Uitspraak 202200170/2/R2


Volledige tekst

202200170/2/R2.
Datum uitspraak: 18 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de voorzieningenrechter) op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) van:

[verzoeker], wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,

hangende de hoger beroepen van:

1.       het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad,

2.       Stichting Area, gevestigd te Uden,

appellanten,

tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost­Brabant (hierna: de rechtbank) van 19 november 2021 in zaak nrs. 21/2553 en 21/2554 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluiten van 15 maart 2021 en 29 april 2021 (hierna: de primaire besluiten) heeft het college aan Stichting Area omgevingsvergunningen verleend voor de kap van een moeraseik en een kleinbladige linde respectievelijk een rode paardenkastanje aan de Zeven Eikenlaan ongenummerd te Veghel, kadastraal bekend gemeente Veghel, sectie G, nummer 2399 (hierna: het perceel).

Naar aanleiding van een daartegen door [verzoeker] gemaakt bezwaar heeft het college bij besluit van 13 oktober 2021 de primaire besluiten herroepen.

De rechtbank heeft bij mondelinge uitspraak van 19 november 2021 het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 oktober 2021 vernietigd, het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en de primaire besluiten geschorst tot twee weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar.

Tegen deze uitspraak hebben het college en Stichting Area hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 14 januari 2022 heeft het college naar aanleiding van een aanvraag van Stichting Area om een omgevingsvergunning voor het verwijderen van wortels en het uitvoeren van archeologisch onderzoek op het perceel verklaard dat voor de aangevraagde activiteit geen omgevingsvergunning is vereist.

[verzoeker] heeft daartegen bezwaar gemaakt.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij mondelinge uitspraak van 7 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van dit verzoek kennis te nemen, omdat het besluit van 14 januari 2022 mede betrekking heeft op een onderwerp waarover de Afdeling heeft te oordelen. De rechtbank heeft het verzoek ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 april 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. A.A.P.M. Theunen, advocaat te Veghel, het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, en Stichting Area, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. R.D. van Oevelen, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [verzoeker] woont aan de [locatie] te Veghel, tegenover het perceel. Op het perceel zijn de rode paardenkastanje en de moeraseik gekapt. Het geschil gaat over de overgebleven boomstronken, de zogenoemde stobben, en wortels in de grond van de twee gekapte bomen.

3.       [verzoeker] heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend naar aanleiding van het besluit van het college van 14 januari 2022. Dit besluit gaat mede over de (stobben van de) bomen die ook onderwerp zijn van de hoger beroepen van het college en stichting Area tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 november 2021. Omdat het besluit van 14 januari 2022 mede betrekking heeft op een onderwerp waarover de Afdeling in hoger beroep heeft te oordelen, is dit besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook onderwerp van dit geding.

4.       [verzoeker] betoogt, onder verwijzing naar artikel 17.4 van de regels van het bestemmingsplan "Koolenkampen-Iepenlaan", dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor het verwijderen van wortels en het uitvoeren van archeologisch onderzoek op het perceel geen omgevingsvergunning is vereist.

De voorzieningenrechter ziet in het door [verzoeker] aangevoerde geen grond om ten aanzien van het besluit van 14 januari 2022 een voorlopige voorziening te treffen en overweegt daarover het volgende. Zoals ter zitting is voorgehouden, betwijfelt de voorzieningenrechter of aan een inhoudelijke bespreking van de gronden van [verzoeker] tegen dat besluit kan worden toegekomen vanwege de toepassing van het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. [verzoeker] beroept zich namelijk op een planregeling die als doel heeft de archeologische waarden te beschermen die ter plaatse in de grond aanwezig kunnen zijn. Die planregeling dient dus ter bescherming van algemene, archeologische belangen. De belangen van [verzoeker] als natuurlijk persoon gaan echter om het beschermen van zijn woon- en leefklimaat. Het betoog van [verzoeker] dat zijn belangen verweven zouden zijn met de algemene archeologische belangen, ziet de voorzieningenrechter naar zijn voorlopig oordeel niet slagen.

5.       De voorzieningenrechter wijst het verzoek van [verzoeker] daarom af.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.F. van Toor, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022

865