Uitspraak 202100075/1/R3


Volledige tekst

202100075/1/R3.
Datum uitspraak: 4 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Dalen, gemeente Coevorden,

2.       [appellante sub 2], gevestigd te Dalerveen, gemeente Coevorden, (hierna: de maatschap), waarvan de maten zijn [maat A], [maat B] en [maat C], allen wonend te Dalerveen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Coevorden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de maatschap beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 7 februari 2022, waar [appellant sub 1], de maatschap, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [maat B], en de raad, vertegenwoordigd door H.A. Gortmaker, bijgestaan door mr. N.W. Nijendaal, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het centrumgebied van de stad Coevorden, alsmede voor de woongebieden van de verschillende dorpskernen binnen de gemeente Coevorden, waaronder de kernen Dalen en Dalerveen. Verder omvat het plan delen van het grondgebied van de gemeente Coevorden die niet binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied" vallen en gronden die behoren tot bedrijventerreinen in de gemeente Coevorden. Het plan is grotendeels conserverend van aard.

[appellant sub 1] woont aan [locatie 1] te Dalen. Hij kan zich niet verenigen met de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied - Molenakkers", voor zover deze aanduiding is toegekend aan de gronden ten westen van zijn perceel, omdat hij in het bijzonder vindt dat woningbouw op die locatie in strijd is met de gemeentelijke Woonvisie 2017-2022.

De maatschap exploiteert een melkrundveehouderij op het perceel aan de [locatie 2] te Dalerveen. Zij kan zich niet verenigen met het plan, voor zover daarin de bestemming "Wonen" is toegekend aan het naastgelegen perceel aan de [locatie 3], omdat die bestemming volgens haar haar bedrijfsvoering onaanvaardbaar beperkt.

Inhoudelijk

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 1]

Woonvisie en STEC-rapport

3.       Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de aanduiding "wetgevingszone-wijzigingsgebied-Molenakkers", toegekend aan de gronden gelegen ten oosten van zijn perceel. Op grond van artikel 61.2 van de planregels is aan de gronden met die aanduiding een wijzigingsbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders van Coevorden (hierna: het college) gekoppeld, die het college de mogelijkheid biedt om de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" op die gronden te wijzigen naar de bestemming "Woongebied - Molenakkers II".

[appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de eventuele bouw van die woningen en betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid in strijd is met het gemeentelijk beleid. Hij wijst daarbij op de gemeentelijke Woonvisie 2017-2022 (hierna: de Woonvisie) en het STEC-rapport dat daaraan mede ten grondslag heeft gelegen. In het STEC-rapport is het woningbouwproject Molenakkers II volgens [appellant sub 1] ten onrechte als voldoende gecategoriseerd. Volgens [appellant sub 1] is er sprake van een omissie in het STEC-rapport en was het woningbouwproject zonder deze omissie als matig gecategoriseerd. Deze omissie, die de raad volgens hem in de Woonvisie niet heeft onderkend, werkt nu door in het bestemmingsplan, waarbij hij heeft gewezen op paragraaf 2.3.2.2 van de plantoelichting. Indien de raad bij de vaststelling van het plan was uitgegaan van de volgens [appellant sub 1] correcte kwalificatie ‘matig’ uit het STEC-rapport, dan had de raad uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet mogen overgaan tot vaststelling van de wijzigingsbevoegdheid.

3.1.    De raad stelt dat het STEC-rapport of de Woonvisie niet ter beoordeling voorliggen en dat eventuele onjuistheden daarin op zichzelf niet kunnen afdoen aan de rechtmatigheid van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Verder betekent volgens de raad de eventuele omstandigheid dat in het STEC-rapport het woningbouwplan Molenakkers II als matig had moeten worden gekwalificeerd, niet dat hij ertoe was gehouden om de wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw aan de Molenakkers niet langer op te nemen. Volgens de raad is het plan niet in strijd met de Woonvisie.

3.2.    Artikel 61.2 van de planregels luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

a. Ter plaatse van de aanduiding 'wijzigingsgebied Molenakkers' de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' gewijzigd mag worden in de bestemming 'Woongebied - Molenakkers II' en de regels van die bestemming overeenkomstig van toepassing zijn, op voorwaarde dat:

1. het gezamenlijke aantal woonhuizen ter plaatse van de aanduiding 'wijzigingsgebied Molenakkers' en in de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' niet meer bedraagt dan 30;

2. woonhuizen vrijstaand, twee-aaneen of in een rij aaneen gebouwd kunnen worden;

3. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;

4. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 9 m;

b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' wijzigen of verwijderen indien archeologisch onderzoek daartoe aanleiding geeft."

3.3.    Uit de Woonvisie volgt dat het plan Molenakkers gemiddeld scoort en dat de woningen van de eerste fase van dit woningbouwplan al grotendeels zijn verkocht. Verder wordt volgens de Woonvisie voor dit woningbouwplan niet direct ingezet op het schrappen van planologische capaciteit ervan. Wel wordt de verkoop van woningen voor de komende 5 jaar opgeschort om de marktontwikkelingen daaromtrent af te wachten. Na afloop van die periode kan opnieuw bezien worden hoe de woningbehoefte zich heeft ontwikkeld en verder ontwikkelt en kunnen terzake meer definitieve keuzes gemaakt worden.

Uit paragraaf 2.3.2.2 van de plantoelichting volgt dat de planologische capaciteit voor woningen in de gemeente Coevorden wordt afgeschaald, in overeenstemming met de Woonvisie. Verder staat in de plantoelichting dat het gemeentebestuur bij voorkeur medewerking wil verlenen aan als goed en uitstekend beoordeelde woningbouwplannen. Bij de beoordeling van die woningbouwplannen neemt het gemeentebestuur volgens de plantoelichting een aantal aspecten mee in zijn overwegingen, zoals de feitelijke marktbewegingen die de afgelopen periode rond een woonbouwproject hebben plaatsgevonden.

3.4.    De raad heeft er terecht op gewezen dat de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 61.2 van de planregels, inhoudelijk overeenstemt met de wijzigingsbevoegdheid zoals die al was opgenomen in artikel 3.6.1 van de planregels van het voorheen geldende bestemmingsplan "Molenakkers Fase II". Het onderhavige plan brengt hierin aldus geen wijziging ten opzichte van het voorgenoemde bestemmingsplan.

Verder heeft de raad erop gewezen dat in de Woonvisie staat dat het wenselijk is om maximaal ongeveer 200 extra woningen in de stad Coevorden en maximaal ongeveer 150 extra woningen in de dorpen/kernen te ontwikkelen en dat daarvoor een reductie van de huidige planologische ruimte voor woningbouw vereist is. De raad wil daarom de planologische bouwcapaciteit van een groot aantal woningnieuwbouwprojecten terugbrengen. Maar de raad wil wel, indien dit enigszins mogelijk is, medewerking verlenen aan de realisering van als goed en uitstekend beoordeelde woningbouwplannen. Voor het woningbouwplan Molenakkers volgt volgens de raad uit de Woonvisie dat dit plan gemiddeld scoort, maar ook dat de tot de eerste fase van dit woningbouwplan behorende woningen grotendeels al zijn verkocht en dat daarom niet direct wordt ingezet op het planologisch schrappen van de tot dat plan behorende woningbouwcapaciteit. De raad heeft er daarom voor gekozen om de genoemde wijzigingsbevoegdheid vooralsnog te handhaven. De marktontwikkelingen met betrekking tot het woningbouwplan Molenakkers zullen worden afgewacht alvorens eventueel zal worden besloten of de mogelijkheid voor het oprichten van woningbouw op de gronden waaraan de aanduiding 'wijzigingsgebied Molenakkers' is toegekend, moet worden geschrapt. Gelet op deze toelichting door de raad is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het handhaven van de wijzigingsbevoegdheid in het onderhavige plan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid, als verwoord in de Woonvisie. De door [appellant sub 1] genoemde omissie in het STEC-rapport maakt dit niet anders. De raad heeft hierover terecht opgemerkt dat een eventuele kwalificatie matig er niet al toe behoeft te leiden dat de wijzigingsbevoegdheid dient te komen te vervallen. [appellant sub 1] heeft verder geen argumenten naar voren gebracht die aanleiding geven voor het oordeel dat de kwalificatie matig betekent dat het handhaven van de wijzigingsbevoegdheid in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht.

De Afdeling is van oordeel dat de raad onder deze omstandigheden in zoverre de wijzigingsbevoegdheid, als opgenomen in artikel 61.2 van de planregels, heeft mogen handhaven.

Het betoog slaagt niet.

Cultuurhistorische en archeologische waarden

4.       [appellant sub 1] betoogt dat de met de wijzigingsbevoegdheid gegeven mogelijkheid tot woningbouw leidt tot een onevenredige aantasting van cultuurhistorische en archeologische waarden in de omgeving van het gebied Molenakkers. Hij wijst in dit kader op passages uit de paragrafen 2.3.1.3 en 3.4.1 van de plantoelichting en een zienswijze van het college van gedeputeerde staten van Drenthe.

4.1.    Artikel 42.3 van de planregels luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en dakhelling van de bebouwing ten behoeve van: […]

a. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen het zicht vanaf de es. Hierbij wordt getoetst aan de regels als genoemd in het door de raad vastgestelde beeldkwaliteitsplan voor het plangebied;

b. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing; […]."

4.2.    In paragraaf 2.3.1.3 van de plantoelichting staat onder andere dat de karakteristieke laanbeplanting en lintbebouwing, met name langs de Hoofdstraat en andere uitlopers vanuit het centrum van Dalen, behouden moeten blijven en waar mogelijk versterkt moeten worden. Tevens staat in die paragraaf dat de gemeente in nieuwe woningbouwlocaties in Dalen voorziet waarmee wordt ingespeeld op de woningbehoefte in deze kern. Volgens de plantoelichting moeten dergelijke woningbouwlocaties, vanwege de hogere cultuurhistorische waarden in Dalen, goed worden ingepast. Paragraaf 3.4.1 van de plantoelichting vermeldt dat het toekomstige gemeentelijke beleid is gericht op behoud van die onderdelen van het dorp die verwijzen naar het ontstaan en de ontwikkeling ervan als esdorp. Daartoe heeft het gebied in de verbeelding aan de zuidkant de aanduiding "gebied voor de opbouw, het behoud en het herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden" gekregen.

4.3.    De Afdeling overweegt dat artikel 61.2, aanhef en onder a, van de planregels het mogelijk maakt dat het college ter plaatse van de gronden met de aanduiding "Wijzigingsgebied Molenakkers" bij wijzigingsplan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" mag wijzigen in de bestemming "Woongebied - Molenakkers II". Tevens bepaalt artikel 61.2, aanhef en onder a , dat dan de regels van die bestemming overeenkomstig van toepassing zijn. De planregels over de bestemming "Woongebied - Molenakkers II" zijn opgenomen in artikel 42. Uit artikel 42.3, onder a, van de planregels volgt dat het college nadere eisen kan stellen met betrekking tot het straat- en bebouwingsbeeld. Daarbij wordt getoetst aan de regels als genoemd in het door de raad voor dit gebied vastgestelde beeldkwaliteitsplan "Molenakkers II", dat als bijlage 2 bij de planregels is opgenomen. In dat beeldkwaliteitsplan zijn criteria opgenomen waaraan een bouwplan wordt getoetst op het gebied van de beeldkwaliteit. Onder andere is daarbij als voorwaarde opgenomen dat de es wordt vrijgehouden van bomen en/of beplanting om de openheid van de es en de archeologische waarden te waarborgen. Verder volgt uit artikel 42.3, onder b, van de planregels dat het college bij woningbouw nadere eisen kan stellen aan het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen cultuurhistorische waarden van andere bebouwing.

Gelet op de voornoemde planregels en de terzake ook in het beeldkwaliteitsplan opgenomen toetsingscriteria, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat uitoefening van genoemde wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van archeologische en/of cultuurhistorische waarden in de omgeving van het gebied Molenakkers. Voor zover [appellant sub 1] heeft gewezen op een zienswijze van het college van gedeputeerde staten, overweegt de Afdeling dat de door [appellant sub 1] bedoelde zienswijze een reactie betreft in het kader van het bestuurlijk vooroverleg dat plaats heeft gevonden bij het vaststellen van het voorgaande bestemmingsplan "Bestemmingsplan Molenakkers II", en dus geen onderdeel uitmaakt van deze procedure. De Afdeling stelt verder vast dat het college van gedeputeerde staten in het kader van de voorbereiding van het onderhavige plan een zienswijze naar voren heeft gebracht. In die zienswijze heeft dat college echter opgemerkt geen gebruik te zullen maken van de mogelijkheid een reactieve aanwijzing te geven als het bestemmingsplan ongewijzigd wordt vastgesteld. De Afdeling maakt daaruit op dat het college van gedeputeerde staten ook geen bezwaren heeft tegen de in het bestemmingsplan gehandhaafde wijzigingsbevoegdheid.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieven

5.       [appellant sub 1] betoogt dat de raad bij de vaststelling van de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende rekening heeft gehouden met alternatieve locaties die meer geschikt zijn voor woningbouw. Hij heeft daarbij gewezen op het terrein gelegen tussen de Burgemeester Fonteinstraat en de Noordwijk en het terrein van het garagebedrijf aan de [locatie 4].

5.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De raad heeft op de zitting aangegeven dat de omstandigheid dat in het voorliggende geval de wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw in het woningbouwplan Molenakkers is gehandhaafd, niet uitsluit dat in de toekomst op de door [appellant sub 1] genoemde locaties woningbouw zal worden gerealiseerd. Verder heeft de raad erop gewezen dat de gronden, waarop de wijzigingsbevoegdheid is blijven rusten, aansluiten bij de reeds gerealiseerde woningbouw, behorende tot het woningbouwplan Molenakkers. Gezien deze omstandigheden, is de Afdeling van oordeel dat de raad in de door [appellant sub 1] genoemde alternatieven geen aanleiding heeft hoeven zien om de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan niet langer te handhaven.

Het betoog slaagt niet.

Onvolkomenheden plantoelichting

6.       [appellant sub 1] stelt dat de figuren 7 en 8 in de plantoelichting niet raadpleegbaar zijn.

Voor zover [appellant sub 1] wijst op onvolkomenheden in de plantoelichting, is niet aannemelijk gemaakt dat de plantoelichting, die overigens als zodanig geen juridisch bindend onderdeel van het bestemmingsplan is, zodanige onvolkomenheden bevat dat om die reden geoordeeld dient te worden dat geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden en de raad de door [appellant sub 1] bestreden wijzigingsbevoegdheid hierom niet in het bestemmingsplan heeft mogen handhaven.

Beantwoording zienswijze

7.       [appellant sub 1] voert aan dat de reactie op zijn zienswijze, onvoldoende ingaat op de inhoudelijke punten die hij in zijn zienswijze heeft aangedragen. Daarbij meent hij dat zijn zienswijze erg beknopt is samengevat, waardoor de raad geen nauwkeurig beeld had van zijn argumenten.

7.1.    De raad betwist het standpunt van [appellant sub 1]. Volgens hem is op alle punten inhoudelijk afdoende gereageerd. Dat de zienswijzen samengevat zijn weergegeven doet daar volgens de raad niets aan af.

7.2.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 1] zo dat de wijze waarop de raad zijn naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld, in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Het beroep van de maatschap

10.     Het beroep van de maatschap richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover deze bestemming is toegekend aan het perceel [locatie 3] te Dalerveen. De maatschap betoogt dat de genoemde woonbestemming tot gevolg heeft dat haar bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden onevenredig worden beperkt. In dat kader voert zij aan dat door het toekennen van de woonbestemming aan het perceel [locatie 3], de woning op dat perceel op grond van het gemeentelijke beleid "Beleidsregel bebouwde kom Wet milieubeheer/Wet geurhinder en veehouderij" als liggend binnen de bebouwde kom dient te worden beschouwd. Als gevolg hiervan dient de maatschap krachtens artikel 4, eerste lid onder a, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) en artikel 3.117, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) een minimale afstand van 100 m tussen haar veehouderij en de genoemde woning aan te houden. Nu deze norm van toepassing is, is de maatschap van mening dat zij op onaanvaardbare wijze wordt belemmerd in haar uitbreidingsmogelijkheden. Zo is het als gevolg van de bestemmingswijziging voor haar niet meer mogelijk om de door haar beoogde nieuwe stalruimte op te richten, waarvoor het college bij besluit van 24 november 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend.

Nu de genoemde afstand niet kan worden aangehouden, ontstaat er volgens de maatschap ter plaatse van de woning op het perceel [locatie 3] een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege de geurhinder. De geurhinder is volgens de maatschap vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet wenselijk en bovendien wettelijk niet toegestaan.

10.1.  De raad stelt dat hij met de woonbestemming voor het perceel [locatie 3] heeft aangesloten bij de feitelijke situatie. Hij wijst erop dat aan het perceel in het voorheen geldende bestemmingsplan "Dalerveen" de bestemming "Agrarisch" was toegekend en dat het op grond van deze bestemming was toegestaan een bedrijfswoning op het perceel te bewonen. De woning wordt echter al sinds 2000 gebruikt als burgerwoning.

De raad stelt verder dat het melkveerundbedrijf van de maatschap al op kortere afstand is gelegen tot de woningen en woonbestemmingen aan de Hoofdstraat 130 en 145 en de Noorderakkers 3 te Dalerveen en dat gelet hierop de huidige bedrijfsvoering al is beperkt tot de huidige veestapel. Ook wijzigt de afstand tussen de woning op het perceel [locatie 3] en het bestaande dierenverblijf niet. Volgens de raad leidt het plan gelet hierop niet tot een verdere beperking van de bestaande bedrijfsvoering van de maatschap als gevolg van een mogelijke aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de [locatie 3] vanwege geurhinder. De raad stelt dat hij in deze opvatting wordt gesterkt door de omstandigheid dat sinds het gebruik van de woning als reguliere woning in 2000 geen klachten over geurhinder zijn ingediend.

De raad erkent tot slot dat de uitbreiding van het melkrundveebedrijf als gevolg van het plan anderszins wordt beperkt, omdat de mogelijkheid hiertoe aan de noordzijde van het perceel van de maatschap vanwege de afstandsnorm van 100 m, als opgenomen in artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit wordt weggenomen. De raad acht deze beperking van deze uitbreidingsmogelijkheid voor de maatschap niet onevenredig. Daartoe stelt de raad dat de door de maatschap beoogde uitbreiding van het dierenverblijf substantieel van omvang is terwijl al om andere redenen geen toename van het aantal te houden dieren mag plaatsvinden. De raad betwijfelt dan ook het nut van deze uitbreiding. De raad wijst er bovendien op dat op grond van het voorliggende plan een uitbreiding van het bestaande dierenverblijf aan de noordoostzijde kan plaatsvinden en dat ook een uitbreiding van het melkrundveebedrijf richting het noorden mogelijk is, zij het qua omvang beperkter dan beoogd. Gelet op dit samenstel van omstandigheden is de raad van mening dat geen sprake is van een onevenredige beperking van de bedrijfsvoering van de maatschap.

10.2.  Artikel 1 van de Wgv luidt:

"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…];

geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt […];"

Artikel 2 luidt:

"1. Bij een beslissing inzake de omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij betrekt het bevoegd gezag de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot met 9.

[…]."

Artikel 4 luidt:

"1. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;

b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

[…]

3. Indien de afstand, bedoeld in het eerste of tweede lid, kleiner is dan aangegeven in dat lid, wordt een omgevingsvergunning, in afwijking van die leden, niet geweigerd indien de afstand tussen de veehouderij en het geurgevoelig object dat binnen de in het eerste of tweede lid bedoelde afstand is gelegen, niet afneemt en het aantal dieren van één of meer diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld niet toeneemt."

Artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit luidt:

"1. Het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor vindt niet plaats, indien de afstand tussen enig binnen de inrichting gelegen dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging:

a. minder dan 100 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, […]

2. Het eerste lid is niet van toepassing als bij de oprichting, uitbreiding of wijziging van een dierenverblijf het aantal dieren per diercategorie zonder geuremissiefactor binnen de inrichting niet toeneemt en de afstand van het dierenverblijf tot een geurgevoelig object niet afneemt, indien die kleiner is dan de afstand, bedoeld in het eerste lid."

10.3.  Tussen partijen is niet in geschil, en de Afdeling gaat daar ook van uit, dat de woning aan de [locatie 3] binnen de bebouwde kom staat. Dat betekent dat voor de melkrundveehouderij van de maatschap de afstandsnorm zoals opgenomen in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgv en artikel 3.117, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit van toepassing is. De Afdeling stelt verder vast dat de maatschap op 16 juli 2020 een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend voor het uitbreiden van haar melkveestal.

In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid kan worden beoordeeld.

De Afdeling is van oordeel dat vanwege de voornoemde aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de melkveestal van de maatschap, ten tijde van de vaststelling van het plan sprake was van een concreet bouwvoornemen. Naar het oordeel van de Afdeling had de raad dit bouwvoornemen in de besluitvorming met betrekking tot het plan moeten betrekken en had de raad in dat kader moeten beoordelen hoe een aan het perceel [locatie 3] toe te kennen woonbestemming zich daarmee verdraagt. De raad heeft die beoordeling in het bestreden besluit ten onrechte niet gemaakt. Voor zover de raad vraagtekens heeft gezet bij het nut van de beoogde uitbreiding, omdat geen toename van het aantal te houden dieren mag plaatsvinden, overweegt de Afdeling dat de raad dit standpunt niet nader heeft onderbouwd met concrete gegevens. Niet uitgesloten is bijvoorbeeld, zoals de maatschap op de zitting heeft gesteld, dat een uitbreiding noodzakelijk is vanwege het welzijn van de veestapel.

Verder heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt welke consequenties de toegekende woonbestemming heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel [locatie 3], in het licht van het door de maatschap geëxploiteerde melkrundveebedrijf en de uitbreidingsbehoefte daarvan. De enkele stelling van de raad dat de woning sinds 2000 zonder klachten als burgerwoning wordt bewoond, acht de Afdeling in dat kader onvoldoende.

Het betoog slaagt.

10.4.  Uit het voorgaande volgt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met betrekking tot het belang van de maatschap een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat de toekenning van de woonbestemming aan het perceel [locatie 3] niet leidt tot een onevenredige beperking van de bestaande bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van het door de maatschap geëxploiteerde melkrundveebedrijf.

Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2, in samenhang met artikel 3:46 van de Awb genomen.

Conclusie

11.     Gelet op wat in 10.3 en 10.4 is overwogen is het beroep gegrond. Het bestreden dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" toegekend aan de [locatie 3] te Dalerveen.

Proceskosten

12.     De raad dient de proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

II.       verklaart het beroep van de [appellante sub 2] gegrond;

III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Coevorden van 22 september 2020, waarbij het bestemmingsplan "Kernen" is vastgesteld, voor zover daarbij de bestemming "Wonen" is toegekend aan het perceel [locatie 3] te Dalerveen;

IV.      draagt de raad van de gemeente Coevorden op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen, voor zover het betrekking heeft op het onder III genoemde plandeel, en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

V.       veroordeelt de raad tot vergoeding van bij door de [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.578,74, waarvan € 1.518,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.      gelast dat de raad van de gemeente Coevorden aan de [appellante sub 2] het door haar voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van € 181,00.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022

817-997