Uitspraak 202107998/1/R1


Volledige tekst

202107998/1/R1.
Datum uitspraak: 27 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Weesp, thans gemeente Amsterdam,

en

de raad van de gemeente Weesp, thans Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - herziening de Weesperschool" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

BPD Ontwikkeling B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2022, waar [appellante], bijgestaan door mr. H. Martens, rechtsbijstandverlener te Assen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J. van der Woerd, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting BPD Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Deze zaak gaat over het vaststellen van het bestemmingsplan "Stedelijk gebied-herziening De Weesperschool" (hierna: het plan). Het plan voorziet in de bouw van 80 appartementen en 8 grondgebonden woningen in de vorm van rijwoningen. Daarvan zullen de appartementen worden aangeboden in het sociale segment (huur en/of koop), voornamelijk bestemd voor bewoning door jongeren tot 23 jaar. Op de gronden waarop het plan betrekking heeft, stond eerder de Jan Woudsmaschool. Na enkele jaren leegstand werd de school in december 2016 gesloopt. Vervolgens is op 8 juni 2017 het beleidsdocument "Ruimtelijk kader" vastgesteld om richting te geven aan de herontwikkeling van de voormalige schoollocatie. Voor de omgeving is het "concept robuust groenplan Weesperschool" (hierna: "het Groenplan") opgesteld. Het Groenplan bevat concrete maatregelen in de ruime omgeving van het bouwplan, ter compensatie van groen dat als gevolg van de ontwikkeling waarin het plan voorziet zal verdwijnen. In mei 2020 heeft het college ingestemd met het Groenplan en besloten dit, nadat het plan onherroepelijk is geworden, in overleg met omwonenden uit te werken, vast te stellen en uit te voeren. BPD Ontwikkeling B.V. is de ontwikkelaar van de in het plan voorziene woningbouw.

[appellante] woont aan de [locatie] te Weesp, ten westen van het plangebied. Zij kan zich niet met het plan verenigen omdat zij vreest dat dit tot aantasting van haar woon- en leefklimaat leidt.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Bebouwen groenstrook

3.       [appellante] betoogt dat het geplande flatgebouw wordt gebouwd in de plaats van de groenstrook aan de overzijde van de Sinnigvelderstraat, terwijl er weinig groen in de wijk aanwezig is. Volgens [appellante] is dat in strijd met de gemeentelijke structuurvisie, omdat in paragraaf 2.5 van de structuurvisie staat dat de groene ruimte in wijken behouden wordt. Op de zitting heeft [appellante] nader toegelicht dat zij de structuurvisie zo begrijpt dat er weliswaar geschoven mag worden met groen, maar dat dit niet mag leiden tot verdere verdichting. Volgens [appellante] wordt in haar buurt geen nieuwe groenruimte gecreëerd, maar vindt wel verdichting plaats door te bouwen op de groenstrook. Verder betoogt [appellante] dat het plan in strijd is met de gemeentelijke woonvisie. Volgens haar staat in de woonvisie namelijk dat geen nieuwe flats of appartementencomplexen worden gebouwd in wijken waar veel gestapelde woningen staan, met uitzondering van de bouw van appartementen voor senioren, terwijl het plan is gericht op de bouw van jongerenwoningen.

4.       Naar het oordeel van de Afdeling is in wat [appellante] heeft aangevoerd geen grond gelegen voor het oordeel dat de voorziene ontwikkeling niet mag plaatsvinden op de locatie van de groenstrook. De raad heeft toegelicht dat de bouw niet in strijd is met de structuurvisie, omdat in de structuurvisie de mogelijkheid wordt beschreven om te schuiven met ruimte. Het uitgangspunt is dat zorgvuldig met de bestaande groene ruimtes wordt omgegaan en dat bij bebouwing van groen, de wijk niet verder zal verdichten, maar dat groen wordt gecompenseerd. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de compensatie niet adequaat is geregeld. Ter zitting heeft de raad er terecht op gewezen dat de groencompensatie, zoals volgt uit de structuurvisie, niet is gebonden aan buurtniveau, maar op wijkniveau plaatsvindt. Op buurtniveau kan daardoor verdichting plaatsvinden, terwijl de compensatie elders in de wijk, en daarmee buiten het plangebied, plaatsvindt. Bovendien laat de structuurvisie naast kwantitatieve groencompensatie ook ruimte voor groencompensatie door te investeren in de kwaliteit van het groen. Dat betekent dat de omvang van het groen in de wijk minder kan worden, terwijl de functionaliteit en beleving van het groen volgens de raad wel wordt verbeterd

De raad heeft ook toegelicht hoe hij de groencompensatie zal realiseren. In het zogenoemde Ruimtelijk kader is, overeenkomstig de structuurvisie, aangegeven dat de groencompensatie "robuust" dient plaats te vinden. Het groen dat verloren gaat wordt volgens het Ruimtelijk kader gecompenseerd met robuust en aaneengesloten groen. Dit houdt in dat alle ten behoeve van de nieuwbouw te kappen bomen worden gecompenseerd. Bovendien worden de aan te leggen parkeerplaatsen door BPD Ontwikkeling B.V. voorzien van een half-verharding met groen en pergola’s. Daarnaast is het geplande nieuwbouwblok ter plaatse van de groenstrook opgeschoven ten opzichte van de locatie die aanvankelijk was gekozen om een bestaande bomengroep te handhaven. De raad wijst erop dat het Groenplan nog niet is vastgesteld door de raad, maar dat het wel in concept gereed is. Bovendien stelt de raad dat het Groenplan slechts ter aanvulling zal dienen op het Ruimtelijk kader en dat het is bedoeld om inzichtelijk te maken welke concrete maatregelen genomen zouden kunnen worden om de kwaliteit van het groen te verbeteren en het verlies van groen te compenseren. De Afdeling ziet geen grond om aan de juistheid van die stellingname te twijfelen.

De raad heeft verder toegelicht dat de Woonvisie er niet aan in de weg staat dat in wijken met veel gestapelde woningen, zoals de wijk waarin het plangebied ligt, nieuwe flats of appartementencomplexen worden gebouwd. Dit stond uitdrukkelijk zo omschreven in de Woonvisie Weesp 2011, maar is niet meer vermeld in de inmiddels geldende Woonvisie Weesp 2017. In de Woonvisie 2017 staat dat de ontwikkeling van het terrein van de voormalige Jan Woudmaschool als pilot wordt gebruikt om een werkwijze te ontwikkelen waarbij recht wordt gedaan aan de behoefte van de betreffende doelgroep, in dit geval jongeren. De Woonvisie Weesp 2017 verzet zich niet tegen de komst van nieuwe flats of appartementencomplexen in een wijk als deze. De Afdeling acht dat standpunt niet onjuist.

Het betoog slaagt niet.

Afwijken parkeerbeleid

5.       [appellante] betoogt dat het plan niet in voldoende parkeerplaatsen voorziet om aan de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen te voldoen. Zij vreest dat daardoor meer parkeeroverlast in de omgeving zal ontstaan. Volgens [appellante] is de raad uitgegaan van een te lage parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per appartement. [appellante] stelt dat van een totale parkeerbehoefte van 123 parkeerplaatsen moet worden uitgegaan. Als daarvan de parkeerbehoefte van de school, bestaande uit 6 parkeerplaatsen, wordt afgetrokken, zijn volgens [appellante] 117 parkeerplaatsen nodig.

5.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de door hem gehanteerde parkeernorm in overeenstemming is met de parkeernormennota Weesp. Daarin staat dat voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de parkeernormen uit de CROW-publicatie "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2018 (hierna: de CROW-publicatie). Volgens de parkeernormennota wordt voor het bepalen van de precieze parkeernormen invulling gegeven aan die publicatie door voor dit deel van Weesp te kiezen voor de stedelijkheidsgraad "sterk stedelijk" en de liggingscategorie "Rest bebouwde kom". Verder wordt voor dit deel van Weesp uitgegaan van het midden van de bandbreedte die de CROW-publicatie vermeldt. De hieruit voortvloeiende parkeernorm is volgens de raad 1,3 parkeerplaatsen per appartement en 1,8 parkeerplaatsen per grondgebonden woning. Volgens de raad moeten, na aftrek van de parkeerbehoefte van het schoolgebouw (6 parkeerplaatsen), in beginsel dus minimaal 112 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

In paragraaf 2.4.10 van de plantoelichting heeft de raad toegelicht dat hij in dit geval echter afwijkt van de norm die voortvloeit uit de parkeernormennota, omdat hij verwacht dat een relatief groot deel van de toekomstige bewoners van het appartementencomplex geen auto zal hebben. In verband daarmee zijn volgens de raad in totaal slechts 104 nieuw te realiseren parkeerplaatsen nodig. Het plan voorziet in de aanleg van 98 parkeerplaatsen met de mogelijkheid om nog 12 parkeerplaatsen toe te voegen. De raad heeft in dit verband verwezen naar het Ruimtelijk kader dat in de plantoelichting is opgenomen als toetsingskader voor de ontwikkeling van de planlocatie. Hierin heeft de raad vastgelegd dat van de parkeernormen uit de parkeernormennota kan worden afgeweken, afhankelijk van de doelgroep en het type woningen, mits de parkeerdruk in de omgeving niet groter wordt.

5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad mogen afwijken van de parkeernormennota. Hij heeft een marktconsultatie laten uitvoeren waarin naar voren komt dat circa 40% van de jongeren die het complex zullen bewonen, geen eigen auto heeft. Omdat 50 van de voorziene woningen zullen worden bewoond door jongeren, acht de raad het gerechtvaardigd dat een afwijking van de parkeernormen met 2 tot 14 parkeerplaatsen niet leidt tot een verhoging van de parkeerdruk. Niettemin houdt de raad rekening met een uitbreidingsmogelijkheid van 12 parkeerplaatsen voor het geval 98 parkeerplaatsen onvoldoende blijkt. Gelet hierop is in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen grond gelegen voor het oordeel dat onvoldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd om in de parkeerbehoefte van de ontwikkeling te voorzien. Gelet daarop bestaat ook geen grond voor de verwachting dat meer parkeeroverlast in de omgeving van [appellante] zal ontstaan.

Het betoog slaagt niet.

Overige beroepsgronden

6.       [appellante] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante] heeft in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog slaagt niet .

Conclusie

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022

195-996