Uitspraak 202002373/1/R3


Volledige tekst

202002373/1/R3.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Hengelo,

appellant,

en

de raad van de gemeente Hengelo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "A1-zone 2019" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2022, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door B. Scholten, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan dient voornamelijk ter actualisatie van verschillende bestemmingsplannen met een consoliderend karakter.

2.       [appellant] woont buiten het plangebied aan de [locatie 1] te Hengelo. Hij kan zich niet verenigen met plan voor zover daarin een regeling is opgenomen voor voormalige dienstwoningen op het plangebied gesitueerde bedrijventerrein. Hij stelt dat zowel hij als andere ondernemers die in het verleden woningen gesitueerd op het bedrijventerrein te koop hebben gezet, zijn benadeeld, omdat zij hierdoor hun woningen met een lagere waarde hebben verkocht.

Ontvankelijkheid

3.       Met betrekking tot het procesbelang van [appellant] overweegt de Afdeling dat, zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3104), de bestuursrechter alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen is geroepen als dit van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn.

4.       Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in het vorige bestemmingsplan woningen op het bedrijventerrein binnen het plangebied waren aangemerkt als dienstwoningen en alleen bewoond mochten worden door personen die een band hadden met een bedrijf op het bedrijventerrein. In het bestreden plan worden deze woningen nu aangemerkt als bedrijventerreinwoningen en is het niet meer nodig dat er een binding is tussen een bewoner en een bedrijf op het bedrijventerrein, aldus de raad.

5.       Volgens zijn verklaring ter zitting heeft [appellant] de binnen het plangebied gelegen woning op het perceel [locatie 2] in 2015 moeten verkopen. Volgens zijn stelling zou hij een hogere prijs hebben kunnen bedingen als die woning toen al als bedrijventerreinwoning zou zijn aangemerkt.

6.       Uit de stukken is gebleken dat [appellant] sinds 4 december 2015 geen eigenaar meer is van het perceel [locatie 2] dat is gesitueerd binnen het plangebied en dat hij ook geen eigenaar is van andere percelen gesitueerd binnen het plangebied. Ook woont hij niet binnen het plangebied.

Voor zover [appellant] stelt dat hij in het verleden een hogere opbrengst voor zijn perceel had gekregen als de woning daarop toen als bedrijventerreinwoning was aangemerkt, overweegt de Afdeling dat [appellant] met een geslaagd beroep op dat punt niets meer kan bereiken. [appellant] kan met zijn beroep alleen bereiken dat de oude regeling waarbij woningen op het bedrijventerrein worden aanmerkt als dienstwoningen weer herleeft. De Afdeling is daarom van oordeel dat [appellant] geen procesbelang heeft, zodat geen aanleiding bestaat om zijn beroep inhoudelijk te behandelen. Het beroep van [appellant] is derhalve niet-ontvankelijk.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J. Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Ewijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

867