Uitspraak 202105622/1/V1


Volledige tekst

202105622/1/V1.
Datum uitspraak: 22 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 4 maart 2021 en haar einduitspraak van 22 juli 2021, beide in zaak nr. 19/9918, in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft de staatssecretaris bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.

Bij tussenuitspraak van 4 maart 2021 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van de gelegenheid de motivering van het besluit aan te passen.

Daarnaast heeft de rechtbank drie vragen gesteld aan de staatssecretaris over de stukken die hij aan de rechtbank had verstrekt met een beroep op artikel 8:29 van de Awb.

De staatssecretaris heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend en - onder geheimhouding - antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank.

Bij uitspraak van 22 juli 2021 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van 30 augustus 2019 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraken heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. 202102760/1/V6 ter zitting behandeld op 13 januari 2022, waar [de vreemdeling], bijgestaan door mr. E. Ceylan, advocaat te Amersfoort, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.V. de Kort, advocaat te Den Haag, en drs. S.E. Hoogewoning, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De rechtbank heeft het besluit van 30 augustus 2019 vernietigd, waardoor de vreemdeling Nederland niet onmiddellijk hoeft te verlaten en het inreisverbod tegen hem geacht wordt nooit te hebben bestaan. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris geen hoger beroep ingesteld. Dat betekent in dit geval dat de vreemdeling geen belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling komt dus niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep en geeft geen oordeel over de inhoud van de uitspraken van de rechtbank.

2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. G. Kamminga, griffier.

w.g. Drop
voorzitter

w.g. Kamminga
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022

876