een bedrijfswoning is aan te merken als geurgevoelig object als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij.

In dit geval bedraagt de afstand tussen het bouwvlak van de praktijkboerderij en het dichtstbij geprojecteerde bouwvlak in het plan ongeveer 95 m. Voor zover Praktijkboerderij stelt dat het bouwvlak aan de voorzijde op haar perceel niet meer ten volle kan worden benut voor haar bedrijfsvoering, overweegt de Afdeling dat het in dit geval om een hoek van het bouwvlak (dat een totale grootte heeft van 3,6 ha) met een oppervlakte van ongeveer 20 m² gaat en dat het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf een nadere afweging vergt. De Afdeling beoordeelt in het kader van een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan alleen of het plan mogelijk in de weg staat aan het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf. De in artikel 3.117, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voorgeschreven afstand wordt gemeten tussen de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt. Dit betekent dat wanneer Praktijkboerderij het bouwvlak wenst te benutten voor een dierenverblijf dat het emissiepunt op een afstand van 5 m gemeten vanaf de rand van het bouwvlak moet worden geplaatst, zodat aan de voorgeschreven afstand van 100 m kan worden voldaan. Het plan staat daaraan niet in de weg, zodat Praktijkboerderij in zoverre niet onevenredig in haar bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt, gezien ook het feit dat het niet realistisch is dat juist in deze uiterste hoek van het bouwvlak, tussen de toegangsweg en de sloot, een dierenverblijf zal kunnen worden gerealiseerd.

De Afdeling overweegt dat indien tussen een veehouderij en een geurgevoelig object de in het Activiteitenbesluit genoemde afstand wordt aangehouden, in beginsel mag worden aangenomen dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dit geval is de afstand tussen het dierenverblijf en het dichtstbijzijnde bouwvlak in het plan 200 m en kan in de toekomst bij mogelijke uitbreiding worden voldaan aan de in artikel 3.117, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voorgeschreven afstand van 100 m.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

19.     De beroepen zijn ongegrond.

20.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. drs. B.P.M. van Ravels en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

w.g. Heinen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022

632

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

[..]

3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.1.1

In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[..]

i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6

1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

[..]

e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;

[..]

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:3

Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3:8 zoals dat luidde op 9 december 2020

1. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

a. de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens in de Staatscourant wordt geplaatst en voorts langs elektronische weg geschiedt, en het ontwerp-besluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg wordt beschikbaar gesteld;

[..]

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:11, eerste lid, zoals dat luidde op 9 december 2020

Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

Artikel 3:12 zoals dat luidde op 9 december 2020

1. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

[..]

3. In de kennisgeving wordt vermeld:

a. waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

b. wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;

c. op welke wijze dit kan geschieden;

d. indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.

Artikel 2:14, tweede lid zoals dat luidde op 9 december 2020

Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch."

Verordening op de digitale publicaties van de gemeente Tytsjerksteradiel

Artikel 2

1. Onverminderd het bepaalde in enig wettelijk voorschrift wordt een besluit waarbij een vergunning of een ontheffing is verleend, geaccepteerde melding, ontvangen aanvraag en ter inzage gelegde ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken door het college elektronisch bekendgemaakt in de elektronische overheidsinformatie van de gemeente Tytsjerksteradiel op https://www.officielebekendmakingen.nl.

[..]

Activiteitenbesluit milieubeheer

In artikel 1.1, lid 1, van het Activiteitenbesluit wordt een geurgevoelig object omschreven als: geurgevoelig object als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij.

Artikel 3.46

1. Het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen vindt plaats op ten minste:

a. 100 meter afstand tot een geurgevoelig object dat binnen de bebouwde kom is gelegen, of

b. 50 meter afstand tot een geurgevoelig object dat buiten de bebouwde kom is gelegen.

Artikel 3.117

1. Het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor vindt niet plaats, indien de afstand tussen enig binnen de inrichting gelegen dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging:

a. minder dan 100 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object binnen de bouwde kom is gelegen, of

b. minder dan 50 m bedraagt, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

[..]

Artikel 3.118

1. De artikelen 3.115 tot en met 3.117 zijn niet van toepassing, voor zover bij verordening op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij andere waarden of afstanden zijn vastgesteld

[..]

Artikel 3.119

1 Onverminderd de artikelen 3.115 tot en met 3.117 is het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf verboden, indien na de oprichting, uitbreiding of wijziging de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de dichtstbijzijnde buitenzijde van een geurgevoelig object:

a. minder dan 50 meter bedraagt, indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom is gelegen, of

b. minder dan 25 meter bedraagt, indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen.

[…]

Artikel 3.121

De geurbelasting, bedoeld in deze paragraaf, wordt bepaald en de afstanden, bedoeld in deze paragraaf, worden gemeten op de wijze die in de regeling op grond van artikel 10 van de Wet geurhinder en veehouderij is vastgesteld.

Wet geurhinder en veehouderij

Artikel 1

Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, […]

Artikel 10

Bij regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, regels gesteld over de wijze waarop:

a. de geurbelasting, bedoeld in artikel 3, wordt bepaald;

b. de afstand, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, wordt gemeten.

Regeling geurhinder en veehouderij

Artikel 4

1. De afstand, bedoeld in de artikelen 3, tweede en derde lid, en 4, eerste lid, van de wet wordt gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt.

[..]

Onder een emissiepunt wordt in artikel 1 van de Rgv verstaan:

punt waar een relevante hoeveelheid geur buiten:

a. het geheel overdekt dierenverblijf treedt, dan wel wordt gebracht; of

b. het overdekte gedeelte van het gedeeltelijk overdekt dierenverblijf treedt, dan wel wordt gebracht.