Uitspraak 202105784/1/V3
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2022:1863
- Datum uitspraak
- 6 juli 2022
- Inhoudsindicatie
- Bij besluiten van 13 juli 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen. In deze zaak gaat het om de rechtsvraag over het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken wegens het daar geldende beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen.
- Hoger beroep
- Asiel
202105784/1/V3.
Datum uitspraak: 6 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[vreemdeling A], mede voor haar minderjarige kind [naam kind], en [vreemdeling B] en [vreemdeling C],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 31 augustus 2021 in zaken nrs. NL21.11386, NL21.11388 en NL21.11390 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 13 juli 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 31 augustus 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. I.N. Schalken, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.
De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
De vreemdelingen hebben opnieuw nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2022, waar de vreemdelingen, bijgestaan door mr. I.N. Schalken, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.P.A. van Laarhoven, zijn verschenen. Als tolk trad op R. Chaker. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken ECLI:NL:RVS:2022:1862 en ECLI:NL:RVS:2022:1864.
Overwegingen
1. De in grieven 1 en 2 opgeworpen rechtsvraag over het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken wegens het daar geldende beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen, heeft de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2022:1864, beantwoord. De overwegingen uit die uitspraak zijn ook in deze zaak van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de grieven slagen.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken. De beroepen zijn gegrond en de besluiten van 13 juli 2021 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 31 augustus 2021 in zaken nrs. NL21.11386, NL21.11388 en NL21.11390;
III. verklaart de beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van 13 juli 2021, [V-nummer], [V-nummer], [V-nummer] en [V-nummer];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.415,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Klinkhamer, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Klinkhamer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022
638-906
Staatssecretaris J&V moet overdracht Syrische vreemdelingen aan Denemarken beter motiveren
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid mag Syrische vreemdelingen niet overdragen aan Denemarken als er een risico bestaat dat zij daar onmenselijk worden behandeld. Dit oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in twee uitspraken van vandaag (6 juli 2022). In een andere uitspraak van vandaag heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geoordeeld dat de staatssecretaris een andere Syrische vreemdeling wel aan Zweden kan overdragen.
Achtergrond
De Syrische vreemdelingen hebben in Nederland asiel gevraagd, terwijl zij in Denemarken en Zweden asielprocedures hebben lopen of hun aanvragen daar al zijn afgewezen. De staatssecretaris heeft de asielaanvragen niet in behandeling genomen. Hij is van plan om de vreemdelingen op grond van de Europese Dublinverordening over te dragen aan deze lidstaten. Volgens de vreemdelingen lopen zij daar een reëel risico op een onmenselijke behandeling, omdat de Deense en Zweedse autoriteiten hen zullen uitzetten naar Syrië.
In beginsel vertrouwen op andere lidstaten
De staatssecretaris mag er op voorhand van uitgaan dat alle lidstaten op een effectieve en gelijkwaardige manier bescherming bieden aan de grondrechten in het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dat wordt het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd. Toch kan er aanleiding zijn om van de staatssecretaris te verlangen dat hij nader motiveert dat hij van dat beginsel mag uitgaan. Dat kan het geval zijn wanneer het beschermingsbeleid in een andere lidstaat “evident en fundamenteel” verschilt van het beschermingsbeleid dat Nederland voert. Het moet dan gaan om zo’n verschil dat op voorhand duidelijk is – dus zonder dat de Nederlandse rechter de asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt – dat de vreemdeling in Nederland in beginsel internationale bescherming krijgt, terwijl hij die in de andere lidstaat niet krijgt. De vreemdeling moet dat verschil aannemelijk maken. Daarnaast moet de vreemdeling aannemelijk maken dat de hoogste asielrechter in de andere lidstaat het beschermingsbeleid niet afkeurt dat daar geldt.
Nader onderzoek nodig bij overdracht aan Denemarken
In de twee uitspraken over Denemarken oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak dat de staatssecretaris nader moet motiveren dat hij “van het vermoeden mag uitgaan dat het verbod op een onmenselijke behandeling door de Deense autoriteiten wordt nageleefd.” De vreemdelingen hebben voldoende aanknopingspunten overgelegd om een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Denemarken aannemelijk te maken. Uit objectieve stukken die zij hebben overgelegd, volgt dat de Deense autoriteiten de Syrische hoofdstad Damascus als veilig gebied beschouwen, terwijl Syriërs in Nederland in beginsel nog steeds internationale bescherming krijgen. Volgens de staatssecretaris worden in Damascus nog steeds op grote schaal mensenrechten geschonden. Daarnaast hebben zij aannemelijk gemaakt dat ook de hoogste Deense asielrechter van oordeel is dat Syrische vreemdelingen kunnen terugkeren, los van eventuele individuele beschermingsgronden.
Geen nader onderzoek nodig bij overdracht aan Zweden
In de uitspraak over Zweden oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daar als gevolg van de overdracht een reëel risico op een onmenselijke behandeling loopt. De vreemdeling heeft geen aanknopingspunten overgelegd waaruit volgt dat de hoogste Zweedse rechter van oordeel is dat Syrische vreemdelingen in beginsel kunnen terugkeren.