Uitspraak 202202109/1/V1


Volledige tekst

202202109/1/V1.
Datum uitspraak: 14 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling] en anderen,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 11 maart 2022 in zaak nr. 21/6960 in het geding tussen:

appellanten

en

de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Defensie en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna samen: de bestuursorganen).

Procesverloop

Bij brief van 16 september 2021 hebben appellanten de minister van Defensie verzocht hen te plaatsen op de evacuatielijst en hen te evacueren dan wel hen in staat te stellen om via een diplomatieke vertegenwoordiging in Afghanistan een proces te doorlopen waardoor zij een visum kunnen krijgen.

Bij brief van 1 november 2021 hebben appellanten de Staat der Nederlanden, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken in gebreke gesteld.

Op 29 november 2021 hebben appellanten beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Bij brief van 30 november 2021 heeft [projectdirecteur] van het Ministerie van Defensie, appellanten meegedeeld dat hij het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet zal verzoeken hen te faciliteren bij overkomst naar Nederland.

Bij uitspraak van 11 maart 2022 heeft de rechtbank de door appellanten ingestelde beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit en de brief van 30 november 2021, niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld.

De bestuursorganen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de bestuursorganen bij brief van 31 mei 2022 een vraag gesteld. Daarop hebben de bestuursorganen bij brief van 7 juni 2022 gereageerd.

Appellanten hebben nadere stukken ingebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2022, gelijktijdig met zaak nr. 202201868/1/V1. Op de zitting zijn appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar, waarnemend voor mr. J.A. Nijland, advocaat te Amsterdam, en de bestuursorganen, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat, advocaat te Den Haag, verschenen. Voorts zijn verschenen [projectdirecteur] en mr.drs. M. Frishert namens de minister van Defensie, en drs. N.C.J. Maes en mr. M.T. van Maurik namens de minister van Buitenlandse Zaken, en [gemachtigde], een familielid van appellanten.

Overwegingen

Inleiding en conclusie

1.       Appellanten hebben allen de Afghaanse nationaliteit en verblijven in Afghanistan.

1.1.    Op 15 augustus 2021 hebben de Taliban Kabul ingenomen. Op 18 augustus 2021 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen, waarin zij de regering heeft verzocht om de in die motie genoemde groepen personen uit Afghanistan te evacueren en om, indien evacuatie niet mogelijk zou blijken, deze personen aan te merken als risicogroep als zij asiel aanvragen in Nederland (Kamerstukken II 2020/21, 27 925, nr. 788, hierna: de motie Belhaj). In de motie Belhaj staat dat het, naast tolken, ten minste gaat om personen die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan (onder andere bewakers, judiciële medewerkers, koks en chauffeurs), medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en in het bijzonder vrouwenrechtenverdedigers, fixers van journalisten en journalisten. Het kabinet, bij monde van de bestuursorganen, heeft de Voorzitter van de Tweede Kamer in de brief van 18 augustus 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 27 925, nr. 841) bericht de motie naar letter en geest te zullen uitvoeren.

1.2.    Na de val van Kabul hebben de bestuursorganen zich ingezet om personen die daarvoor volgens de motie Belhaj in aanmerking kwamen, te evacueren. Sinds 26 augustus 2021 heeft Nederland geen aanwezigheid meer in Afghanistan en voeren de bestuursorganen geen evacuaties meer uit. In de brief van 11 oktober 2021 van het kabinet, bij monde van de bestuursorganen, aan de Voorzitter van de Tweede Kamer staat de aanpak voor de periode daarna omschreven. De bestuursorganen blijven zich inzetten om de overkomst van de in die brief genoemde groepen personen naar Nederland te faciliteren. Het gaat om personen die vallen onder de motie Belhaj, maar ook om medewerkers van een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling en om personen die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor het Ministerie van Defensie of de European Union Police Mission in Afghanistan (EUPOL Afghanistan) in een voor het publiek zichtbare functie in Afghanistan, zo staat in de brief. Op de zitting is benoemd dat het sinds augustus 2021 is gelukt om de overkomst naar Nederland van 1.600 personen te faciliteren.

1.3.    Per brief van 16 september 2021 hebben appellanten de minister van Defensie verzocht hen te plaatsen op de evacuatielijst en hen te evacueren dan wel hen in staat te stellen om via een diplomatieke vertegenwoordiging in Afghanistan een proces te doorlopen waardoor zij een visum kunnen krijgen. In de brief van 30 november 2021 heeft [projectdirecteur] van het Ministerie van Defensie) bericht dat appellanten niet onder de omschrijving van de in de brief van 11 oktober 2021 genoemde groepen vallen en dat hij het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarom niet zal verzoeken om appellanten te faciliteren bij overkomst naar Nederland.

1.4.    In de overwegingen hierna gebruikt de Afdeling de overkoepelende term ‘faciliteren bij overkomst naar Nederland’. Daaronder valt ook evacuatie.

1.5.    In deze uitspraak komt de Afdeling tot het oordeel dat de brief van 30 november 2021 een besluit is. Dat heeft tot gevolg dat de bestuursrechter bevoegd is kennis te nemen van het beroep hiertegen. Vervolgens komt de Afdeling tot het oordeel dat de projectdirecteur van het Ministerie van Defensie niet bevoegd was om dat besluit te nemen en dat de minister van Buitenlandse Zaken wel bevoegd was. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit. In de overwegingen hierna komen eerst de uitspraak van de rechtbank en de standpunten van partijen aan de orde. Daarna zal de Afdeling toelichten hoe zij tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling beklemtoont dat met dit oordeel niet is gezegd dat de bestuursorganen sinds augustus 2021 op dit punt niet goed functioneerden. Zoals onder 1.2 aangegeven, is de Nederlandse overheid er in geslaagd om 1.600 personen te helpen om naar Nederland komen. Bij dit bestuurlijk optreden hoort echter wel de gebruikelijke bestuursrechtelijke taakverdeling en de gebruikelijke bestuursrechtelijke rechtsbescherming. Over die punten gaat deze uitspraak hierna.

1.6.    Het wettelijk kader, de motie Belhaj en de brieven van 18 augustus 2021 en 11 oktober 2021 zijn opgenomen in de bijlagen, die deel uitmaken van deze uitspraak.

De uitspraak van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft de door appellanten ingestelde beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit en de brief van 30 november 2021, niet-ontvankelijk verklaard. Zij is dus niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden. Daaraan heeft zij het volgende ten grondslag gelegd.

2.1.    De rechtbank heeft vooropgesteld dat het evacueren van Afghaanse burgers uit Afghanistan met zich brengt dat Nederland rechtsmacht uitoefent in Afghanistan en dat dit slechts in uitzonderlijke situaties is toegestaan. De rechtbank heeft verder overwogen dat de brief van 30 november 2021 geen besluit is, omdat die geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Voor het evacueren van appellanten uit Afghanistan bestaat namelijk geen bevoegdheid die direct of indirect op een wet steunt. De motie Belhaj en de brief van 18 augustus 2021 zijn geen wettelijke regelingen. Weliswaar heeft de Tweede Kamer met de motie Belhaj een politiek-bestuurlijk standpunt ingenomen over de evacuatie uit Afghanistan, maar daarmee vormt die motie nog geen publiekrechtelijke grondslag voor evacuatie. Het verlenen van een visum om Nederland in te reizen is ook niet hetzelfde als het evacueren van burgers uit Afghanistan. De wettelijke grondslag voor het verlenen van een visum kan dus ook niet worden beschouwd als een wettelijke grondslag voor de evacuatie. Er is volgens de rechtbank ook geen ‘gepretendeerde bevoegdheid’ voor de evacuatie.

2.2.    De rechtbank heeft verder overwogen dat de brief ook geen handeling is van de bestuursorganen tegenover appellanten in de hoedanigheid van vreemdeling. Daarom is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 en kan de brief van 30 november 2021 niet ten behoeve van rechtsbescherming met een besluit worden gelijkgesteld. De rechtbank is de bestuursorganen gevolgd in hun standpunt dat de evacuatie uit Afghanistan van niet-Nederlanders niet plaatsvindt op grond van hun hoedanigheid van vreemdeling, maar op grond van hun hoedanigheid van bijvoorbeeld werknemer van de Nederlandse ambassade in Afghanistan.

De gronden in hoger beroep

3.       Appellanten zijn het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Volgens hen heeft de rechtbank hun beroep ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld.

3.1.    De rechtbank is volgens appellanten ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de brief van 30 november 2021 geen besluit is. Het verzoek om hen op de evacuatielijst te plaatsen moet worden gezien als een verzoek om gebruik te maken van de bestaande wettelijke bevoegdheden om een visum te verlenen, waarmee appellanten naar Nederland kunnen reizen om hier asiel aan te vragen. Daaronder valt een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv). Zij voldoen immers aan de vereisten van de motie Belhaj. Appellanten hebben de bestuursorganen niet verzocht om rechtsmacht uit te oefenen in Afghanistan door hen bijvoorbeeld via een speciale taskforcemissie uit Afghanistan te redden, maar om plaatsing op de evacuatielijst en het verlenen van een visum vanuit Nederlandse ambassades in bijvoorbeeld Islamabad en Teheran. De publiekrechtelijke bevoegdheid om een visum te verlenen, neergelegd in de Visumcode, Vw 2000 en Rijksvisumwet, is daarom ook een publiekrechtelijke bevoegdheid om appellanten op de evacuatielijst te plaatsen. Die bevoegdheid behoort expliciet tot het domein van de staat en is daarom een publiekrechtelijke bevoegdheid. Ook is er nog de mogelijkheid tot het verlenen van een visumbrief. Met behulp van een visum of visumbrief zijn andere Afghaanse burgers wél geëvacueerd uit Afghanistan.

3.2.    Als de Afdeling tot het oordeel komt dat de rechtbank de brief van 30 november 2021 terecht niet als besluit heeft aangemerkt, moet die brief volgens appellanten worden gezien als de weigering om een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 te verrichten. Uit artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 volgt niet dat vereist is dat de betrokken vreemdeling binnen de Nederlandse rechtsmacht valt. Appellanten wijzen in dit kader op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 september 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:11841, onder 1.1.

Het standpunt van de bestuursorganen

4.       De bestuursorganen stellen zich op het standpunt dat de rechtbank terecht tot haar oordeel is gekomen.

4.1.    Het faciliteren van de overkomst van personen naar Nederland, is een feitelijke handeling en geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Dat dat vaak samengaat met het verlenen van een visum of een ander document, neemt niet weg dat de kern van de overbrenging is de poging het voor personen mogelijk te maken om Afghanistan daadwerkelijk te verlaten en naar Nederland of één van de omringende derde landen te reizen, dan wel, als personen zelfstandig in een derde land zijn aangekomen, te overleggen met de autoriteiten van dat derde land om te bereiken dat die personen dat land kunnen verlaten.

4.2.    Op deze feitelijke handelingen is artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 volgens de bestuursorganen niet van toepassing, omdat dat geen handelingen zijn tegenover appellanten in de hoedanigheid van vreemdeling.

Het oordeel van de Afdeling

5.       De Afdeling zal eerst beoordelen of de rechtbank bevoegd was kennis te nemen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en het beroep tegen de brief van 30 november 2021. Daarvoor moet als eerste de vraag worden beantwoord of die brief moet worden aangemerkt als een besluit of daarmee gelijk moet worden gesteld op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. In de overwegingen hierna zal de Afdeling dat doen.

5.1.    Allereerst is van belang vast te stellen wat appellanten precies hebben verzocht en aan wie. Daarvoor zijn de inhoud en strekking van het verzoek bepalend. In de brief van 16 september 2021 aan de minister van Defensie staat:

"(…) verzoek ik u hierbij om haar alsmede haar directe familie te (laten) plaatsen op de evacuatielijst van het ministerie van Buitenlandse Zaken. (…) meent in aanmerking te komen voor evacuatie uit Afghanistan op grond van de motie-Belhaj. (…) valt op grond van de motie-Belhaj onder de groep personen die in aanmerking komen voor evacuatie. (…) Ik verzoek u de familieleden van (…), die bij haar in huis wonen en een afgeleid risico hebben om te worden vervolgd en vermoord door de Taliban, ook te plaatsen op de evacuatielijst en te evacueren. (…) Ik verzoek u (…) en haar familie op de evacuatielijst te (laten) plaatsen c.q. hen in staat te stellen om via een diplomatieke vertegenwoordiging in Afghanistan een proces te doorlopen waardoor zij, zoals de tolken destijds, een visum kunnen krijgen die hen in staat stelt om naar Nederland te reizen om hier asiel aan te vragen."

De Afdeling leest hierin een verzoek van appellanten aan de minister van Defensie om hen uit Afghanistan te evacueren dan wel hen in staat te stellen om via een diplomatieke vertegenwoordiging in Afghanistan een proces te doorlopen waardoor zij een visum kunnen krijgen, en dus op enige wijze hun overkomst naar Nederland te faciliteren. De Afdeling leest hierin daarom niet het verzoek om appellanten specifiek een visum of visumbrief te verlenen. Het evacueren van appellanten uit Afghanistan en het beroep op de diplomatieke vertegenwoordiging kan ook niet worden gereduceerd tot het verlenen van één van deze documenten. Zoals de bestuursorganen terecht hebben aangevoerd, is voor overkomst namelijk méér nodig, zoals het faciliteren dat appellanten Afghanistan kunnen verlaten en/of bemiddeling met andere landen.

5.2.    Bij brief van 1 november 2021 hebben appellanten de Staat der Nederlanden, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken in gebreke gesteld. De brief van 30 november 2021 is een reactie op het verzoek van 16 september 2021 en de ingebrekestelling. De Afdeling zal hierna de vraag beantwoorden of die brief een besluit is of daarmee gelijk moet worden gesteld op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.

5.3.    Onder een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De brief is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan. De vraag is dus of die beslissing een publiekrechtelijke rechtshandeling is. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk als zij is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag. In de regel is daarvoor nodig dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die handeling ontleent aan een specifiek wettelijk voorschrift. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2222, onder 4.

5.4.    De publiekrechtelijke grondslag om de overkomst van appellanten te faciliteren, is volgens appellanten de Visumcode, artikel 1a, aanhef en onder d, en artikel 2p, tweede lid, van de Vw 2000 en artikel 9, tweede lid, van de Rijksvisumwet. De Afdeling stelt vast dat deze wetgeving een specifieke wettelijke grondslag bevat voor het verlenen van een visum, en niet voor dat waar appellanten om hebben verzocht, namelijk om evacuatie of het via een diplomatieke vertegenwoordiging in Afghanistan doorlopen van een proces om hen in staat te stellen een visum te verkrijgen, en dus om op enige wijze hun overkomst naar Nederland te faciliteren. Zoals de Afdeling onder 5.1 heeft overwogen is dat niet strikt beperkt tot het verlenen van een visum of een ander reisdocument.

5.5.    Omdat appellanten niet hebben verzocht om een handeling ter uitvoering van de Vw 2000, is op hun verzoek en de in de brief van 30 november 2021 vervatte reactie op dat verzoek, artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 niet van toepassing.

5.6.    Op de hoofdregel dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die publiekrechtelijke rechtshandeling slechts kan ontlenen aan een specifiek wettelijk voorschrift, bestaan uitzonderingen. In zeer bijzondere gevallen kan een beslissing van een bestuursorgaan die wordt genomen in het kader van een aan dat bestuursorgaan toegekende publieke taak die niet op een specifieke bevoegdheidstoekennende publiekrechtelijke grondslag berust, toch als een besluit in de zin van de Awb worden aangemerkt. De Afdeling wijst op de onder 5.3 vermelde uitspraak van 23 augustus 2017, onder 7.1.

5.7.    In deze zaak doet zich zo’n bijzonder geval voor. Het kabinet heeft besloten de motie Belhaj uit te voeren en daarvoor is, in de brief van 11 oktober 2021, een speciale voorziening getroffen. Het kabinet heeft daartoe besloten onder meer wegens de jarenlange inzet van Nederland voor vrede en veiligheid in Afghanistan. Nederland is daarbij op allerlei manieren ondersteund door personen uit Afghanistan en voelt zich daarom verantwoordelijk voor die personen en hun familieleden, omdat voor hen een levensbedreigende crisissituatie is ontstaan door de machtsovername door de Taliban. Dat deze groepen personen zich bevinden buiten de Nederlandse rechtsmacht, betekent niet dat de bestuursorganen over hen geen rechtsgevolgen in het leven kunnen roepen. Met de brief van 11 oktober 2021 hebben de bestuursorganen de publieke taak aan zich getrokken om zich in te spannen om de overkomst van de in die brief genoemde groepen personen van Afghanistan naar Nederland te faciliteren.

5.8.    Een beslissing om, in overeenstemming met de brief van 11 oktober 2021, de overkomst van personen van Afghanistan naar Nederland te faciliteren, houdt in dit bijzondere geval dus een publiekrechtelijke rechtshandeling in. Het rechtsgevolg van een positieve beslissing is een inspanningsverplichting om de overkomst van de desbetreffende personen van Afghanistan naar Nederland te faciliteren. De Afdeling merkt zo’n beslissing aan als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Omdat het gaat over een buitenlandse aangelegenheid van het kabinet, is de minister van Buitenlandse Zaken het meest aangewezen bestuursorgaan, en dus het bevoegd bestuursorgaan, om zulke besluiten te nemen. Het is ook een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, en daarom is ook de negatieve beslissing een beschikking en daarmee een besluit.

5.9.    Tegen zo’n besluit staat eerst bezwaar open bij de minister van Buitenlandse Zaken. Door de schrijnende situatie in Afghanistan is spoedige besluitvorming en, indien een rechtsmiddel wordt aangewend, spoedige rechterlijke toetsing, geboden. Een zaak als deze is daarom in beginsel geschikt voor rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter (artikel 7:1a van de Awb). Dat is in eerste instantie de rechtbank. Omdat de aanvrager van een dergelijk besluit in de regel geen woonplaats in Nederland heeft, zal in veel gevallen de rechtbank Den Haag bevoegd zijn (artikel 8:7, tweede lid, tweede volzin, van de Awb). Tegen een uitspraak van de rechtbank op het, al dan niet met toepassing van artikel 7:1a van de Awb, ingestelde beroep, staat vervolgens hoger beroep open bij de Afdeling. Dit volgt uit de artikelen 8:1, 8:5, 8:6, 8:104 en 8:105 van de Awb.

Betekenis van het voorgaande voor de zaak van appellanten

6.       Voor de zaak van appellanten betekent dit het volgende. Het in de brief van 16 september 2021 door appellanten gedane verzoek om hen te evacueren dan wel hen in staat te stellen om via een diplomatieke vertegenwoordiging in Afghanistan een proces te doorlopen waardoor zij een visum kunnen krijgen, is een aanvraag om op enige wijze hun overkomst naar Nederland te faciliteren. De brief van 30 november 2021 houdt een weigering in om dat te doen en is een besluit. Dit betekent dat de rechtbank bevoegd was kennis te nemen van het door appellanten ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en het daarmee samenhangende beroep tegen de brief van 30 november 2021. De rechtbank heeft deze beroepen daarom ten onrechte om de hiervoor onder 2.1 en 2.2 genoemde reden niet-ontvankelijk verklaard.

6.1.    Het hoger beroep is daarom gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat appellanten verder in hoger beroep hebben aangevoerd, te bespreken.

6.2.    De Afdeling beoordeelt de beroepen. Omdat de projectdirecteur van het Ministerie van Defensie op 30 november 2021 alsnog een besluit op de aanvraag heeft genomen, hebben appellanten geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat beroep is daarom niet-ontvankelijk. Gelet op wat de Afdeling onder 5.8 heeft overwogen, heeft de projectdirecteur van het Ministerie van Defensie het besluit van 30 november 2021 onbevoegd genomen. Het beroep daartegen is alleen al daarom gegrond en het besluit van 30 november 2021 wordt vernietigd.

6.3.    De minister van Buitenlandse Zaken moet een nieuw besluit op de aanvraag nemen. Op de zitting is namens hem naar voren gebracht dat hij, als hij een nieuw besluit moet nemen, in staat is dat spoedig te doen. De Afdeling zal hiervoor een termijn van twee weken stellen (artikel 8:72, vierde lid, van de Awb). Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld. Daarbij overweegt de Afdeling in het bijzonder dat appellanten op de zitting hebben aangegeven dat zij snel duidelijkheid wensen over hun zaak.

6.4.    De minister van Buitenlandse Zaken moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 11 maart 2022 in zaak nr. 21/6960;

III.      verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;

IV.      verklaart het beroep tegen het besluit van 30 november 2021, kenmerk BS2021026348, gegrond;

V.       vernietigt dat besluit;

VI.      draagt de minister van Buitenlandse Zaken op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag te nemen en dit op de in de Awb voorgeschreven wijze bekend te maken;

VII.     bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VIII.    veroordeelt de minister van Buitenlandse Zaken tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.795,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.

w.g. Verheij
voorzitter

w.g. De Keizer

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022

716-927

BIJLAGE I - Wettelijk kader

Awb

Artikel 1:3

1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

(…)

Vw 2000

Artikel 72, derde lid

Voor de toepassing van deze afdeling wordt met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, waaronder begrepen het niet verlenen van de verblijfsvergunning overeenkomstig artikel 14, tweede lid.

BIJLAGE II - nr. 788, Motie van het lid Belhaj C.S.

"Voorgesteld 18 augustus 2021

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Afghaanse tolken die voor Nederland hebben gewerkt, aangemerkt zijn als systematisch vervolgde groep met de motie-Belhaj (Kamerstuk 35 300-X, nr.45);

overwegende dat Nederland en Nederlandse organisaties in Afghanistan naast tolken ook zijn ondersteund door een brede groep werknemers die net als de tolken voor Nederland hebben gewerkt en daarmee recht hebben op bescherming;

constaterende dat de taliban sinds 15 augustus 2021 de facto de controle over Afghanistan hebben en dat het land in een crisissituatie is geraakt, waarbij de situatie voor deze groep levensbedreigend is geworden;

verzoekt de regering, het beschermingsbeleid voor personeel dat voor de Nederlandse missie heeft gewerkt, in lijn te brengen met de EASO Country Guidance over Afghanistan en hen als systematisch vervolgde groep aan te merken, waarbij in deze groep vallen ten minste: medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan (onder anderen bewakers, judiciële medewerkers, koks, chauffeurs), medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en in het bijzonder vrouwenrechtenverdedigers, fixers van journalisten en journalisten;

verzoekt de regering, deze groep samen met het Nederlandse en Afghaanse ambassadepersoneel, tolken en de resterende aanwezige Nederlandse staatsburgers zo snel mogelijk te evacueren en de formaliteiten voor hun asielaanvraag in Nederland af te handelen en, indien evacuatie niet mogelijk blijkt, deze groep aan te merken als risicogroep bij de aanvraag van asiel in Nederland, en gaat over tot de orde van de dag."

BIJLAGE III - nr. 841, Brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

"Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 augustus 2021

Zoals verzocht door uw Kamer in het Tweeminutendebat over de meest recente situatie in Afghanistan d.d. 18 augustus 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 101), informeren wij u hierbij over de wijze waarop het kabinet invulling zal geven aan de motie van het lid Belhaj c.s. over verbreding categorieën tolkenprocedure (Kamerstuk 27 925, nr. 788).

Het kabinet zal de motie naar letter en geest uitvoeren. De situatie in Afghanistan is hartverscheurend. De afgelopen dagen hebben zich in Afghanistan dramatische ontwikkelingen voltrokken, met grote gevolgen voor het land en de lokale bevolking. Het kabinet deelt de mening van de meerderheid van uw Kamer dat alles op alles zal moeten worden gezet om naast het evacueren van Nederlanders die zich nog in Afghanistan bevinden, de tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie in Afghanistan en de lokale ambassadestaf en hun gezinnen, ook zoveel mogelijk Afghanen te evacueren die voor Nederland of in het kader van de Nederlandse bijdragen aan internationale militaire of politiemissies hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen. Het betreft in het bijzonder medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en vrouwenrechtenverdedigers en (fixers van) journalisten. Het gaat om acute en schrijnende gevallen.

(…)"

BIJLAGE IV - ‘Kamerbrief over ontwikkelingen Afghanistan’ van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

"Datum 11 oktober 2021

Betreft stand van zaken Afghanistan

Geachte voorzitter,

Met deze brief informeert het kabinet de Kamer over de belangrijkste ontwikkelingen in de Nederlandse inzet met betrekking tot Afghanistan. De brief gaat in op de verdere inspanningen van het kabinet voor de evacués en degenen die nog in aanmerking komen om naar Nederland te worden overgebracht en op de verdere uitvoering van de motie-Belhaj c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 788). Ook wordt de Kamer geïnformeerd over de voorgenomen en door de Kamer gevraagde evaluaties. Deze brief is mede namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. (…)

(…)

Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde NGO’s als zij sinds 1 januari 2018 tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. Ook moet hun identiteit en Afghaanse nationaliteit kunnen worden vastgesteld. De NGO’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers conform bovenstaande criteria voor te dragen. Op grond daarvan zal het ministerie van Buitenlandse Zaken toetsen of betrokkenen voor overkomst naar Nederland in aanmerking komen. Eenmaal in Nederland kan asiel worden aangevraagd. Op dit moment is de verwachting dat deze groep ongeveer 800 Afghanen inclusief hun kerngezinnen zal omvatten.

Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. En ook in hun geval moet de identiteit en Afghaanse nationaliteit vast te stellen zijn. Defensie en Justitie en Veiligheid zullen de criteria toepassen op de nu bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 Afghanen (inclusief kerngezinnen). Deze mensen komen bovenop de ongeveer 500 tolken en andere personen die voor de Nederlandse militaire of politiemissies hebben gewerkt en die voor 15 augustus al naar Nederland zijn overgebracht. En bovenop de eerdergenoemde tolken, andere personen die voor de Nederlandse militaire of politiemissies hebben gewerkt en personen onder de motie Belhaj die sinds 15 augustus naar Nederland zijn gekomen of nog naar Nederland mogen komen. Deze cijfers zijn inclusief gezinsleden.

In aanvulling hierop wil het kabinet een extra inspanning plegen voor (fixers van) journalisten en mensenrechtenverdedigers. Dit zijn mensen die in een zichtbare, publieke functie hebben gewerkt en daardoor nu extra kwetsbaar zijn. Deze groep is lastiger af te bakenen dan de bovengenoemde groepen. De banden met Nederland zijn veelal minder direct. Veel van de fixers die voor Nederlandse journalisten werkten, waren bijvoorbeeld ook actief voor nieuwsmedia van andere landen. In de acute evacuatiefase die tot 26 augustus duurde, zijn reeds circa negentig fixers en journalisten (inclusief gezinsleden) naar Nederland gehaald. In de groep mensen die in de evacuatiefase al waren opgeroepen, maar het vliegveld niet tijdig hadden gehaald, en voor wiens overkomst Nederland zich nog inspant, bevinden zich ook nog 33 (fixers van) journalisten. Een aantal van hen is inmiddels ook al naar Nederland overgebracht. Ook zijn in de periode tot 26 augustus al ongeveer vijftig mensenrechten- en vrouwenrechtenverdedigers naar Nederland gebracht.

(…)"