Uitspraak 202201058/1/R2 en 202201058/2/R2


Volledige tekst

202201058/1/R2 en 202201058/2/R2.
Datum uitspraak: 28 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

De vereniging Het Groene Hart Brabant, gevestigd te Boxtel (hierna: de Vereniging),

verzoekster,

en

de raad van de gemeente Meierijstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied, [locatie] Schijndel" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de Vereniging beroep ingesteld.

De Vereniging heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 juni 2022, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door N.J.A. van Gelderen, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. ing. L.J. Wildeboer, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door mr. S.P.A. van Bogget, als partij gehoord.

Buiten bezwaar van partijen heeft de Vereniging ter zitting nadere stukken ingediend.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Inleiding

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.       Het plan voorziet in de herontwikkeling van een bedrijfslocatie aan de [locatie] in Schijndel. Aan de gronden in het plangebied zijn daarvoor onder meer de bestemmingen "Kantoor" en "Groen" toegekend.

De Vereniging vreest onder meer dat als gevolg van het plan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied verloren gaan.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beoordeling van de beroepsgronden

4.       De Vereniging betoogt dat het plan niet leidt tot behoud, herstel of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Dit is in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij stelt in dit verband dat de omgeving van het plangebied, ook wel bekend als het Nationaal Landschap Het Groene Woud, een oud agrarisch cultuurlandschap is en wordt gekenmerkt door cultuurhistorische waarden. Deze waarden worden al lang aangetast door de bedrijfsfunctie ter plaatse. Bovendien is het plan volgens de Vereniging in strijd met de provinciale ambitie om in het plangebied te streven naar behoud, herstel of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Nu het bedrijf een deel van haar bedrijfsactiviteiten verplaatst naar een andere locatie, had de raad zich volgens de Vereniging moeten inspannen om de oorspronkelijke cultuurhistorische- en landschappelijke waarden te herstellen.

4.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van de Vereniging dat het plan niet leidt tot behoud, herstel of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse aldus dat mede een beroep wordt gedaan op de artikelen 3.9 en 3.29 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: de IOV).

4.2.    Artikel 3.9, eerste lid, van de IOV luidt: "Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in "Landelijk gebied" bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving."

Het derde lid luidt: "Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;

b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;

c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;

d. het wegnemen van verharding;

e. het slopen van bebouwing;

f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;

g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Artikel 3.29 luidt: "Een bestemmingsplan van toepassing op Cultuurhistorisch waardevol gebied:

a. is mede gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart;

b. stelt regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden."

Artikel 3.1 van de planregels luidt: "De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. gazons, bermen en beplanting;

c. paden;

d. extensief recreatief medegebruik;

e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - inrichtingsplan", de groene inrichting conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 1;"

Artikel 3.3.1 luidt: "Het is verboden op of in de in 3.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a. het aanleggen en/of verharden van wegen en paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²; […]

Artikel 3.3.3 luidt: "De in lid 3.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien er is aangetoond dat de werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden geen belemmering vormen voor het behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van de ecologisch, landschappelijk en/of cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen."

Artikel 4.1 luidt: "De gronden met de bestemming "Kantoor" zijn bestemd voor:

a. kantoor;

b. verhardingen en parkeervoorzieningen;

c. tuinen en groenvoorzieningen;

d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;"

Artikel 12.2 luidt: "In aanvulling op het gestelde in lid 3.1 en 4.1 geldt dat het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken met de bestemming "Kantoor" slechts is toegestaan indien de groene inrichting van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - inrichtingsplan" wordt gerealiseerd met dien verstande dat:

a. het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels, wordt uitgevoerd binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de functiewijziging;

b. het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels, duurzaam in stand wordt gehouden."

4.3.    De gronden in het plangebied zijn in de IOV onder meer aangeduid als "Landelijk gebied" en "Cultuurhistorisch waardevol gebied".

In het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied", vastgesteld door de raad op 27 juni 2013, was aan de gronden in het plangebied de bestemming "Bedrijf - Agrarisch verwant" en onder meer de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - agrarisch verwant 2" toegekend. Op grond van dat plan was een agrarisch bedrijf met een bebouwde oppervlakte van 3.395 m2 toegestaan.

In het voorliggende plan zijn aan de gronden in het plangebied de bestemmingen "Kantoor" en "Groen" toegekend. In de plantoelichting staat dat als gevolg van het plan bedrijfsactiviteiten worden beëindigd, bedrijfsgebouwen worden gesloopt, verharding wordt verwijderd en de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast. Daarmee gaat de ontwikkeling volgens de raad gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van het plangebied en de nabije omgeving. De raad heeft in dit verband toegelicht dat het plan voorziet in bebouwing met een oppervlakte van ongeveer 1.780 m2 en daarmee in een afname van de maximaal toegestane bebouwing met een oppervlakte van ongeveer 1.615 m2. Daarnaast voorziet het plan volgens de raad in een afname van verharding met een oppervlakte van ongeveer 2.340 m2. Ook wordt ten behoeve van de landschappelijke inpassing volgens de raad een voorwaardelijke verplichting opgelegd om groenvoorzieningen aan te leggen, waarmee wordt aangesloten bij het landelijke karakter van de omgeving van het plangebied. Verder heeft de raad in de zienswijzennota toegelicht dat het plan leidt tot een afname van verkeer in en rondom het plangebied, waaronder zwaar vrachtverkeer.

Voor zover de Vereniging betoogt dat de raad had moeten komen tot een andere invulling van het plan met een minder grote impact op de omgeving van het plangebied, overweegt de Afdeling als volgt. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De raad heeft toegelicht dat in overleg met [partij] is besloten om een deel van de bedrijfsactiviteiten te verplaatsten naar een andere locatie op een nog aan te leggen bedrijventerrein. De plannen voor het verplaatsen van de bedrijfsactiviteiten naar de nieuwe locatie zijn volgens de raad nog in voorbereiding en zullen in een separate procedure worden beoordeeld. Met het voorliggende plan wordt volgens de raad verzekerd dat een deel van de bedrijfsactiviteiten in het plangebied worden gestaakt en een kwaliteitsverbetering ter plaatse zal ontstaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee een gemotiveerde keuze gemaakt voor de bestemmingen "Kantoor" en "Groen zoals in de planregels uitgewerkt. De enkele omstandigheid dat ook een andere invulling van de bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse denkbaar is, betekent op zichzelf niet dat de raad zonder meer voor die andere invulling had moeten kiezen.

Gelet op de afname van bebouwing en verharding, de aanleg van groenvoorzieningen en de verminderde ruimtelijke effecten op de omgeving als gevolg van het plan heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de voorgenomen ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit in en rondom het plangebied en mede is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het gebied. Daarbij heeft de raad mogen betrekken dat het plan alleen voorziet in bouwmogelijkheden op gronden waar in de bestaande situatie reeds bebouwing aanwezig is en ten opzichte van het voorgaande plan al bebouwing was toegestaan. Bovendien kan een omgevingsvergunning om in afwijking van de planregels paden of verharding met een oppervlakte groter dan 100 m2 op gronden met de bestemming "Groen" aan te leggen alleen worden verleend als is aangetoond dat dit geen belemmering vormt voor het behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van de ecologisch, landschappelijk en/of cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, gelet op het voorgaande, voldoende gemotiveerd dat is voldaan aan de artikelen 3.9 en 3.29 van de IOV.

Het betoog slaagt niet.

5.       De Vereniging betoogt dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid. De Vereniging voert in dit verband aan dat in het bij het plan behorende landschappelijk inpassingsplan onvoldoende duidelijk is geregeld welk type groen op welke locatie is voorgeschreven. Ook ontbreekt een limietstelling voor het toegestane oppervlak voor paden, extensief recreatief medegebruik, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen voor algemeen nut.

5.1.    Aan gronden in het plangebied zijn de bestemmingen "Groen" en "Kantoor", en onder meer de aanduiding "specifieke vorm van groen - inrichtingsplan" toegekend. Het "Werkschrift. Hermalen, Schijndel" is als bijlage 1 bij de planregels gevoegd. In het werkschrift staat dat door het slopen van een bestaande loods en het verwijderen van tijdelijke kantoorunits en ruim 2.500 m2 aan verharding er ruimte vrijkomt om de randen van het plangebied landschappelijk in te passen en een verblijfsgebied te creëren ten behoeve van de kantoorfunctie. Deze ruimte komt overeen met de bestemming "Groen" en de aanduiding "specifieke vorm van groen - inrichtingsplan". Deze ruimte wordt volgens het werkschrift volledig ingericht met groen. In het werkschrift is een indeling van de groenstructuur gemaakt. Daarbij is een kamerstructuur vormgegeven. In het werkschrift staat dat de kamerstructuur wordt gevormd door een dichte houtwal, bestaande uit berk, vuilboom, eik, els, krent en gulst. Gelet op de aanduiding "specifieke vorm van groen - inrichtingsplan", de in het werkschrift opgenomen inrichting van de groenstructuur en de in artikel 12.2 van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting om de groeninrichting te realiseren en in stand te houden, is naar het oordeel van de Afdeling voldoende duidelijk geregeld op welke gronden de voornoemde kamerstructuur moet worden aangebracht. De omstandigheid dat in het werkschrift niet concreet is aangegeven welk type groen op welke locatie moet worden aangebracht en geen limiet is gesteld voor het oppervlak voor extensief medegebruik en door de Verenging genoemde groenvoorzieningen, doet daar niet aan af en kan niet leiden tot het oordeel dat het plan rechtsonzeker is. Bovendien is het vanwege de in het werkschrift opgenomen schets niet toegestaan om verharding aan te leggen of bouwwerken op te richten op gronden binnen de bestemming "Groen" en de aanduiding "specifieke vorm van groen - inrichtingsplan".

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       De Afdeling concludeert op basis van het voorgaande dat de nadelige gevolgen van het vastgestelde bestemmingsplan niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen. De raad heeft dus tot de conclusie mogen komen dat het plan een goede ruimtelijke ordening dient.

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.K. El-Wanni, griffier.

w.g. Knol
voorzieningenrechter

w.g. El-Wanni

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2022

911