Uitspraak 202202513/2/R4


Volledige tekst

202202513/2/R4.
Datum uitspraak: 26 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

de Vereniging Stadspark Natuurlijk!, gevestigd te Groningen,

verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2022 heeft het college aan Master Pyrotech vergunning verleend als bedoeld in artikel 3B.1, derde lid, aanhef en onder a, van het Vuurwerkbesluit voor het tot ontbranding brengen van vuurwerk op 27 april 2022 in het Stadspark in Groningen.

Tegen het besluit van 17 maart 2022 heeft de vereniging bezwaar gemaakt.

De vereniging heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.

2.       Op (Koningsdag) 27 april 2022 vindt het festival "Kingsland" plaats in het Stadspark in Groningen. Tijdens het festival wordt vuurwerk tot ontbranding gebracht. De vergunning is verleend voor het tot ontbranding brengen van vuurwerk op diverse tijdstippen tussen 18:00 en 24:00 uur. De duur van de ontbranding bedraagt blijkens het aanvraagformulier (maximaal) 20 minuten.

3.       Blijkens artikel 2 van haar statuten heeft de vereniging als doel de belangen te behartigen van omwonenden en liefhebbers van het Stadspark en zich namens de leden in te zetten voor:

a. het tegengaan van overlast door evenementen op de voormalige Drafbaan en in de rest van het Stadspark, en

b.  het behoud van het karakter van het Stadspark als rustig natuur- en recreatiegebied ten behoeve van individuele, kleinschalige ontspanning.

Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de vereniging belanghebbende is bij het bestreden besluit.

4.       De vereniging heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Volgens de vereniging is het niet noodzakelijk om tijdens het festival vuurwerk af te steken, althans het ontbreken van het vuurwerk zal geen noemenswaardige (nadelige) gevolgen hebben voor het festival. Daar staat tegenover dat indien het vuurwerk wel tot ontbranding wordt gebracht, dit leidt tot meer fijnstof en tot geluidsoverlast. Ook stelt de vereniging dat niet is uitgesloten dat beschermde vogel- en vleermuissoorten zullen worden verstoord, zodat sprake zal zijn van overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Voor het festival is geen ontheffing krachtens de Wnb aangevraagd, terwijl de organisator wel nadrukkelijk erop is gewezen dat ook mogelijk de genoemde ontheffing nodig is.

5.       De voorzieningenrechter overweegt dat de vereniging (pas) op 20 april 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen de vergunning van 17 maart 2022. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is zelfs ingekomen bij de Afdeling op 26 april 2022, en dus één dag voor de beoogde datum van het festival. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk waarom de vereniging niet eerder een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend. Deze handelwijze van de vereniging heeft tot gevolg dat de vraag of de vergunning moet worden geschorst, zal worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging.

Het tot ontbranding brengen van het vuurwerk maakt deel uit van de beoogde opzet van het evenement. Een wijziging van de opzet als gevolg van een uitspraak van de rechter, zeker indien dat pas bekend wordt daags voor of op de dag van het evenement, is nadelig voor de organisatie. Bepaalde kosten of inspanningen zijn immers reeds gemaakt en verricht. Ook kan de voorzieningenrechter zich voorstellen dat een "negatieve uitspraak" geen "goede reclame" oplevert voor het festival. Ten slotte vindt de voorzieningenrechter dat de hiervoor genoemde omstandigheid dat de vereniging zo lang heeft gewacht met het indienen van een verzoek niet in haar voordeel werkt.

De door de vereniging gestelde nadelige gevolgen van het ontbranden van het vuurwerk acht de voorzieningenrechter op voorhand gering. In een door het college overgelegde interne e-mail van 25 april 2022, die kennelijk is verzonden aan ambtenaren belast met handhaving, staat dat het hier gaat om zogenoemd "theatervuurwerk", dat op zeer korte afstand van het publiek tot ontbranding kan worden gebracht. Dit vuurwerk kent nauwelijks een fall-out (brandende deeltjes), hitte of rook (fijnstof). Het vuurwerk wordt tijdens de optredens tot ontbranding gebracht, op en naast het podium, aldus de e-mail van 25 april 2022. Uit de bij de aanvraag behorende "schietlijst" volgt dat het "zwaarste" vuurwerk dat zal worden gebruikt een maximaal hoogte-effect heeft van 30 m. De voorzieningenrechter wijst verder op de bij de vergunning behorende tekening van de ontbrandingslocatie. Uit deze tekening volgt dat het vuurwerk op of bij het podium tot ontbranding wordt gebracht en dat de zogenoemde "fall-out-zone" zich beperkt tot het centrale deel van het podium.

Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de vereniging bij de door haar verzochte voorlopige voorziening minder zwaar weegt dan het belang van de organisator om het festival te laten plaatsvinden overeenkomstig de beoogde opzet.

6.       Over de gestelde gevolgen van het ontbranden van het vuurwerk voor beschermde diersoorten in het licht van de verbodsbepalingen van de Wnb overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. Het college heeft vergunninghouder erop gewezen dat voor het tot ontbranding brengen van het vuurwerk mogelijk ook andere toestemmingen noodzakelijk zijn, waaronder een ontheffing krachtens de Wnb. Het besluit dat in deze procedure voorligt, is de vergunning krachtens het Vuurwerkbesluit. De omstandigheid dat voor het ontbranden van het vuurwerk ook andere vergunningen of toestemmingen noodzakelijk zouden kunnen zijn, is in beginsel niet van belang voor de rechtmatigheid van de bij besluit van 17 maart 2022 verleende vergunning.

Conclusie

7.       Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Proceskosten

8.       Het college hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević , griffier.

w.g. Venema
voorzieningenrechter

w.g. Milosavljević
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022