Uitspraak 202105784/1/V3


Volledige tekst

202105784/1/V3.
Datum uitspraak: 6 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[vreemdeling A], mede voor haar minderjarige kind [naam kind], en [vreemdeling B] en [vreemdeling C],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 31 augustus 2021 in zaken nrs. NL21.11386, NL21.11388 en NL21.11390 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluiten van 13 juli 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 31 augustus 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. I.N. Schalken, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.

De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.

De vreemdelingen hebben opnieuw nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2022, waar de vreemdelingen, bijgestaan door mr. I.N. Schalken, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.P.A. van Laarhoven, zijn verschenen. Als tolk trad op R. Chaker. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken ECLI:NL:RVS:2022:1862 en ECLI:NL:RVS:2022:1864.

Overwegingen

1.       De in grieven 1 en 2 opgeworpen rechtsvraag over het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken wegens het daar geldende beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen, heeft de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2022:1864, beantwoord. De overwegingen uit die uitspraak zijn ook in deze zaak van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de grieven slagen.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken. De beroepen zijn gegrond en de besluiten van 13 juli 2021 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 31 augustus 2021 in zaken nrs. NL21.11386, NL21.11388 en NL21.11390;

III.      verklaart de beroepen gegrond;

IV.      vernietigt de besluiten van 13 juli 2021, [V-nummer], [V-nummer], [V-nummer] en [V-nummer];

V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.415,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Klinkhamer, griffier.

w.g. Verheij
voorzitter

w.g. Klinkhamer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022

638-906