Uitspraak 201907590/4/R3


Volledige tekst

201907590/4/R3.
Datum uitspraak: 30 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Den Haag,

2.       Bomenstichting Den Haag, gevestigd te Den Haag, en anderen (hierna: de Bomenstichting en anderen),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1971 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 18 juli 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Madurodam" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 25 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Madurodam" op onderdelen gewijzigd vastgesteld.

[appellant sub 1] en de natuurlijke personen namens wie het beroep van de Bomenstichting en anderen is ingesteld, hebben een zienswijze naar voren gebracht over het herstelbesluit.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het bestemmingsplan van 18 juli 2019 en de tussenuitspraak

1.       Het bestemmingsplan "Madurodam" maakt een gedeeltelijke in- en uitbreiding van het attractiepark Madurodam mogelijk. De uitbreiding heeft een omvang van 0,6 ha en is voorzien in de aan het park grenzende Scheveningse Bosjes. De planologische bouwmogelijkheden zijn in het plangebied verruimd naar in totaal 12.500 m2.

[appellant sub 1] en de natuurlijke personen namens wie het beroep van de Bomenstichting en anderen is ingesteld, wonen in de directe omgeving van het plangebied.

2.       Onder 18.1 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat in het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende parkeeronderzoek ervan wordt uitgegaan dat Madurodam niet meer dan 8.000 bezoekers trekt. In de tussenuitspraak is vastgesteld dat dit aantal, ook rekening houdend met de bezoekers van de overige in de planregels toegestane activiteiten in Madurodam, zoals een congrescentrum, niet in de planregels is geborgd. De Afdeling achtte het echter niet onaannemelijk dat vanwege de uitbreiding van het park het aantal bezoekers op piekdagen hoger zal zijn, terwijl is gebleken dat daarvoor onvoldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

Ook heeft de Afdeling onder 18.2 van de tussenuitspraak overwogen dat in de planregels een borging van de beschikbaarheid van het aantal benodigde parkeerplaatsen ten onrechte ontbreekt. Uit het parkeeronderzoek is immers gebleken dat de bestaande parkeergelegenheid van Madurodam aan de Doctor Aletta Jacobsweg op piekdagen reeds in de huidige situatie niet toereikend is. In het parkeeronderzoek staat weliswaar dat op piekdagen kan worden uitgeweken naar de parkeergarage van het World Forum in Den Haag, waar 250 parkeerplaatsen voor Madurodam beschikbaar zijn, maar niet is uitgesloten dat de privaatrechtelijke overeenkomst die hiervoor is gesloten, wordt beëindigd, zo is op de zitting gebleken.

3.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en de Bomenstichting en anderen tegen het besluit van de raad van 18 juli 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Madurodam" gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd, voor zover daarin niet is voorzien in een adequate parkeerregeling en begrenzing van het maximum aantal bezoekers.

4.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opdracht gegeven om het in de tussenuitspraak onder de overwegingen 18.1 tot en met 18.3 geconstateerde gebrek op het gebied van parkeren te herstellen.

In dit verband heeft de Afdeling onder 18.4 van de tussenuitspraak overwogen dat de raad deze gebreken kan herstellen door in de planregels naast een begrenzing van het maximum aantal bezoekers per dag ten behoeve van het attractiepark en de overige in de planregels toegestane gebruiksfuncties, ook nadere regels te stellen over de beschikbaarheid van de extra parkeervoorzieningen die op drukkere dagen noodzakelijk zijn. Daarbij heeft de Afdeling aangegeven dat de raad dit bijvoorbeeld kan doen door te berekenen voor hoeveel bezoekers de bestaande parkeergelegenheid aan de Doctor Aletta Jacobsweg ruimte biedt en in de planregels te borgen dat een gebruik ten behoeve van meer bezoekers uitsluitend is toegestaan indien een aanvullende parkeergelegenheid beschikbaar is. Het is dan aan de raad om nadere regels te stellen over het aantal extra aantal parkeerplaatsen dat gelet op het toegestane maximum aantal bezoekers nodig is als ook over de bereikbaarheid van deze extra parkeerplaatsen, zo staat in de tussenuitspraak. Bij het voorgaande heeft de Afdeling opgemerkt dat zij - anders dan [appellant sub 1] betoogt - geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen niet mag aansluiten bij de in het parkeeronderzoek gehanteerde aanname dat 32% van de bezoekers met de auto komt.

Het herstelbesluit van 25 november 2021

5.       In het herstelbesluit is aan de planregels een nieuw artikel toegevoegd: artikel 3.5. Dit artikel luidt als volgt:

"a. Het toegestane aantal bezoekers ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde functies is, gelet op de maximale beschikbaarheid van 415 parkeerplaatsen op eigen terrein, gemaximeerd op 5.400 per dag.

b. In uitzondering op het gestelde onder 3.5 a bedraagt het toegestane aantal bezoekers maximaal 8.000 per dag, mits:

- op objectieve wijze is aangetoond en gewaarborgd dat er in totaal 625 parkeerplaatsen beschikbaar zijn en blijven ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde functies, en

- de parkeerplaatsen als hiervoor genoemd binnen een maximale reisduur van 15 minuten van en naar de bestemming bereikbaar zijn, en

- er is voorzien in een duidelijke informatievoorziening naar de elders gelegen parkeerplaatsen, ter voorkoming van onnodig zoekverkeer.

c. Binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, dient door de exploitant aan het college van burgemeester en wethouders ter accordering te worden voorgelegd de invulling van de verplichtingen onder 3.5 b voor de duur van tenminste 10 jaar nadien."

Aan de plantoelichting is als bijlage een nieuwe memo toegevoegd getiteld "Nadere onderbouwing piekdagen en parkeerbalans Madurodam", waarin een nadere onderbouwing is gegeven voor de in artikel 3.5 van de planregels vermelde aantallen parkeerplaatsen (hierna: het nadere parkeeronderzoek).

6.       Het herstelbesluit maakt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb deel uit van dit geding. De beroepen van [appellant sub 1] en de Bomenstichting en anderen worden geacht mede te zijn gericht tegen het herstelbesluit.

De zienswijze die namens de groep de Bomenstichting en anderen over het herstelbesluit naar voren is gebracht, is alleen ingediend namens de tot deze groep behorende natuurlijke personen (hierna: [persoon] en anderen). De zienswijze is dus niet ingediend namens de Bomenstichting Den Haag. Hieruit leidt de Afdeling af dat de Bomenstichting Den Haag geen bezwaren heeft tegen het besluit van 25 november 2021. Het van rechtswege ontstane beroep van De Bomenstichting tegen dit besluit is daarom ongegrond.

7.       Hierna zal de Afdeling aan de hand van de door [appellant sub 1] en [persoon] en anderen naar voren gebrachte zienswijzen beoordelen of de raad met het herstelbesluit heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.

De zienswijzen

Maximum van 8.000 bezoekers

8.       [persoon] en anderen betogen dat in artikel 3.5, onder b, van de planregels weliswaar wordt uitgegaan van een maximum van 8.000 bezoekers per dag op de piekdagen, maar een dergelijk aantal bezoekers is volgens hen niet realistisch. Op voorhand is volgens hen te verwachten dat Madurodam na de uitbreiding van het park op de piekdagen meer bezoekers zal trekken. Zij wijzen daarbij op de autonome groei van het toerisme en de grote bezoekerstoename die de vorige uitbreidingen van Madurodam volgens hen tot gevolg hadden. Een begrenzing van het aantal bezoekers waarvan op voorhand duidelijk is dat dit zal worden overschreden, is volgens [persoon] en anderen in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

8.1.    De Afdeling volgt [persoon] en anderen niet in hun opvatting dat een maximum van 8.000 bezoekers op piekdagen zodanig onrealistisch laag is dat het plan om die reden in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing wijst de Afdeling erop dat het gekozen maximum aantal bezoekers hoger is dan het aantal bezoekers dat in de afgelopen zes jaar op piekdagen Madurodam bezocht. Zo blijkt uit paragraaf 2 van het nadere parkeeronderzoek dat het aantal bezoekers in de jaren 2016 tot en met 2019 in ruim 95% van de openingsdagen onder de 5.000 lag. Op de drukste dag van het jaar bezochten in de periode 2016 tot en met 2019 respectievelijk 5.737, 7.987, 6.487 en 5.787 bezoekers het park. Hieruit blijkt dat de absolute pieken sinds 2017 steeds lager liggen. In het nadere parkeeronderzoek wordt benadrukt dat het doel van Madurodam is om met de uitbreiding van het park het aantal bezoekers op de piekdagen niet verder te laten toenemen dan 8.000. Zo zet Madurodam met de uitbreiding met name in op het realiseren van meer binnenattracties, waarmee wordt beoogd meer bezoekers te trekken op de dagen met minder goede weersomstandigheden. Hiermee wordt een meer evenwichtige spreiding van het aantal bezoekers over het jaar bereikt, zo staat in het nadere parkeeronderzoek. Door het maximum van 8.000 bezoekers op te nemen in de planregels, is geborgd dat dit maximum op piekdagen niet mag worden overschreden. Het is aan Madurodam om zich aan deze planregel te houden, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) handhavend kan optreden. Op de betogen die betrekking hebben op de mogelijkheden om handhavend op te treden, zal de Afdeling hieronder nader ingaan.

Het betoog over de gekozen begrenzing van 8.000 bezoekers slaagt niet.

Handhaafbaarheid van het in de planregels opgenomen maximum aantal bezoekers

9.       [persoon] en anderen betogen dat een maximum aantal bezoekers per dag niet handhaafbaar is, omdat Madurodam hier slechts beperkte invloed op heeft. Zo zijn er bezoekers die niet via een reservering, maar onaangekondigd het park bezoeken. Niet aannemelijk is dat Madurodam deze bezoekers niet zal toelaten tot het park, aldus [persoon] en anderen. Ook de belofte van Madurodam om tijdens de piekdagen geen zakelijke arrangementen aan te bieden, is volgens hen niet handhaafbaar.

9.1.    In het nadere parkeeronderzoek staat dat Madurodam kaarten verkoopt in aankomst-‘slots’ van een half uur waarin een gelimiteerd aantal bezoekerskaarten beschikbaar is. Als voor zo’n slot de limiet wordt bereikt, zijn er geen kaarten meer beschikbaar, ook niet bij de kassa. Madurodam kan zo sturen op de instroom van bezoekers en als afgeleide daarvan op het parkeren, zo staat in het nadere parkeeronderzoek. In dit verband is vermeld dat Madurodam de bezoekerskaarten ook online verkoopt via boekingen op aankomsttijd. De onlineverkoop omvat op dit moment ongeveer 70% van de verkoop van de entreebewijzen, aldus het nadere parkeeronderzoek.

9.2.    Gelet op wat in het nadere parkeeronderzoek is vermeld, zijn er voor Madurodam mogelijkheden om te sturen op het aantal bezoekers, zoals via online kaartverkoop en het werken met aankomst ‘slots’. De Afdeling volgt gelet hierop niet de opvatting van [persoon] en anderen dat Madurodam geen invloed heeft op het aantal bezoekers en dat een maximum aantal bezoekers in de planregels om die reden niet handhaafbaar is. Indien in de praktijk zou blijken dat Madurodam meer bezoekers trekt dan het in de planregels toegestane dagmaximum, is dat een kwestie van handhaving. Handhavend optreden zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat Madurodam genoodzaakt is het gebruik van de haar beschikbare systemen te intensiveren, bijvoorbeeld in de vorm van een verdere (online) regulering van de kaartverkoop, om ervoor te zorgen dat het maximum aantal bezoekers per dag niet wordt overschreden. Omdat dit een kwestie van handhaving is, is dit in deze procedure niet aan de orde.

9.3.    Verder volgt de Afdeling [persoon] en anderen niet in hun opvatting dat de toezegging van Madurodam om tijdens de piekdagen geen zakelijke arrangementen aan te bieden, niet handhaafbaar is. Ter onderbouwing wijst de Afdeling erop dat in artikel 3.5, onder a, van de planregels is bepaald dat het toegestane maximum aantal bezoekers geldt ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde functies. Hieruit volgt dat alle in artikel 3.1 van de planregels genoemde functies gezamenlijk het in de planregels vermelde maximum aantal bezoekers niet mogen overschrijden. Dit betekent dat het planologisch niet is toegestaan om op zogenoemde piekdagen, als met de bezoekers van het attractiepark al het maximum aantal bezoekers is bereikt, ook de in artikel 3.1 van de planregels vermelde zakelijke arrangementen aan te bieden.

9.4.    De betogen slagen niet.

Beschikbaarheid van het benodigde aantal parkeerplaatsen

- Wijze van borging in de planregels

10.     [persoon] en anderen betogen dat met een begrenzing van uitsluitend het aantal bezoekers per dag niet is geborgd dat voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Het aantal bezoekers dat met de auto komt, is namelijk niet begrensd. In dit verband stellen zij dat Madurodam geen invloed heeft op de wijze van vervoer van bezoekers.

10.1.  Er zijn verschillende manieren om in de planregels te borgen dat voor de bezoekers van Madurodam voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Dit kan onder meer door het maximum aantal bezoekers in de planregels te begrenzen, waarvoor in dit geval is gekozen, onder de voorwaarde dat is verzekerd dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor het in de planregels opgenomen maximum aantal bezoekers. De Afdeling volgt [persoon] en anderen daarom niet in hun opvatting dat ook het aantal bezoekers dat met de auto komt, had moeten worden begrensd. Of het aantal beschikbare parkeerplaatsen toereikend is voor het in de planregels opgenomen maximum aantal bezoekers, zal in het onderstaande aan de hand van de betogen over het nadere parkeeronderzoek worden beoordeeld. Daarbij zal ook worden ingegaan op de wijze van vervoer van de bezoekers.

Het betoog slaagt niet.

- Het nadere parkeeronderzoek

11.     In paragraaf 4 van het nadere parkeeronderzoek staat dat Madurodam beschikt over 415 parkeerplaatsen aan de Doctor Aletta Jacobsweg. Daarnaast is op eigen terrein een opstelruimte voor 23 bussen aanwezig.

Om te kunnen berekenen hoeveel bezoekers toegelaten kunnen worden in het park, is er in het nadere parkeeronderzoek van uitgegaan dat een parkeerplaats 1,6 keer per dag kan worden benut, ook wel genoemd de turn-over (parkeerwissel). Dit betekent dat 415 parkeerplaatsen ruimte bieden voor 664 auto’s per dag. Volgens het nadere parkeeronderzoek is de bezettingsgraad gemiddeld 2,63 personen per auto. Uitgaande van 664 auto’s, komt dit neer op 1.746 bezoekers. Het aantal bezoekers dat met de auto komt, bedraagt volgens het nadere parkeeronderzoek gemiddeld 32% van het totaal aantal bezoekers. Het totaal aantal bezoekers komt daarmee, uitgaande van een parkeercapaciteit van 415 parkeerplaatsen, uit op 5.457 bezoekers per dag, zo staat in tabel 8 van het nadere parkeeronderzoek. Dit aantal is in artikel 3.5, onder a, van de planregels afgerond naar maximaal 5.400 bezoekers.

Een vergelijkbare berekening is uitgevoerd wanneer wordt uitgegaan van een maximum van 8.000 bezoekers. Het aantal benodigde parkeerplaatsen komt dan blijkens tabel 8 van het nadere parkeeronderzoek uit op 608 parkeerplaatsen. Dit aantal is in artikel 3.5, onder b, van de planregels verruimd naar 625 parkeerplaatsen, om aldus een zekere veiligheidsmarge aan te houden, aldus het nadere parkeeronderzoek.

12.     [persoon] en anderen betogen dat een vergroting van het park tot gevolg zal hebben dat de verblijfsduur in het park en daarmee de parkeerduur toeneemt. De turn-over van de beschikbare parkeerplaatsen zal hierdoor volgens hen worden verminderd.

12.1.  Uit het nadere parkeeronderzoek blijkt dat door de gehanteerde turn-over van 1,6 rekening is gehouden met een langere verblijfsduur in het park. Zo staat in paragraaf 3 van het nadere parkeeronderzoek dat uit de gegevens van Madurodam is gebleken dat de turn-over ligt tussen de 1,6 en 2,2. Omdat in de toekomst na de uitbreiding van het park mogelijk sprake is van een langere verblijfsduur, is in de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen uitgegaan van een turn-over van 1,6. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit geen realistische aanname is voor de situatie na de uitbreiding van het park.

Het betoog slaagt niet.

13.     [persoon] en anderen betogen in hun zienswijze dat de gegevens die zijn gehanteerd ter bepaling van de zogeheten modal split (vervoerwijzeverdeling) ten behoeve van het herstelbesluit geactualiseerd hadden moeten worden. De vermelding in het nadere parkeeronderzoek dat 32% van de bezoekers met de auto komt, is volgens hen gebaseerd op verouderde bezoekersgegevens.

[appellant sub 1] richt zich in zijn zienswijze tegen de gehanteerde modal split. Volgens hem is onduidelijk waar de aanname dat 32% van de bezoekers met de auto komt op is gebaseerd. Indien is uitgegaan van de door Madurodam uitgegeven parkeerkaarten, geeft dit volgens [appellant sub 1] geen realistische weergave, omdat door bezoekers ook in de omliggende wijken nabij Madurodam wordt geparkeerd. Niet gebleken is dat hiernaar onderzoek is verricht, aldus [appellant sub 1]. Volgens hem zouden enige honderden parkeerplaatsen in de omgeving van het park door bezoekers kunnen worden benut, met als gevolg dat het aantal bezoekers dat van de auto gebruik maakt in werkelijkheid 50% bedraagt.

13.1.  Over het betoog van [persoon] en anderen dat de gegevens over de zogeheten modal spilt geactualiseerd hadden moeten worden ten behoeve van het herstelbesluit overweegt de Afdeling als volgt. In het parkeeronderzoek dat aan het op 18 juli 2019 vastgestelde bestemmingsplan ten grondslag lag, is voor de verdeling van de bezoekers over de verschillende vervoersmiddelen uitgegaan van de periode 2006-2017. In het nadere parkeeronderzoek is dit niet aangevuld met gegevens van de daarop volgende jaren. De Afdeling volgt [persoon] en anderen echter niet in hun opvatting dat als gevolg hiervan de in het nadere parkeeronderzoek voor de modal split gehanteerde gegevens niet langer representatief zijn en ten behoeve van het herstelbesluit hadden moeten worden geactualiseerd. Ter onderbouwing wijst de Afdeling erop dat uit tabel 3 van het nadere parkeeronderzoek blijkt dat het autogebruik in de beschouwde periode van 2006-2017 relatief constant is. Niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het autogebruik van de bezoekers van Madurodam in de daarop volgende jaren wezenlijk hoger zou zijn dan de daaraan voorafgaande jaren.

13.2.  Over het betoog van [appellant sub 1] dat het percentage van 32% autogebruik als zodanig onjuist is, overweegt de Afdeling het volgende.  [appellant sub 1] heeft in zijn beroepschrift dat was gericht tegen het op 18 juli 2019 vastgestelde bestemmingsplan al betoogd dat de aanname dat 32% van de bezoekers met de auto komt niet controleerbaar is dat hierbij mogelijk geen rekening is gehouden met het aantal bezoekers dat in de omgeving van het park parkeert. Zoals hiervoor onder 4 is vermeld, heeft de Afdeling onder 18.4 van de tussenuitspraak overwogen dat zij in dit betoog geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen niet mag aansluiten bij de in het parkeeronderzoek gehanteerde aanname dat 32% van de bezoekers met de auto komt.

[appellant sub 1] richt zich met zijn zienswijze tegen dit oordeel in de tussenuitspraak. Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen, kan de Afdeling niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan. Daarbij merkt de Afdeling ten overvloede nog op dat in de model split naast het autogebruik, ook het gebruik van het openbaar vervoer, de fiets en het georganiseerd busvervoer inzichtelijk is gemaakt. Indien het percentage autogebruik niet realistisch zou zijn, zoals [appellant sub 1] betoogt, heeft dat tot gevolg dat ook de in het parkeeronderzoek weergegeven gemiddelde verhouding tussen de verschillende typen vervoermiddelen, namelijk auto (32%), busvervoer (17%) en openbaar vervoer en fiets (51%), moet worden aangepast. Dat ook de voor het busvervoer, het openbaar vervoer en de fiets vermelde percentages onjuist zijn, is niet gebleken.

13.3.  De betogen slagen niet.

14.     [persoon] en anderen betogen dat in het nadere parkeeronderzoek ervan wordt uitgegaan dat de opstelruimte voor bussen op piekdagen kan worden benut voor het parkeren van auto’s van bezoekers, omdat op piekdagen geen aanvoer van bezoekers met bussen plaatsvindt. De opstelruimte zou dan parkeerruimte bieden voor 60 auto’s. Volgens [persoon] en anderen is echter niet in de planregels geborgd dat er op piekdagen bij meer dan 5.400 bezoekers geen bussen zijn toegestaan. Indien op piekdagen toch busvervoer plaatsvindt, zullen de bussen in de omgeving moeten parkeren met overlast tot gevolg, aldus [persoon] en anderen.

14.1.  Bij het in artikel 3.5, onder a, van de planregels vermelde maximum van 5.400 bezoekers is, zoals hiervoor onder 11 is overwogen, uitgegaan van 415 beschikbare parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn direct voor bezoekers beschikbaar, zonder dat daarvoor ook de opstelruimte voor bussen hoeft te worden benut.

Wanneer sprake is van meer dan 5.400 bezoekers, is op grond van artikel 3.5, onder b, van de planregels vereist dat in totaal 625 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Het is aan Madurodam om aan te tonen dat deze parkeerplaatsen ook daadwerkelijk beschikbaar zijn. Dit betekent dat de opstelruimte voor bussen slechts geheel of gedeeltelijk in de beschikbare 625 parkeerplaatsen mag worden meegerekend, indien zeker is dat deze opstelruimte op een piekdag met meer dan 5.400 bezoekers daadwerkelijk beschikbaar is en dus niet door het busvervoer wordt benut. De door [persoon] en anderen gevreesde situatie dat de opstelruimte voor bussen op piekdagen wordt meegenomen in de benodigde 625 autoparkeerplaatsen met als gevolg dat bussen elders in de omgeving van het park moeten parkeren, is op grond van artikel 3.5, onder b, van de planregels dus niet toegestaan. De opstelruimte is dan immers nodig voor het busvervoer en kan om die reden niet worden gezien als beschikbare parkeerruimte als bedoeld in artikel 3.5, onder b, van de planregels.

Het betoog slaagt niet.

15.     Gelet op wat hiervoor over het nadere parkeeronderzoek is overwogen, concludeert de Afdeling dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de in de planregels vermelde aantallen van 415 en 625 parkeerplaatsen ontoereikend zijn voor het daarbij in de planregels opgenomen maximum aantal bezoekers.

Parkeren in de omgeving

16.     [persoon] en anderen en [appellant sub 1] vrezen dat ook wanneer het in de planregels vermelde aantal parkeerplaatsen toereikend is, toch door bezoekers in de omgeving van het park zal worden gezocht naar een parkeerplaats. Het parkeren van bezoekers in de omliggende woonwijken vindt volgens hen in de huidige situatie al plaats en zij vrezen dat dit na de uitbreiding van Madurodam zal toenemen. Zij betogen in dit verband dat op piekdagen wanneer de 415 parkeerplaatsen op eigen terrein niet toereikend zijn, de verwachting is dat een deel van de bezoekers in de omgeving zal zoeken naar een parkeerplaats op zo kort mogelijke afstand van het park. Om die reden moeten alle gratis parkeerplaatsen op de openbare weg binnen een ruime straal rond Madurodam worden omgezet in betaald parkeren of worden opgeheven, aldus [appellant sub 1].

16.1.  In deze procedure staat ter beoordeling of de extra parkeerbehoefte ten gevolge van het plan op aanvaardbare wijze kan worden afgewikkeld. Wanneer in de planregels is geborgd dat hiervoor voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn, mag de raad er in beginsel van uitgaan dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de omgeving van het plangebied. De situatie kan zich voordoen dat bezoekers, ondanks dat Madurodam voldoende parkeerplaatsen ter beschikking stelt, toch hun auto elders parkeren. Zoals in de tussenuitspraak onder 18.4 is overwogen, bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat dit in de omgeving van het plangebied in zodanig substantiële mate plaatsvindt dat dit tot problemen leidt. Daarbij wijst de Afdeling erop dat in artikel 3.5, onder b, van de planregels is vereist dat op piekdagen wanneer de bestaande 415 parkeerplaatsen niet toereikend zijn, wordt voorzien in een duidelijke informatievoorziening naar de elders gelegen parkeerplaatsen ter voorkoming van onnodig zoekverkeer. Madurodam is verplicht om aan deze planregel uitvoering te geven. Omwonenden kunnen het college verzoeken handhavend op te treden wanneer de informatievoorziening ontoereikend blijkt te zijn om zoekverkeer in de omgeving van het plangebied te voorkomen. Het is dan aan Madurodam om de informatievoorziening, bijvoorbeeld in de vorm van verkeersregelaars, verder te intensiveren. Dat is een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde is.

De betogen slagen niet.

Locatie van de extra parkeerplaatsen

17.     [persoon] en anderen wijzen erop dat in artikel 3.5, onder b, van de planregels is vereist dat de 625 parkeerplaatsen binnen een maximale reisduur van 15 minuten van en naar de bestemming bereikbaar moeten zijn. Zij betogen dat deze planregel in strijd is met de Nota Parkeernormen Den Haag (hierna: de Nota Parkeernormen), omdat daarin volgens hen is vereist dat wanneer de parkeerbehoefte niet op eigen terrein kan worden opgelost, de extra benodigde parkeerplaatsen buiten eigen terrein op loopafstand moeten zijn gelegen. Daaraan wordt gelet op de toegestane reisduur van 15 minuten niet voldaan, aldus [persoon] en anderen. Volgens hen kan van de bezoekers van Madurodam niet worden verlangd gebruik te maken van parkeerplaatsen gelegen buiten loopafstand. Zij stellen in dit verband dat er weliswaar van wordt uitgegaan dat Madurodam shuttlebussen zal inzetten, maar dit is volgens hen ten onrechte niet in de planregels geborgd.

Ook betogen [persoon] en anderen dat onduidelijk is wat onder een maximale reisduur van 15 minuten van en naar de bestemming moet worden verstaan.

17.1.  Onder 18.2 van de tussenuitspraak is overwogen dat de Nota Parkeernormen niet voorziet in parkeernormen voor een attractiepark. Hieruit blijkt al dat de Nota Parkeernormen niet is bedoeld om de parkeersituatie bij Madurodam te beoordelen. Dit blijkt ook uit het in artikel 4:2 van de Nota Parkeernormen opgenomen vereiste dat wanneer elders dan op eigen terrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien, de alternatieve parkeervoorziening beschikbaar moet zijn binnen een loopafstand opgenomen in bijlage 6 bij de Nota Parkeernormen. Bijlage 6 bij de Nota Parkeernormen bevat maximale loopafstanden naar alternatieve parkeervoorzieningen voor bewoners, werknemers en bezoekers die uitsluitend kort parkeren (minder dan twee uur). Ook hieruit volgt dat bijlage 6 bij de Nota Parkeernormen niet van toepassing is op de parkeersituatie bij Madurodam, waar bezoekers over het algemeen langer dan twee uur parkeren. Omdat de Nota Parkeernormen in dit geval niet van toepassing is, volgt de Afdeling [persoon] en anderen niet in hun opvatting dat de met het herstelbesluit gewijzigde planregels in strijd met de Nota Parkeernormen zijn vastgesteld.

17.2.  In dit geval heeft de raad ervoor gekozen in de planregels op te nemen dat de extra parkeerplaatsen die bij meer dan 5.400 bezoekers noodzakelijk zijn, bereikbaar moeten zijn binnen een maximale reisduur van 15 minuten van en naar de bestemming. De Afdeling acht deze planregel niet onduidelijk. In het nadere parkeeronderzoek staat dat wanneer de extra parkeerplaatsen buiten eigen terrein worden benut, Madurodam shuttlebussen zal inzetten om de bezoekers die op de overlooplocatie parkeren naar het park te brengen en weer terug. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de inzet van deze shuttlebussen met het oog op de belangen van omwonenden in de planregels had moeten worden geborgd. Daarbij merkt de Afdeling op dat het belang van [persoon] en anderen erin is gelegen parkeeroverlast, onder meer in de vorm van zoekverkeer, nabij hun woningen te voorkomen. Daarvoor bevatten, zoals hiervoor onder 16.1 is overwogen, de planregels een borging door te vereisen dat wordt voorzien in een duidelijke informatievoorziening naar de elders gelegen parkeerplaatsen ter voorkoming van onnodig zoekverkeer.

17.3.  De betogen slagen niet.

Artikel 3.5, onder c, van de planregels

18.     [persoon] en anderen en [appellant sub 1] richten zich ook tegen artikel 3.5, onder c, van de planregels, waarin is bepaald dat binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan door de exploitant ter accordering dient te worden voorgelegd hoe invulling wordt gegeven aan de verplichtingen in artikel 3.5, onder b, van de planregels voor de duur van ten minste tien jaar nadien.

[persoon] en anderen betogen dat zij geen bezwaar- of beroepsmogelijkheid hebben wanneer het college een akkoord verleent als bedoeld in artikel 3.5, onder c, van de planregels. Indien het college dit akkoord ten onrechte verleent, bestaat er voor hen geen mogelijkheid meer de uitbreiding van Madurodam tegen te houden, aldus [persoon] en anderen.

Ook [appellant sub 1] betoogt dat, omdat pas drie maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan hoeft te worden onderbouwd hoe invulling wordt gegeven aan de verplichtingen in artikel 3.5, onder b, van de planregels, het bestemmingsplan onherroepelijk kan worden zonder dat de zekerheid bestaat dat aan de vereisten van artikel 3.5, onder b, van de planregels wordt voldaan. Dit heeft tot gevolg dat de uitbreiding van Madurodam kan worden gerealiseerd en niet meer ongedaan kan worden gemaakt, terwijl mogelijk niet aan de parkeervereisten zal worden voldaan, aldus [appellant sub 1]. Hij betoogt in dit verband dat onzeker is of de beoogde extra parkeerplaatsen in het World Forum ook daadwerkelijk beschikbaar zullen blijven voor Madurodam. Daarnaast betoogt [appellant sub 1] dat in artikel 3.5, onder c, van de planregels ten onrechte is gekozen voor een termijn van tien jaar. Binnen deze tien jaar zal de uitbreiding van Madurodam nog niet volledig zijn gerealiseerd, aldus [appellant sub 1]. Volgens hem dienen de beperkende gebruiksvoorwaarden ten aanzien van parkeren hoe dan ook te blijven gelden zolang aantoonbaar en structureel niet minder 32% van de bezoekers met de auto komt.

18.1.  De raad heeft in zijn begeleidende brief bij het herstelbesluit vermeld dat artikel 3.5, onder c, in de planregels is opgenomen om het college de mogelijkheid te bieden een vinger aan de pols te houden. Deze mogelijkheid voor het college laat onverlet dat wanneer niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 3.5, onder b, van de planregels [persoon] en anderen en [appellant sub 1] het college kunnen verzoeken handhavend op te treden. Daarbij merkt de Afdeling op dat anders dan [appellant sub 1] vreest, de vereisten van artikel 3.5, onder b, van de planregels ook na de in artikel 3.5, onder c, van de planregels genoemde termijn van tien jaar blijven gelden. Madurodam is dus te allen tijde wanneer meer dan 5.400 bezoekers worden ontvangen, gehouden te voldoen aan de in artikel 3.5, onder b, van de planregels neergelegde vereisten. Bij het niet voldaan aan deze vereisten kan het college worden verzocht handhavend op te treden.

Verder overweegt de Afdeling dat zij, anders dan [persoon] en anderen en [appellant sub 1] betogen, geen aanleiding ziet voor het oordeel dat al voor de planvaststelling had moeten worden aangetoond dat wordt voldaan aan de vereisten van artikel 3.5, onder b, van de planregels. Wanneer in de toekomst zou blijken dat niet aan deze vereisten kan worden voldaan, zal het aantal bezoekers beperkt moeten blijven tot het in artikel 3.5, onder a, van de planregels vermelde maximum van 5.400.

De betogen slagen niet.

Overige betogen van [appellant sub 1]

19.     [appellant sub 1] heeft in zijn zienswijze ook zijn ongenoegen geuit over de wijze waarop zijn andere beroepsgronden over de gevolgen van het plan voor de Scheveningse Bosjes en zijn woon- en leefomgeving in de tussenuitspraak zijn beoordeeld. Zoals hiervoor onder 13.2 is overwogen, kan de Afdeling behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijke geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan. De Afdeling gaat in deze uitspraak daarom niet nader in op wat [appellant sub 1] in dit verband naar voren heeft gebracht.

Conclusie over het herstelbesluit van 25 november 2021

20.     Gelet op het vorenstaande concludeert de Afdeling dat de van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1] en de Bomenstichting en anderen tegen het herstelbesluit van 25 november 2021 ongegrond zijn.

Proceskosten

21.     De raad dient ten aanzien van de Bomenstichting en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

22.     Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en de Bomenstichting en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 18 juli 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Madurodam" gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 18 juli 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Madurodam", voor zover daarin niet is voorzien in een adequate parkeerregeling en begrenzing van het maximum aantal bezoekers;

III.      verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en de Bomenstichting en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 25 november 2021, waarin het bestemmingsplan "Madurodam" op onderdelen gewijzigd is vastgesteld, ongegrond;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Den Haag tot vergoeding van bij de Bomenstichting Den Haag en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.897,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a.       € 174,00 aan [appellant sub 1];

b.       € 345,00 aan de Bomenstichting Den Haag en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022

810.