Uitspraak 202201662/3/V2


Volledige tekst

202201662/3/V2.
Datum beslissing: 22 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 18 februari 2022 in zaak nr. NL20.21675 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 18 februari 2022 in zaak nr. NL20.21675.

De Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de MIVD) heeft, op verzoek van de Afdeling met toepassing van artikel 8:45 van de Awb, de vertrouwelijke versie van gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft de onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht van de MIVD van 2 juli 2020.

Overwegingen

1.       De MIVD heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.

2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.       De stukken waar de Afdeling om heeft verzocht, zijn gekwalificeerd als 'staatsgeheim geheim/permanent'. De MIVD heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat geheimhouding van de stukken van fundamenteel belang is, omdat de MIVD voor een groot deel van zijn informatie afhankelijk is van bronnen. Op grond van artikel 23 Wet op inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 moet het hoofd van de MIVD zorgdragen voor geheimhouding van bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn. Als de MIVD niet zorgvuldig omgaat met zijn bronnen en de daaruit verkregen informatie, dan zou dat de effectieve taakuitoefening van de MIVD sterk bemoeilijken of frustreren. Ook kan het lopende onderzoeken schaden. Kennisneming van de geheime stukken geeft bovendien inzicht in de werkwijze van de MIVD, die bescherming verdient. Verstrekking van de gegevens zou daarom de nationale veiligheid kunnen schaden.

4.       De Afdeling heeft kennisgenomen van de geheime stukken. Naar het oordeel van de Afdeling weegt de bescherming van de door de MIVD geraadpleegde bronnen en afscherming van de gehanteerde werkwijze zwaarder dan het belang van de vreemdeling om kennis te nemen van de stukken. De Afdeling neemt hierbij onder meer in aanmerking dat als de stukken worden vrijgegeven, er inzicht wordt verschaft in de identiteit en activiteiten van een bron en in de werkwijze van de MIVD en dan met name de omgang met bronnen. Hierdoor kunnen de effectieve taakuitvoering en lopende onderzoeken van de MIVD worden bemoeilijkt of geschaad.

5.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.

w.g. Drop
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer

w.g. Van Kesteren

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022

897